Rb. Den Haag, 21-07-2015, nr. SGR 15/1554, nr. SGR 15/1555
ECLI:NL:RBDHA:2015:8689
- Instantie
Rechtbank Den Haag
- Datum
21-07-2015
- Zaaknummer
SGR 15/1554
SGR 15/1555
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBDHA:2015:8689, Uitspraak, Rechtbank Den Haag, 21‑07‑2015; (Bodemzaak, Eerste aanleg - meervoudig)
Hoger beroep: ECLI:NL:GHDHA:2016:2012, Bekrachtiging/bevestiging
- Wetingang
art. 14 Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen; art. 7.2.8 Wet educatie en beroepsonderwijs; art. 7.2.2 Wet educatie en beroepsonderwijs
- Vindplaatsen
Uitspraak 21‑07‑2015
Inhoudsindicatie
Eiseres heeft in haar loonaangiften op grond van de WVA de afdrachtvermindering onderwijs toegepast voor haar werknemers. De rechtbank oordeelt dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat de werknemers opleidingen hebben gevolgd die in aanmerking komen voor toepassing van de afdrachtvermindering. De werknemers zouden de BBL-opleidingen Ondersteunende vorming houtberoepen niveau 2, 3 dan wel 4 hebben gevolgd, maar tot de gedingstukken behoort slechts een voorstel van een trainingsbureau waarin wordt voorgesteld trainingen te verzorgen in het kader van Slimmer Produceren; de daadwerkelijk gesloten overeenkomst ontbreekt. Daarnaast zijn de certificaten die de deelnemers hebben behaald niet overgelegd waardoor niet kan worden vastgesteld welke opleiding daadwerkelijk is gevolgd. In de overgelegde praktijkovereenkomsten wordt slechts vermeld dat het een deelkwalificatie van een Crebo-opleiding betreft, ontbreken de wettelijk voorgeschreven bepalingen en komt het vermelde aantal uren niet overeen met het op de Crebolijst vermelde aantal uren. De rechtbank passeert het eerst ter zitting gedane bewijsaanbod nu uit de gedingstukken blijkt dat het eiseres reeds in een eerder stadium redelijkerwijs duidelijk moet zijn geweest dat verweerder vraagtekens zette bij de aard van de door de werknemers gevolgde opleidingen. Nu de rechtbank het niet aannemelijk acht dat de werknemers een opleiding hebben gevolgd waarvoor recht bestaat op toepassing van de afdrachtvermindering onderwijs wordt niet toegekomen aan de vraag of werknemers die een deelkwalificatie zouden volgen in aanmerking komen voor de afdrachtvermindering.
Partij(en)
Rechtbank DEN HAAG
Team belastingrecht
zaaknummers: SGR 15/1554 en SGR 15/1555
uitspraak van de meervoudige kamer van 21 juli 2015 in de zaken tussen
[eiseres] , gevestigd te [plaats] , eiseres
(gemachtigde: mr. D. Sternfeld),
en
[P] , verweerder.
Procesverloop
Verweerder heeft met dagtekening 29 april 2014 aan eiseres over de jaren 2012 en 2013 naheffingsaanslagen loonheffingen van € 31.681 respectievelijk € 26.581 opgelegd. Bij beschikkingen van dezelfde datum heeft verweerder voorts € 1.335 respectievelijk € 326 belastingrente in rekening gebracht.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar de naheffingsaanslagen alsmede de belastingrentebeschikkingen gehandhaafd.
Eiseres heeft daartegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiseres heeft verzocht om uitstel van de mondelinge behandeling van de zaken. De rechtbank heeft dit verzoek op 21 mei 2015 afgewezen.
Eiseres heeft de rechtbank op 28 mei 2015 een pleitnota toegestuurd. Deze is in afschrift verstrekt aan verweerder.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 mei 2015.
Namens eiseres zijn verschenen [gemachtigden] , kantoorgenoten van de gemachtigde, [namen] , bestuurders van eiseres, en [naam 1] .
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [vertegenwoordigers]
.
Verweerder heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan de rechtbank en aan eiseres.
Overwegingen
Feiten
1. Eiseres is op 24 mei 2003 opgericht en haar activiteiten bestaan uit het vervaardigen van deuren, ramen en kozijnen van hout, het drijven van een timmerfabriek en het verhandelen van de producten uit deze timmerfabriek.
2. [naam 2] Trainingen heeft eiseres op 26 maart 2012 een voorstel gedaan voor het verzorgen van trainingen in het kader van Slimmer Produceren. In dit voorstel is onder meer het volgende opgenomen:
“Stap 2: Aanpak trainingen Slimmer Produceren
Het programma van Slimmer Produceren is erop gericht dat in deze tijd, waarin het voor een
organisatie best moeilijk te halen is, de eerste winst erin gelegen is om intern de zaken slimmer te
doen. De interne processen dienen naadloos op elkaar afgestemd te worden. Hierbij dient eenieder
zich kritisch af te vragen: ‘hoe doen we het nu?’ en ‘hoe hebben we onze samenwerkingsprocessen
ingericht?’
Deelnemers zullen aangesproken worden op hun eigen regelvermogen. Ook wordt actief ingegaan op
de communicatieve vaardigheden die men nodig heeft om zo’n proces te kunnen ondersteunen. Dan
gaat het om: assertiviteit, gespreksvoering, conflicthantering, etc.
Het programma (te vinden in de bijlage) bevat een optimale mix van enerzijds cultuurgerichte en
intermenselijke vaardigheden en anderzijds een aantal structuurgerichte vaardigheden die als doel
hebben het proces blijvend te verbeteren. Lean Manufacturing staat hierin centraal. Om dit op
gestructureerde wijze in te zetten, stellen wij voor om een trainingstraject uit te voeren waarbij
vooral aandacht zal worden besteed aan het volgende:
• ‘Veranderbewust’ maken van de deelnemers;
• Trainen van communicatieve eigenschappen;
• Verbeteren van samenwerkingsverbanden;
• Trainen van Lean Manufacturing technieken om te komen tot mogelijke besparingen.
Tijdens deze trainingen wordt kennis overgedragen en getraind op het ontwikkelen van inzicht en
vaardigheden. Aan het einde van de training krijgt de groep een praktijkopdracht mee waardoor de
nieuwe verworvenheden worden omgezet in nieuw gedrag op de werkvloer. Tussen de trainingen
door gaat de groep met de nieuwe verworvenheden dus zelf actief aan de slag om onder toezicht van
de trainer in de eigen praktijk het veranderproces te effectueren. De leidinggevenden hebben tijdens
het gehele traject de rol als interne begeleider.
BBL Traject
Voor het traject Slimmer Produceren bestaat de mogelijkheid om het op te zetten als BBL-opleiding.
Deze opleiding is wettelijk erkend. Middels een fiscaal voordeel komt per kandidaat € 2.753,-
beschikbaar voor scholing. Deze studievorm die de deelnemers op een mogelijk kostenneutrale wijze
opleidt heeft als resultaat een wettelijk erkend MBO-deelcertificaat van een MBO-opleiding.
U heeft de voorkeur uitgesproken voor de [X] als opleidingsinstituut.
[X] :
Als de deelnemers worden ingeschreven via de [X] gaat men voor een volledig traject
(vakopleiding) of voor een eenjarig traject wat een deel van de vakopleiding betreft. Het volledige
traject leidt tot een wettelijk erkend diploma dat past bij de Timmerindustrie, het eenjarig traject tot
een wettelijk deelcertificaat. Het traject wordt het eerste jaar verzorgd door [naam 2] Trainingen en
eventueel het tweede jaar door de [X] .
(…)
Aan het einde zal er een groot praktijkexamen worden afgenomen van de individuele deelnemers. Bij
goed gevolg heeft men dan een diploma op minimaal MBO 2 niveau.
Het is ook mogelijk een eenjarig traject bij de [X] te doorlopen. Aan het einde vindt er hier een
schriftelijk en mondeling examen plaats om in aanmerking te komen voor het wettelijk erkend
deelcertificaat.
Voor het BBL-traject is het daarnaast nodig dat er een beroepspraktijkvormer (BPV’er) wordt
aangewezen, die de cursisten begeleidt en verplichte opdrachten nakijkt. (…)
In overleg kan er worden afgeweken van dit voorstel. Onze doelstelling is het aanbieden van
maatwerk dat perfect past binnen de doelstellingen en het gestelde budget van [eiseres]
. Maatwerk waarvan [naam 2] Trainingen bovendien kan garanderen dat het een gewenst
effect zal hebben op de organisatie.”
3. Tot de gedingstukken behoren voorts de overeenkomsten tussen de werknemers van eiseres en het Kenniscentrum [X] . In de ‘Praktijkovereenkomst [X] –Trainingscentrum Hout Leerweg: Beroepsbegeleidend’ (de Praktijkovereenkomst) staat dat de onderwijsinstelling met de deelnemer overeenkomt dat de beroepspraktijkvorming (BPV) een onderdeel vormt van een beroepsopleiding volgens de Wet Educatie en Beroepsonderwijs (WEB) en dat de BPV deel uitmaakt van de deelkwalificatie Ondersteunende vorming houtberoepen niveau 2, 3 of 4. Uit de Praktijkovereenkomsten volgt dat 11 werknemers zijn ingeschreven voor de deelkwalificatie Ondersteunende vorming houtberoepen niveau 2 (crebocode: 56249), 5 werknemers voor de deelkwalificatie Ondersteunende vorming houtberoepen niveau 3 (crebocode: 56240) en 3 werknemers voor de deelkwalificatie Ondersteunende vorming houtberoepen niveau 4 (crebocode: 56234). De deelnemers zijn volgens de overgelegde Praktijkovereenkomsten ingeschreven voor de deelkwalificatie op grond van een onderwijsovereenkomst. Het aantal uren per periode bedraagt voor elk van de opleidingen 480. De BPV begint volgens de Praktijkovereenkomst op 5 juni 2012 en eindigt op 5 juni 2013. In het merendeel van de overeenkomsten ontbreekt een datum van ondertekening.
4. Eiseres heeft in haar loonaangiften over 2012 en 2013 op grond van de Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie volksverzekeringen (WVA) de afdrachtvermindering onderwijs toegepast voor haar werknemers. Voor het jaar 2012 bedraagt de door haar toegepaste afdrachtvermindering € 31.681 en voor het jaar 2013
€ 26.581.
5. Verweerder heeft bij eiseres een boekenonderzoek ingesteld welk onderzoek zich alleen richtte op de juistheid van de geclaimde afdrachtvermindering onderwijs (afdrachtvermindering). In het rapport van 28 november 2013 is onder meer het volgende opgenomen:
3.1
Bevindingen
“Tijdens het onderzoek is gebleken dat de afdrachtvermindering onderwijs ten onrechte is geclaimd
omdat de afdrachtvermindering is geclaimd voor [naam 3] deelkwalificaties.
Dit waren Ondersteunende vorming houtberoepen niveau 2, 3 en 4 met de codes 56249, 56240 en
56234.
Als niet een hele [naam 3] -opleiding wordt gevolgd, is geen sprake van het volgen van de
beroepspraktijkvorming van de beroepsbegeleidende leerweg van een in artikel 7.2.2, eerste lid,
onderdelen a tot en met e, van de Wet educatie en beroepsonderwijs bedoelde beroepsopleiding en
kan geen afdrachtvermindering worden geclaimd.(…)
5. Boete
In het hoofdstuk Controleresultaat zijn de fouten opgenomen die in de aangiften zijn aangetroffen en
die als een verzuim kwalificeren. Deze fouten hebben er toe geleid dat te weinig belasting is
afgedragen. In beginsel leidt het niet (of gedeeltelijk niet) betalen van belasting tot het opleggen van
een boete. Echter, op grond van paragraaf 24a, lid 3, onderdeel b en c van het Besluit Bestuurlijke
Boeten Belastingdienst zal, gezien het feit dat geen enkele twijfel over de goede trouw bij
opleidingsinstituut [naam 2] en hun klanten wat betreft de aard, inhoud opleiding en hun stellige overtuiging dat ze recht denken te hebben op WVA Onderwijs, worden afgezien van het opleggen van een boete. Gezien de aanwezigheid van een pleitbaar standpunt, waar de Belastingdienst het overigens niet mee eens is, zal in dit geval géén boete opgelegd worden.”
6. Omdat verweerder het standpunt heeft ingenomen dat eiseres geen recht heeft op toepassing van de afdrachtvermindering zijn de onderhavige naheffingsaanslagen aan eiseres opgelegd.
Geschil7. In geschil is of de afdrachtvermindering kan worden toegepast voor werknemers die een deelkwalificatie Ondersteunende vorming houtberoepen 2, 3 dan wel 4 hebben gevolgd. Subsidiair is in geschil of de opleiding die de werknemers hebben gevolgd een opleiding is die voor toepassing van de afdrachtvermindering in aanmerking komt.
8. Eiseres beantwoordt beide vragen bevestigend, verweerder ontkennend. Voor de standpunten van partijen en de onderbouwing daarvan verwijst de rechtbank naar de gedingstukken.
Beoordeling van het geschil
Aanhouden van behandeling van de zaak
9. Eiseres heeft verzocht om aanhouding van de zaak totdat op het cassatieberoep tegen de uitspraak van Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 16 december 2014 (ECLI:GHARL:2014:9822) is beslist. De rechtbank heeft, gezien het feit dat het feitencomplex in de onderhavige zaken op belangrijke punten afwijkt van dat in de zaak waarop voornoemde uitspraak betrekking heeft, geen aanleiding gezien gehoor te geven aan dit verzoek.
Wettelijke bepalingen
10. Artikel 14 van de WVA (tekst 2012) luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
1. De afdrachtvermindering onderwijs is van toepassing met betrekking tot:
a. de werknemer die de beroepspraktijkvorming volgt van de beroepsbegeleidende leerweg van een in artikel 7.2.2, eerste lid, onderdelen a tot en met e, van de Wet educatie en beroepsonderwijs bedoelde beroepsopleiding, op de grondslag van een in artikel 7.2.8 van die wet bedoelde overeenkomst, gesloten door de in artikel 7.2.9 van die wet genoemde partijen en mede ondertekend door het bestuur van het desbetreffende kenniscentrum beroepsonderwijs bedrijfsleven;(…)
11. Op grond van de WVA is de afdrachtvermindering slechts van toepassing indien de gevolgde opleiding is opgenomen in de WEB. In artikel 7.2.2, eerste lid, onderdelen a tot en met e worden de volgende beroepsopleidingen onderscheiden:
a. de entreeopleiding,
b. de basisberoepsopleiding,
c. de vakopleiding,
d. de middenkaderopleiding, en
e. de specialistenopleiding.
12. In artikel 7.2.8 van de WEB worden de volgende eisen gesteld aan de beroepspraktijkvorming:
1. Van elke beroepsopleiding maakt onderricht in de praktijk van het beroep deel uit. De beroepspraktijkvorming kan voor een deel plaatsvinden in de periode waarin de deelnemer is ingeschreven voor een opleidingsdomein of een kwalificatiedossier.
2. De beroepspraktijkvorming wordt verzorgd op grondslag van een overeenkomst, gesloten door de in artikel 7.2.9 genoemde partijen. De overeenkomst regelt de rechten en verplichtingen van partijen en omvat met inachtneming van het dienaangaande bij of krachtens deze wet bepaalde, ten minste bepalingen over:
a. de aanvangsdatum en einddatum van de beroepspraktijkvorming, alsmede het totale aantal te volgen praktijkuren en de verdeling daarvan over de studiejaren,
b. de begeleiding van de deelnemer,
c. dat deel van de kwalificatie dat de deelnemer tijdens de beroepspraktijkvorming dient te behalen, en de beoordeling daarvan, en
d. de gevallen waarin en de wijze waarop de overeenkomst voortijdig kan worden ontbonden.
3. Het bedrijf dat of de organisatie die de beroepspraktijkvorming verzorgt, draagt zorg voor de begeleiding van de deelnemers binnen het bedrijf. Het bevoegd gezag beoordeelt of de deelnemer het in het tweede lid, onder c, bedoelde deel van de kwalificatie heeft behaald. Het bevoegd gezag betrekt bij die beoordeling het oordeel van het bedrijf onderscheidenlijk de organisatie, met inachtneming van de desbetreffende in de onderwijs- en examenregeling op te nemen regels.
13. De rechtbank is van oordeel dat het antwoord op de vraag of de opleiding die de deelnemers hebben gevolgd een opleiding is die voor toepassing van de afdrachtvermindering in aanmerking komt vooraf dient te gaan aan het beantwoorden van de vraag of de afdrachtvermindering ook bij deelkwalificaties kan worden toegepast.
Bewijslast en toepassing afdrachtvermindering
14. Een redelijke verdeling van de bewijslast brengt met zich dat - nu verweerder gemotiveerd het standpunt inneemt dat eiseres niet aan de voorwaarden voor de afdrachtvermindering voldoet - eiseres aannemelijk dient te maken dat de door de werknemers gevolgde opleidingen voldoen aan de wettelijke bepalingen waardoor eiseres recht heeft op de afdrachtvermindering. Met hetgeen eiseres heeft aangevoerd heeft zij naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk gemaakt dat de door de werknemers gevolgde opleidingen vallen onder artikel 7.2.2, eerste lid, onderdelen a tot en met e, van de WEB. Daartoe overweegt de rechtbank dat door eiseres slechts het onder 2 genoemde voorstel aan de stukken is toegevoegd; de daadwerkelijke overeenkomst zoals die tussen eiseres en [naam 2] is gesloten, ontbreekt. Evenmin zijn de door de deelnemers behaalde certificaten overgelegd. Derhalve kan niet worden vastgesteld of de daadwerkelijk gevolgde opleiding de BBL-opleiding is waarover in het voorstel wordt gesproken. In de Praktijkovereenkomsten die zijn overgelegd wordt slechts vermeld dat het een deelkwalificatie van een [naam 3] -opleiding betreft. Tevens ontbreken in de Praktijkovereenkomsten bepalingen over de Praktijkbegeleiding zoals bedoeld in artikel 7.2.8 van de WEB. Daarbij komt dat het vermelde aantal uren studiebelasting niet overeenkomt met het aantal uren studiebelasting (1.600) zoals vermeld op de ‘Crebolijst opleidingsdomeinen, kwalificatiedossiers en kwalificaties’. Eiseres heeft aangevoerd dat het aantal uren studiebelasting dat is vermeld op de hiervoor genoemde Crebolijst verdeeld moet worden over 40 weken waardoor sprake zou zijn van 40 uren studiebelasting in de week. Dit verklaart echter niet waarom op de gesloten overeenkomst een aantal uren van 480 staat. De rechtbank concludeert dan ook dat eiseres onvoldoende feiten en omstandigheden heeft aangevoerd die aannemelijk maken dat wel aan de wettelijke voorwaarden voor afdrachtvermindering is voldaan.
Bewijsaanbod
15. Ter zitting heeft eiseres aangeboden om al hetgeen over te leggen wat nodig is om haar standpunt te onderbouwen, waaronder kopieën van de certificaten van de door de werknemers van eiseres gevolgde opleidingen. De rechtbank acht dit eerst ter zitting gedane bewijsaanbod tardief en overweegt daartoe het volgende. Reeds in zijn brief van
3 november 2014 aan eiseres heeft verweerder aangegeven dat naar zijn mening sprake was van een maatwerktraject dat niet als een [naam 3] -geregistreerde opleiding kan worden aangemerkt. Ook uit het verweerschrift, dat op 7 mei 2015 door de rechtbank aan eiseres is toegezonden, blijkt ondubbelzinnig dat verweerder vraagtekens zet bij de aard van de door de werknemers gevolgde opleidingen. De stelling van eiseres dat verweerder in zijn pleitnota ter zitting standpunten zou hebben ingenomen die voor haar nieuw waren kan de rechtbank dan ook niet volgen. Gelet op het feit dat verweerder reeds in een vroeg stadium zijn twijfels heeft geuit met betrekking tot de vraag of de opleidingen [naam 3] -geregistreerd waren, zou het voor de hand hebben gelegen dat eiseres, ter onderbouwing van haar standpunt dat de gevolgde opleidingen wel voor toepassing van de afdrachtvermindering in aanmerking komen, kopieën van de behaalde certificaten en eventuele andere bewijsstukken zou hebben overgelegd. Dit heeft zij echter nagelaten. Eiseres is er voorts door de rechtbank op gewezen dat zij uiterlijk de elfde dag vóór de zitting nieuwe stukken kon indienen, maar zij heeft van die gelegenheid evenmin gebruik gemaakt. De rechtbank is dan ook van oordeel dat eiseres ruimschoots voldoende gelegenheid heeft gehad nader bewijs te leveren en zij kan onder die omstandigheden niet alsnog aan de op haar rustende bewijslast voldoen (vergelijk Hoge Raad, 2 november 1994, ECLI:NL:HR:1994:AA3007).
Nu ten slotte gesteld noch gebleken is dat er bijzondere omstandigheden waren die maken dat eiseres de certificaten en eventuele andere bewijsstukken niet reeds in een eerdere fase aan de gedingstukken heeft kunnen toevoegen, wijst de rechtbank het bewijsaanbod van eiseres af.
Opgewekt vertrouwen
16. Eiseres heeft ter zitting het nader standpunt ingenomen dat sprake is van opgewekt vertrouwen en zij wijst daartoe op de passage uit het controlerapport die onder 5 onder het kopje ‘5. Boete’ is opgenomen. Aan het feit dat verweerder daarin schrijft af te zien van het opleggen van een boete omdat er “geen enkele twijfel [is] over de goede trouw bij opleidingsinstituut [naam 2] en hun klanten wat betreft de aard, inhoud opleiding en hun stellige overtuiging dat ze recht hebben op WVA onderwijs”, kan eiseres niet een in rechte te beschermen vertrouwen ontlenen dat zij aan voorwaarden voor toepassing van de afdrachtvermindering voldeed. In het vervolg van voormelde passage wordt immers gesteld dat het standpunt van eiseres weliswaar pleitbaar is, maar dat verweerder het daar niet mee eens is.
17. Nu de rechtbank heeft geoordeeld dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is van een opleiding waarvoor recht bestaat op toepassing van de afdrachtvermindering en er voorts geen sprake is van een schending van het vertrouwensbeginsel, behoeft de vraag of de afdrachtvermindering kan worden toegepast voor werknemers die een deelkwalificatie Ondersteunende vorming houtberoepen hebben gevolgd geen behandeling.
18. Tegen de in rekening gebrachte belastingrente heeft eiseres geen afzonderlijke beroepsgronden aangevoerd. Gesteld noch gebleken is dat de belastingrentebeschikkingen in strijd met enige regel van geschreven of ongeschreven recht zijn gegeven dan wel dat de rentebedragen in strijd met de daarvoor geldende wettelijke bepalingen zijn vastgesteld.
19. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen dienen de beroepen ongegrond te worden verklaard.
Proceskosten
20. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.E. Schotte, voorzitter, en mr. E.I. Batelaan-Boomsma en mr. J.W. van den Berge, leden, in aanwezigheid van mr. M.L. Scholte, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 21 juli 2015.
griffier voorzitter
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag (belastingkamer), Postbus 20021,
2500 EA Den Haag.