ABRvS, 24-12-2014, nr. 201303444/1/R1
ECLI:NL:RVS:2014:4653
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
24-12-2014
- Zaaknummer
201303444/1/R1
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2014:4653, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 24‑12‑2014; (Eerste aanleg - meervoudig)
- Wetingang
Algemene wet bestuursrecht; Wet ruimtelijke ordening
- Vindplaatsen
M en R 2015/42 met annotatie van S. Hillegers
TBR 2015/43 met annotatie van H.C.W.M. Moesker
JBO 2015/24 met annotatie van D. van der Meijden
JBO 2015/25 met annotatie van D. van der Meijden
JBO 2015/26 met annotatie van D. van der Meijden
JBO 2015/28 met annotatie van D. van der Meijden
JBO 2015/29 met annotatie van D. van der Meijden
JBO 2015/30 met annotatie van D. van der Meijden
JBO 2015/31 met annotatie van D. van der Meijden
JOM 2015/56
JM 2015/133
JBO 2015/27 met annotatie van D. van der Meijden
OGR-Updates.nl 2015-0002 met annotatie van Tonny Nijmeijer
Uitspraak 24‑12‑2014
Inhoudsindicatie
Bij besluit van 5 februari 2013 heeft de raad het bestemmingsplan "Buitengebied Peel en Maas" vastgesteld (hierna: het oorspronkelijke besluit).
201303444/1/R1.
Datum uitspraak: 24 december 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellant sub 1], wonend te Beringe, gemeente Peel en Maas,
2. [appellant sub 2A] en [appellante sub 2B], beiden wonend te Helden, gemeente Peel en Maas, en [appellante sub 2C], gevestigd te Helden, gemeente Peel en Maas,
3. de stichting Stichting Archeologie Actueel Limburg, gevestigd te Geulle, gemeente Meerssen (hierna: SAAL),
4. [appellante sub 4], gevestigd te [plaats],
5. [appellante sub 5], gevestigd te Beringe, gemeente Peel en Maas,
6. [appellant sub 6], wonend te Meijel, gemeente Peel en Maas,
7. [appellant sub 7], wonend te Meijel, gemeente Peel en Maas, en anderen,
8. [appellant sub 8], wonend te Baarlo, gemeente Peel en Maas,
9. [appellant sub 9], wonend te Grashoek, gemeente Peel en Maas,
10. [appellant sub 10], wonend te Helden, gemeente Peel en Maas,
11. [appellante sub 11], gevestigd te Helden, gemeente Peel en Maas,
12. [appellant sub 12A], wonend te Mortel, gemeente Gemert-Bakel, en [appellante sub 12B], gevestigd te Maasbree, gemeente Peel en Maas (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant sub 12]),
13. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Samen B.V., gevestigd te Grashoek, gemeente Peel en Maas,
14. [appellant sub 14], wonend te Grashoek, gemeente Peel en Maas, en anderen,
15. [appellante sub 15], gevestigd te Maasbree, gemeente Peel en Maas, waarvan de maten zijn [maat A] en [maat B], beiden wonend te Maasbree, gemeente Peel en Maas,
16. [appellante sub 16], gevestigd te Meijel, gemeente Peel en Maas, en anderen,
17. [appellant sub 17], wonend te Egchel, gemeente Peel en Maas,
18. [appellante sub 18], gevestigd te Beringe, gemeente Peel en Maas, waarvan de maten zijn [maat A] en [maat B], beiden wonend te Beringe, gemeente Peel en Maas,
19. [appellante sub 19], gevestigd te Beringe, gemeente Peel en Maas, waarvan de maten zijn [maat A] en [maat B], beiden wonend te Beringe, gemeente Peel en Maas,
20. [appellant sub 20], wonend te Meijel, gemeente Peel en Maas,
21. [appellant sub 21], wonend te Grashoek, gemeente Peel en Maas,
22. [appellante sub 22], gevestigd te Maasbree, gemeente Peel en Maas,
23. [appellant sub 23], wonend te Grashoek, gemeente Peel en Maas,
24. [appellant sub 24], wonend te Maasbree, gemeente Peel en Maas,
25. [appellante sub 25], gevestigd te Kessel, gemeente Peel en Maas, waarvan de maten zijn [maat A] en [maat B], beiden wonend te Kessel, gemeente Peel en Maas,
26. [appellant sub 26], wonend te Grashoek, gemeente Peel en Maas,
27. [appellant sub 27], wonend te Grashoek, gemeente Peel en Maas,
28. [appellant sub 28], wonend te Koningslust, gemeente Peel en Maas,
29. [appellant sub 29], wonend te Meijel, gemeente Peel en Maas,
30. [appellanten sub 30], beiden wonend te Grashoek, gemeente Peel en Maas,
31. [appellante sub 31], gevestigd te Helden, gemeente Peel en Maas,
32. [appellante sub 32], gevestigd te Meijel, gemeente Peel en Maas, waarvan de maten zijn [maat A] en [maat B], beiden wonend te Meijel, gemeente Peel en Maas,
33. de vereniging Vereniging Limburgse Land- en Tuinbouw Bond Belangenbehartiging (hierna: LLTB), gevestigd te Roermond,
34. [appellanten sub 34], beiden wonend te Kessel, gemeente Peel en Maas,
35. [appellant sub 35], wonend te Kessel, gemeente Peel en Maas,
36. [appellant sub 36], wonend te Grashoek, gemeente Peel en Maas,
appellanten,
en
de raad van de gemeente Peel en Maas,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 5 februari 2013 heeft de raad het bestemmingsplan "Buitengebied Peel en Maas" vastgesteld (hierna: het oorspronkelijke besluit).
Tegen dit besluit hebben alle appellanten, behoudens [appellant sub 36], beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening heeft desverzocht een deskundigenbericht uitgebracht. Een aantal partijen hebben daarop hun zienswijze naar voren gebracht.
Een aantal partijen heeft nadere stukken ingediend.
Bij besluit van 5 november 2013 heeft de raad het bestemmingsplan "Buitengebied Peel en Maas" op enkele onderdelen gewijzigd vastgesteld (hierna: het herstelbesluit).
Tegen dit besluit heeft [appellant sub 36] beroep ingesteld.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 en 18 september 2014, waar appellanten in persoon zijn verschenen en/of zich hebben doen vertegenwoordigen. Een aantal appellanten is niet verschenen en heeft zich evenmin doen vertegenwoordigen. De raad heeft zich doen vertegenwoordigen. Voorts is een aantal belanghebbenden als partij gehoord.
Overwegingen
Toetsingskader
1. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
De plannen
2. Het plan voorziet in een actueel planologisch kader voor het buitengebied van Peel en Maas. Met het herstelbesluit is het plan op onderdelen gewijzigd. Hiermee heeft de raad beoogd om een aantal aanpassingen door te voeren en gevolg te geven aan een aantal verzoeken om wijziging van het plan.
2.1. Ingevolge artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) hebben De beroepen van rechtswege mede betrekking op een besluit tot intrekking, wijziging of vervanging van het bestreden besluit, tenzij partijen daarbij onvoldoende belang hebben.
2.2. De Afdeling merkt het besluit van de raad van 5 november 2013 voor een deel van de beroepen aan als een besluit in de zin van artikel 6:19 van de Awb, nu het herstelbesluit betrekking heeft op enkele planonderdelen waarop ook het besluit van 5 februari 2013 ziet en waartegen de desbetreffende beroepen gericht zijn.
Het beroep van LLTB
De bestemming "Wonen - Plattelandswoningen"
3. LLTB betoogt dat de raad ten onrechte voor ongeveer 325 plandelen met de bestemming "Wonen - Plattelandswoning" heeft voorzien in burgerbewoning van bedrijfswoningen bij inmiddels beëindigde agrarische bedrijven. De wettelijke regeling voor plattelandswoningen is volgens haar niet op deze woningen van toepassing, zodat de naam van de bestemming misleidend is. De raad heeft ten onrechte niet onderkend dat deze woningen worden beschermd tegen milieuhinder van omliggende agrarische bedrijven, waaronder met name geurhinder vanwege nabijgelegen veehouderijen. Derhalve zal de voorziene burgerbewoning leiden tot een onaanvaardbare beperking van de milieuruimte van een groot aantal bestaande agrarische bedrijven wat betreft zowel de bestaande bedrijfsvoering als eventuele toekomstige uitbreidingen. Daarnaast heeft de raad ten onrechte nagelaten om van geval tot geval in kaart te brengen in hoeverre een aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd, aldus LLTB.
Het vorenstaande klemt temeer, nu het plan ook voorziet in uitbreiding van geurgevoelige objecten in de richting van nabijgelegen agrarische bedrijven. In dit verband voert LLTB aan dat het plan ter plaatse van de bestemming "Wonen - Plattelandswoning" voorziet in ruime bouwvlakken. In dit verband richt LLTB zich ook tegen diverse onderdelen van artikel 32 en artikel 55, lid 55.3, 55.7, 55.8 en 55.9, van de planregels. LLTB richt zich voorts tegen de wijzigingsbevoegdheden uit artikel 56 met toepassing waarvan andere bestemmingen kunnen worden gewijzigd in de bestemming "Wonen - Plattelandswoning".
3.1. De raad stelt zich op het standpunt dat een voormalige agrarische bedrijfswoning om twee redenen voormalig kan zijn. De bewoner kan geen relatie met het bedrijf (meer) hebben en het bedrijf kan gestaakt zijn. Volgens de raad volgt uit de geschiedenis van de totstandkoming van de wettelijke regeling voor plattelandswoningen dat de wetgever ook een regeling heeft willen treffen voor de situatie dat het bedrijf is gestaakt. De woningen die zijn voorzien van de bestemming "Wonen - Plattelandswoning" worden niet aangemerkt als geurgevoelige objecten ten aanzien van nabijgelegen veehouderijen, aldus de raad.
3.2. Het plan voorziet voor een groot aantal plandelen in de bestemming "Wonen - Plattelandswoning" en een aanduiding voor een bouwvlak.
Ingevolge artikel 1, lid 131, van de planregels wordt onder plattelandswoning verstaan een voormalige bedrijfswoning waarvan het voorheen bijbehorende bedrijf de bedrijfsactiviteiten heeft gestaakt.
Ingevolge artikel 32, lid 32.1, aanhef en onder a, zijn de voor "Wonen - Plattelandswoning" aangewezen gronden bestemd voor wonen in een plattelandswoning.
Artikel 55, lid 55.3, 55.7, 55.8 en 55.9, voorziet in algemene afwijkingsbevoegdheden die betrekking hebben op meerdere bestemmingen.
Ingevolge artikel 56, lid 56.5, is het college van burgemeester en wethouders bevoegd de in dat artikelonderdeel genoemde bestemmingen met een bouwvlak en de bestaande bedrijfswoning te wijzigen in:
a. de bestemming "Wonen" dan wel "Wonen - Plattelandswoning";
b. de bestemming "Agrarisch" waarin het bestemmingsvlak ligt voor de resterende grond;
mits (lees: met dien verstande dat):
f. uitsluitend het deel van het perceel met de woning en het daarbijbehorende erf mag worden gewijzigd in de bestemming "Wonen - Plattelandswoning". De resterende grond moet gelijktijdig worden gewijzigd in de bestemming "Agrarisch" met de daarbij behorende gebiedsaanduiding.
Lid 56.6, aanhef en onder a, b en f, voorziet, voor zover van belang, in vergelijkbare bepalingen.
3.3. De wet van 12 juli 2012 tot wijziging van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo) en enkele andere wetten om de planologische status van gronden en opstallen bepalend te laten zijn voor de mate van milieubescherming alsmede om de positie van agrarische bedrijfswoningen aan te passen (plattelandswoningen) is op 1 januari 2013 in werking getreden (hierna: de Wijzigingswet). De Wijzigingswet brengt met zich dat het planologische regime en niet langer het feitelijk gebruik bepalend is voor de bescherming die een gebouw of functie geniet tegen negatieve milieueffecten. Daarnaast geeft de Wijzigingswet een wettelijke regeling voor plattelandswoningen bestaande uit met name het nieuwe artikel 1.1a van de Wabo.
3.4. Ingevolge artikel 1.1a, eerste lid, van de Wabo wordt een bedrijfswoning, behorend tot of voorheen behorend tot een landbouwinrichting, die op grond van het bestemmingsplan (…) door een derde bewoond mag worden, met betrekking tot die inrichting voor de toepassing van deze wet en de daarop berustende bepalingen beschouwd als onderdeel van die inrichting, tenzij bij of krachtens deze wet anders is bepaald.
Ingevolge het tweede lid wordt voor de toepassing van het eerste lid onder landbouwinrichting verstaan: inrichting waar uitsluitend of in hoofdzaak agrarische activiteiten, zijnde het telen of kweken van landbouwgewassen of het fokken, mesten, houden of verhandelen van landbouwhuisdieren, dan wel activiteiten die daarmee verband houden worden verricht.
3.5. Ingevolge artikel 1 van de Wet geurhinder en veehouderij (hierna: Wgv) wordt onder "geurgevoelig object" verstaan een gebouw, bestemd voor en blijkens aard, indeling en inrichting geschikt om te worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf en die daarvoor permanent of op een daarmee vergelijkbare wijze van gebruik, wordt gebruikt, waarbij onder «gebouw, bestemd voor menselijk wonen of menselijk verblijf» wordt verstaan: gebouw dat op grond van het bestemmingsplan, bedoeld in artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro) mag worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf.
Ingevolge artikel 2, eerste lid, betrekt het bevoegd gezag, bij een beslissing inzake de omgevingsvergunning voor het oprichten of veranderen van een veehouderij, de geurhinder door de geurbelasting vanwege tot veehouderijen behorende dierenverblijven uitsluitend op de wijze als aangegeven bij of krachtens de artikelen 3 tot met 9.
Ingevolge het derde lid is, in afwijking van het eerste lid, artikel 1.1a van de Wabo van overeenkomstige toepassing op het nemen van een beslissing als bedoeld in dat lid. De eerste volzin is niet van toepassing op gevallen als bedoeld in artikel 3, tweede lid, voor zover het betreft een geurgevoelig object dat op of na 19 maart 2000 heeft opgehouden deel uit te maken van een andere veehouderij, en artikel 14, tweede lid.
Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de Wgv wordt een omgevingsvergunning met betrekking tot een veehouderij geweigerd indien de geurbelasting van die veehouderij op een geurgevoelig object meer bedraagt dan het in dat artikelonderdeel genoemde aantal odour units per kubieke meter lucht.
Ingevolge het tweede lid, aanhef en onder b, bedraagt, in afwijking van het eerste lid, de afstand tussen een veehouderij en een geurgevoelig object dat onderdeel uitmaakt van een andere veehouderij, of dat op of na 19 maart 2000 heeft opgehouden deel uit te maken van een andere veehouderij ten minste 50 m indien het geurgevoelige object buiten de bebouwde kom is gelegen.
3.6. Een bedrijfswoning is een geurgevoelig object als bedoeld in artikel 1 van de Wgv, met dien verstande dat alleen geurgevoelige objecten die geen deel uitmaken van een inrichting voor bescherming ten opzichte van die inrichting in aanmerking komen. Zie in dit verband de uitspraak van de Afdeling van 8 juli 2009 in zaak nr. 200806627/1/H1. Derhalve wordt een bedrijfswoning als geurgevoelig object beschermd tegen geurhinder van nabijgelegen veehouderijen, niet zijnde de landbouwinrichting waar de bedrijfswoning deel van uitmaakt of heeft uitgemaakt. Voor de ingevolge artikel 1.1a van de Wabo aangewezen bedrijfswoning geldt hetzelfde.
3.7. De zinsnede "een bedrijfswoning, behorend tot of voorheen behorend tot een landbouwinrichting" uit artikel 1.1a van de Wabo brengt met zich dat de raad een woning in twee situaties met het oog op bewoning door een derde kan bestemmen als plattelandswoning. Enerzijds gaat het om de situatie dat een bedrijfswoning feitelijk nog als bedrijfswoning wordt gebruikt. Anderzijds gaat het om de situatie dat een bedrijfswoning feitelijk door een derde wordt bewoond. In beide gevallen wordt de plattelandswoning aangemerkt als onderdeel van een bestaande landbouwinrichting.
Artikel 1.1a van de Wabo impliceert dat de plattelandswoning behoort bij een bestaand bedrijf. Immers, de wet leidt er slechts toe dat deze niet wordt beschermd tegen milieuhinder van het bijbehorende bedrijf. Derhalve is onjuist de door de raad voorgestane rechtsopvatting dat ook in een plattelandswoning kan worden voorzien als de landbouwinrichting is gestaakt.
3.8. Nu reeds uit de systematiek van de Wabo en de Wgv volgt dat de wettelijke regeling voor plattelandswoningen uit artikel 1.1a van de Wabo niet van toepassing is op de situatie dat het agrarisch bedrijf is gestaakt, komt geen betekenis toe aan de door de raad genoemde passages uit de geschiedenis van de totstandkoming van de Wijzigingswet, waaronder met name Kamerstukken II 2011/20125, 33 078, nr. 3, die mogelijk anders suggereren.
3.9. Gelet op het hiervoor overwogene is artikel 1.1a van de Wabo niet van toepassing op de als "Wonen - Plattelandswoning" bestemde woningen, nu het daarbij gaat om voormalige bedrijfswoningen bij landbouwinrichtingen die er niet meer zijn en er op grond van de toegekende bestemming ook niet meer mogen zijn.
Overigens zou artikel 1.1a van de Wabo, anders dan de raad veronderstelt, ook geen gevolgen hebben voor de mate van bescherming vanwege andere landbouwinrichtingen dan de landbouwinrichting waar de woning ingevolge artikel 1.1a van de Wabo beschouwd wordt onderdeel van uit te maken. Ingevolge de Wgv worden alle woningen - burgerwoningen, bedrijfswoningen en plattelandswoningen - beschermd tegen geurhinder vanwege omliggende andere agrarische bedrijven. Aan de aard van de woning komt slechts betekenis toe bij de vervolgvraag welke geurnorm van toepassing is in gevallen als bedoeld in artikel 3, eerste onderscheidenlijk derde lid, van de Wgv.
De raad heeft dan ook niet onderkend dat de als "Wonen - Plattelandswoning" bestemde woningen worden aangemerkt als geurgevoelige objecten ten opzichte van omliggende agrarische bedrijven. Derhalve heeft de raad ten onrechte het woon- en leefklimaat en de belangen die zijn betrokken bij de bedrijfsvoering van omliggende agrarische bedrijven, waaronder toekomstige uitbreidingsmogelijkheden, niet bij de besluitvorming betrokken. Dit klemt temeer nu het plan in een onbekend aantal gevallen ook voorziet in uitbreiding van geurgevoelige objecten in de richting van nabijgelegen agrarische bedrijven.
Voor zover een bestemming als burgerwoning uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening niet mogelijk is, en bestaand gebruik voor burgerbewoning wordt beschermd door overgangsrecht uit het voorgaande plan, had de raad moeten bezien of een uitsterfregeling in het plan had kunnen worden opgenomen.
Het plan is in zoverre onzorgvuldig en onvoldoende gemotiveerd vastgesteld. Het betoog van LLTB slaagt.
Conclusie
3.10. In hetgeen LLTB heeft aangevoerd ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit is genomen in strijd met de bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid als bedoeld in artikel 3:2 van de Awb en niet berust op een deugdelijke motivering als bedoeld in artikel 3:46 van de Awb, voor zover het betreft de plandelen met de bestemming "Wonen - Plattelandswoning", artikel 32 van de planregels, en artikel 56, lid 56.5, onder a, voor zover het betreft de zinsnede "dan wel "Wonen - Plattelandswoning"", en onder f, en voor zover het betreft lid 56.6, onder a, voor zover het betreft de zinsnede "dan wel "Wonen - Plattelandswoning"", en onder f. Het beroep van LLTB is gegrond, zodat het oorspronkelijke besluit in zoverre dient te worden vernietigd.
Plattelandswoningen op grond van de definitie "bedrijfswoningen"
4. LLTB betoogt dat de raad op onjuiste wijze heeft voorzien in derdenbewoning van bedrijfswoningen bij agrarische bedrijven die nog worden uitgeoefend. Hierbij voert zij aan dat in het plan ten onrechte niet is aangegeven in welke 40 bestaande situaties een plattelandswoning is voorzien. Door het ontbreken van een aanduiding "plattelandswoning" of "(voormalige) agrarische bedrijfswoning" is in strijd met de memorie van toelichting onvoldoende kenbaar dat het hier gaat om woningen als bedoeld in de Wijzigingswet. LLTB vreest dat die wet daarom niet van toepassing is zodat de bijbehorende agrarische bedrijven met milieunormen worden geconfronteerd.
Voorts heeft de raad ten onrechte in derdenbewoning van deze bedrijfswoningen voorzien zonder maatwerk in de vorm van een afweging van de diverse betrokken belangen, aldus LLTB.
4.1. De raad stelt zich op het standpunt dat de wettelijke regeling voor plattelandswoningen van toepassing is op alle bedrijfswoningen in het plangebied, omdat artikel 1 van de planregels voorziet in een definitie "bedrijfswoning" waarmee ook bewoning door derden is toegestaan.
4.2. Het plan voorziet voor diverse plandelen in een agrarische bestemming waarbij een bedrijfswoning is toegestaan.
Ingevolge artikel 1, onder 1.34, van de planregels wordt onder het begrip "bedrijfswoning" verstaan een woning in of bij een bedrijfsgebouw of op dan wel bij een terrein, dienend voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden of maximaal vier personen die geen huishouden vormen, wiens huisvesting ter plaatse, gelet op de bedrijfsvoering, noodzakelijk is of een dergelijke woning die voorheen als zodanig is gebouwd maar inmiddels wordt bewoond door niet functioneel aan het bedrijf verbonden personen.
4.3. Wat betreft de kenbaarheid heeft de wetgever toegelicht dat een plattelandswoning in een bestemmingsplan aangeduid kan blijven worden als 'agrarische bedrijfswoning' of eventueel als 'voormalige agrarische bedrijfswoning' dan wel als 'plattelandswoning'. De wetgever noemt daarbij twee vereisten. Enerzijds dient de relatie met het bijbehorende agrarische bedrijf duidelijk te zijn. Dat is noodzakelijk want alleen ten opzichte van dat bedrijf geldt dat de woning geen bescherming zal genieten tegen nadelige milieueffecten voor de bedrijfsvoering. Anderzijds dient uit de gebruiksvoorschriften duidelijk te blijken dat sprake is van een geval als bedoeld in artikel 1.1a van de Wabo, aldus de geschiedenis van de totstandkoming van de Wijzigingswet (Kamerstukken II 2011/20125, 33 078, nr. 3, blz. 8).
4.4. Uit het plan kan niet worden afgeleid voor welke 40 percelen is voorzien in bestaand gebruik van bedrijfswoningen bij agrarische bedrijven als plattelandswoning. In het plan zijn namelijk alle bedrijfswoningen in het buitengebied van de gemeente als plattelandswoning bestemd. Gelet op de plantoelichting heeft de raad dat ook beoogd. Het plan voldoet, behoudens onderstaande uitzondering, aan de twee hiervoor genoemde kenbaarheidsvereisten. In zoverre faalt het betoog dat onvoldoende kenbaar is in welke gevallen het gaat om woningen als bedoeld in artikel 1.1a van de Wabo.
Het is evenwel gebleken dat het plan in tenminste een geval voorziet in meerdere agrarische bedrijven en een plattelandswoning binnen hetzelfde bouwvlak. In zoverre is niet voldaan aan het vereiste dat de relatie met het bijbehorende agrarische bedrijf duidelijk is. Hiermee is niet kenbaar tegen de milieuhinder van welke agrarische bedrijven de plattelandswoning wordt beschermd en tegen de milieuhinder van welk agrarisch bedrijf de plattelandswoning niet wordt beschermd. Het plan is in zoverre onzorgvuldig vastgesteld.
4.5. De wetgever beveelt het opstellen van beleid als toetsingskader aan voor de beoordeling in welke situaties het in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening om planologisch toe te staan dat derden wonen in een agrarische bedrijfswoning, maar stelt dat niet verplicht. In de geschiedenis van de totstandkoming van de Wijzigingswet (Kamerstukken II 2011/20125, 33 078, nr. 3, blz. 10 en 11) heeft de wetgever een aantal relevante aspecten naar voren gebracht:
"Er is bewust voor gekozen om dit onderdeel van het wetsvoorstel - in lijn met de initiatiefnota - te beperken tot de agrarische bedrijfswoningen en deze niet ruimer van toepassing te verklaren, bijvoorbeeld ten aanzien van door «derden» bewoonde bedrijfswoningen op industrieterreinen. De toenemende functieverandering en functiemenging op het platteland leidt er op veel plekken toe dat de omgeving in toenemende mate geschikter wordt voor bewoning door anderen dan de agrariërs zelf. Die omstandigheid rechtvaardigt het creëren van een mogelijkheid om de milieuwetgeving onder omstandigheden minder strikt toe te passen dan gebruikelijk. Met andere woorden: in de specifieke veranderende omgeving van het agrarisch gebied is een uitzondering op de gebruikelijke toepassing van de milieuwetgeving te billijken, want het ís en blijft een uitzondering. Echter, andersoortige bedrijfsmatige gebieden zoals industrieterreinen lenen zich naar hun aard niet voor (het bevorderen van) een menging van woon- en bedrijfsfuncties. Om die reden is ervoor gekozen om voor dergelijke gebieden niet zo’n uitzonderingsmogelijkheid toe te staan.
(…)
In zo’n beleidskader kunnen allerlei relevante aspecten een plek krijgen, bijvoorbeeld de karakteristiek van het gemeentelijke buitengebied en de voorgenomen ontwikkelingsrichting daarvan, maar bijvoorbeeld ook de cultuurhistorische waarde van het landschap en de bebouwing, de relatie met de lokale woningmarkt, de leefbaarheid van het platteland, maar ook gezondheidsaspecten (de ontwikkelingen rond Q-koorts indachtig). Van belang is dat bij ruimtelijke besluitvorming onderbouwd dient te worden dat ter plaatse van de woning nu, maar ook in de toekomst, een goed woon- en leefklimaat geboden kan worden. In dat verband is het zeer wel denkbaar dat een gemeente het vanuit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening niet wenselijk acht om een toename van burgerbewoning toe te staan in een gebied dat bedoeld is voor intensieve veeteelt en mogelijk zelfs de verdere intensivering daarvan (bijvoorbeeld in de zogenaamde LOG’s: landbouwontwikkelingsgebieden), terwijl dat in gebieden waar sprake is van extensivering van de landbouw in algemene zin op veel minder bezwaren zou stuiten. Het is verstandig rekening te houden met niet alleen het karakter van het gebied, maar ook de redelijkerwijs te voorziene bedrijfsontwikkelingen van het bijbehorende bedrijf. Op grond van artikel I, onderdeel A, van het wetsvoorstel geniet de plattelandswoning geen bescherming tegen de nadelige milieueffecten van dat bedrijf. Indien de gemeente wil garanderen dat ter plaatse ook in de toekomst een goed woon- en leefklimaat bestaat, kan er aanleiding zijn niet over te gaan tot aanwijzing van de woning als plattelandswoning. De woning zou dan immers niet beschermd zijn tegen de effecten van het bedrijf in zijn huidige hoedanigheid en omvang, maar in beginsel ook niet tegen de effecten van datzelfde bedrijf na eventuele, al dan niet ingrijpende, uitbreiding of wijziging van de bedrijfsactiviteiten. Het is dus zaak dat de gemeente bij de besluitvorming niet alleen kijkt naar het bestaande bedrijf, maar in de afweging ook de te voorziene ontwikkeling van het bedrijf in kwestie betrekt."
4.6. Met het bestemmen van een plattelandswoning wordt voorzien in burgerbewoning met een laag beschermingsniveau in die zin dat, bij de verlening van een omgevingsvergunning voor de inrichting van het bijbehorende agrarische bedrijf, geen toetsing zal plaatsvinden aan de desbetreffende milieuwetgeving. In voormelde geschiedenis van de totstandkoming van de Wijzigingswet is de mogelijkheid om te voorzien in een plattelandswoning evenwel omschreven als een uitzonderingsmogelijkheid. Voorts worden diverse aspecten genoemd die een rol spelen bij de beoordeling in welke situaties het in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening om planologisch toe te staan dat derden wonen in een (voormalige) agrarische bedrijfswoning.
De raad heeft ervoor gekozen om geen beleid vast te stellen als bedoeld in voormelde geschiedenis van de totstandkoming van de Wijzigingswet. Gelet op artikel 3.1 van de Wro, artikel 3:2 van de Awb en voormelde geschiedenis van de totstandkoming van de Wijzigingswet laat artikel 1.1a van de Wabo onverlet dat de raad bij de totstandkoming van een bestemmingsplan dient te beoordelen in welke situaties het in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening om planologisch toe te staan dat derden wonen in een (voormalige) agrarische bedrijfswoning.
In dit geval heeft de raad, met een ruime definitie voor "bedrijfswoning" uit artikel 1, onder 1.34, van de planregels, alle bedrijfswoningen in het buitengebied van de gemeente als plattelandswoning bestemd. Nu het voorzien in een plattelandswoning in de geschiedenis van de totstandkoming van de Wijzigingswet als een uitzonderingsmogelijkheid wordt omschreven, en iedere motivering van de raad ontbreekt, heeft de raad niet in redelijkheid alle bedrijfswoningen in het plan als plattelandswoning kunnen bestemmen. De raad was gehouden te beoordelen of er bijzondere gevallen zijn waarbij het aspect woon- en leefklimaat in de weg staat aan het toekennen van een plattelandswoning. Daarnaast was de raad gehouden van geval tot geval te beoordelen of er een redelijk belang bij een plattelandswoning bestaat. Slechts onder die omstandigheden kan worden voorzien in plattelandswoningen, bijvoorbeeld door ter plaatse van de daarvoor in aanmerking komende plandelen met een agrarische bestemming de aanduiding "plattelandswoning" op te nemen.
Verder is niet uitgesloten dat de raad kan voorzien in een wijzigingsbevoegdheid voor nieuwe gevallen gedurende de planperiode waarbij het hiervoor overwogene in de toepassingsvoorwaarden van de wijzigingsbevoegdheid wordt gewaarborgd.
De Afdeling overweegt ten overvloede dat artikel 1.1a, eerste lid, van de Wabo niet van toepassing is op bedrijfswoningen bij andere inrichtingen dan omschreven in het tweede lid. De in het plan voorziene derdenbewoning leidt er, anders dan de raad veronderstelt, bij andere inrichtingen dan een landbouwinrichting, niet toe dat de woning niet wordt beschermd tegen milieuhinder van het eigen bedrijf.
Gelet op het vorenstaande is het plan in zoverre onzorgvuldig en onvoldoende gemotiveerd vastgesteld. Het betoog van LLTB slaagt.
Conclusie
4.7. In hetgeen LLTB heeft aangevoerd ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit is genomen in strijd met de bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid als bedoeld in artikel 3:2 van de Awb en niet berust op een deugdelijke motivering als bedoeld in artikel 3:46 van de Awb, voor zover het betreft de definitie voor "bedrijfswoning" uit artikel 1, onder 1.34, van de planregels, wat betreft de zinsnede "of een dergelijke woning die voorheen als zodanig is gebouwd maar inmiddels wordt bewoond door niet functioneel aan het bedrijf verbonden personen". Het beroep van LLTB is gegrond, zodat het oorspronkelijke besluit in zoverre dient te worden vernietigd.
Proceskosten
5. De raad dient ten aanzien van LLTB op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
5.1. De beroepen van LLTB, [appellant sub 24], [appellant sub 17] en [appellante sub 19] zijn vier afzonderlijke beroepen die op dezelfde gronden tegen het bestreden besluit zijn ingediend. Derhalve worden deze beroepen ingevolge artikel 3, eerste lid, van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: Bpb) beschouwd als één samenhangende zaak. Vanwege het aantal appellanten van vier of meer bestaat voorts aanleiding ten aanzien van de kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand een wegingsfactor van 1,5 toe te passen (bijlage bij het Bpb, onderdeel C2).
Het beroep van [appellant sub 24]
6. [appellant sub 24] heeft een intensieve veehouderij aan [locatie 1] te Maasbree en richt zich in beroep tegen de bestemming "Wonen - Plattelandswoning" voor de woning op het naastgelegen perceel [locatie 2]. Zoals hiervoor onder 3 t/m 3.10 is overwogen slaagt het betoog van LLTB tegen de plandelen met deze bestemming, hetgeen leidt tot vernietiging van de daarbij betrokken onderdelen van het oorspronkelijke besluit, waartoe het door [appellant sub 24] bestreden plandeel behoort. Nu het betoog van [appellant sub 24] van gelijke strekking is, slaagt het eveneens zodat het beroep in zoverre geen bespreking meer behoeft.
7. [appellant sub 24] richt zich in beroep voorts tegen de wijze waarop de raad heeft voorzien in derdenbewoning van de bedrijfswoning aan [locatie 3] in hetzelfde bestemmingsvlak als zijn intensieve veehouderij aan [locatie 1]. Zoals hiervoor onder 4 t/m 4.7 is overwogen slaagt het betoog van LLTB hetgeen leidt tot vernietiging van de planregeling voor plattelandswoningen zoals neergelegd in de zinsnede "of een dergelijke woning die voorheen als zodanig is gebouwd maar inmiddels wordt bewoond door niet functioneel aan het bedrijf verbonden personen" uit de definitie voor "bedrijfswoning" in artikel 1, onder 1.34, van de planregels. Hiermee komt ook het door [appellant sub 24] bestreden planonderdeel voor vernietiging in aanmerking. Nu het betoog van [appellant sub 24] van gelijke strekking is, slaagt het eveneens zodat het beroep in zoverre geen bespreking meer behoeft.
8. Het beroep van [appellant sub 24] is gegrond.
9. De raad dient ten aanzien van [appellant sub 24] op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
De beroepen van LLTB, [appellant sub 24], [appellant sub 17] en [appellante sub 19] zijn vier afzonderlijke beroepen die op dezelfde gronden tegen het bestreden besluit zijn ingediend. Derhalve worden deze beroepen ingevolge artikel 3, eerste lid, van het Bpb beschouwd als één samenhangende zaak. Vanwege het aantal appellanten van vier of meer bestaat voorts aanleiding ten aanzien van de kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand een wegingsfactor van 1,5 toe te passen (bijlage bij het Bpb, onderdeel C2).
Het beroep van [appellant sub 17]
10. [appellant sub 17] heeft naar aanleiding van het herstelbesluit zijn beroep ingetrokken voor zover het betreft het niet mogen oprichten van gebouwen binnen 5 m van de grens van het bouwvlak.
11. [appellant sub 17] heeft een intensieve veehouderij aan [locatie 4] te Egchel en richt zich in beroep tegen de bestemming "Wonen - Plattelandswoning" voor de woning op het naastgelegen perceel [locatie 5]. Zoals hiervoor onder 3 t/m 3.10 is overwogen slaagt het betoog van LLTB tegen de plandelen met deze bestemming, hetgeen leidt tot vernietiging van de daarbij betrokken onderdelen van het oorspronkelijke besluit, waartoe het door [appellant sub 17] bestreden plandeel behoort. Nu het betoog van [appellant sub 17] van gelijke strekking is, slaagt het eveneens zodat het beroep geen bespreking meer behoeft.
11.1. De raad dient ten aanzien van [appellant sub 17] op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
11.2. De beroepen van LLTB, [appellant sub 24], [appellant sub 17] en [appellante sub 19] zijn vier afzonderlijke beroepen die op dezelfde gronden tegen het bestreden besluit zijn ingediend. Derhalve worden deze beroepen ingevolge artikel 3, eerste lid, van het Bpb beschouwd als één samenhangende zaak. Vanwege het aantal appellanten van vier of meer bestaat voorts aanleiding ten aanzien van de kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand een wegingsfactor van 1,5 toe te passen (bijlage bij het Bpb, onderdeel C2).
Het beroep van [appellante sub 19]
12. [appellante sub 19] heeft naar aanleiding van het herstelbesluit haar beroep ingetrokken voor zover het betreft de onduidelijkheid omtrent de status van de tweede bedrijfswoning bij haar veehouderij, het niet mogen oprichten van gebouwen binnen 5 m van de grens van het bouwvlak en het betoog omtrent het bestemmingsvlak "Wonen" aan [locatie 6b].
13. [appellante sub 19] heeft een intensieve veehouderij aan [locatie 6] en [locatie 7] te Beringe en richt zich in beroep tegen de bestemming "Wonen - Plattelandswoning" voor de nabijgelegen woningen aan [locaties 7b] en [locaties 6c]. Zoals hiervoor onder 3 t/m 3.10 is overwogen slaagt het betoog van LLTB tegen de plandelen met deze bestemming, hetgeen leidt tot vernietiging van de daarbij betrokken onderdelen van het oorspronkelijke besluit, waartoe de door [appellante sub 19] bestreden plandelen behoren. Nu het betoog van [appellante sub 19] van gelijke strekking is, slaagt het eveneens zodat het beroep geen bespreking meer behoeft.
14. De raad dient ten aanzien van [appellante sub 19] op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
14.1. De beroepen van LLTB, [appellant sub 24], [appellant sub 17] en [appellante sub 19] zijn vier afzonderlijke beroepen die op dezelfde gronden tegen het bestreden besluit zijn ingediend. Derhalve worden deze beroepen ingevolge artikel 3, eerste lid, van het Bpb beschouwd als één samenhangende zaak. Vanwege het aantal appellanten van vier of meer bestaat voorts aanleiding ten aanzien van de kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand een wegingsfactor van 1,5 toe te passen (bijlage bij het Bpb, onderdeel C2).
Het beroep van [appellante sub 25]
Intrekking
15. [appellante sub 25] heeft naar aanleiding van het herstelbesluit haar beroep ingetrokken voor zover het betreft het niet mogen oprichten van gebouwen binnen 5 m van de grens van het bouwvlak.
[locatie 9]
16. [appellante sub 25] heeft een melkveehouderij aan [locatie 8] te Kessel en richt zich in beroep tegen de bestemming "Wonen - Plattelandswoning" voor de er tegenover gelegen woning aan [locatie 9]. Zoals hiervoor onder 3 t/m 3.10 is overwogen slaagt het betoog van LLTB tegen de plandelen met deze bestemming, hetgeen leidt tot vernietiging van de daarbij betrokken onderdelen van het oorspronkelijke besluit, waartoe het door [appellante sub 25] bestreden plandeel behoort. Nu het betoog van [appellante sub 25] van gelijke strekking is, slaagt het eveneens zodat het beroep in zoverre geen bespreking meer behoeft.
[locatie 10]
17. [appellante sub 25] betoogt dat het plan ten onrechte voorziet in uitbreiding van woonbebouwing aan [locatie 10] richting haar melkveehouderij aan [locatie 8]. Zij vreest voor een beperking van haar bedrijfsmogelijkheden.
17.1. De raad stelt zich op het standpunt dat het plandeel met de bestemming "Wonen" is overgenomen uit het voorheen geldende bestemmingsplan.
17.2. Het plan voorziet voor de melkveehouderij aan [locatie 8] te Kessel in de bestemming "Agrarisch grondgebonden" en een bouwvlak. Ter plaatse van het perceel [locatie 10] voorziet het plan in de bestemming "Wonen".
Het voorheen geldende bestemmingsplan "Buitengebied" van de gemeente Kessel uit 2006 voorzag voor het perceel [locatie 10] eveneens in de bestemming "Wonen".
17.3. Gelet op het deskundigenbericht en de stukken kan als vaststaand worden beschouwd dat het voorziene plandeel met de bestemming "Wonen" gelijk is aan het plandeel "Wonen" uit het voorheen geldende bestemmingsplan. Voorts is het noordelijke gebouw de woning en het zuidelijke gebouw een vrijstaande schuur die geen deel uitmaakt van een agrarisch bedrijf. De melkveehouderij van [appellante sub 25] aan [locatie 8] ligt op ongeveer 50 m van de woning, 30 m van de schuur en 23 m van het plandeel met de bestemming "Wonen" waarin de woning en de schuur liggen.
Gelet op het vorenstaande voorziet het plan in uitbreiding van woonbebouwing aan [locatie 10] richting de melkveehouderij aan [locatie 8] tot een afstand waarbij niet is uitgesloten dat de bedrijfsmogelijkheden, waaronder mede begrepen toekomstige uitbreidingsmogelijkheden, worden beperkt. Niet gebleken is dat de raad de daarbij betrokken belangen heeft onderzocht en afgewogen. Een enkele verwijzing naar het vorige bestemmingsplan is daarvoor onvoldoende. Het plan is in zoverre onzorgvuldig en onvoldoende gemotiveerd vastgesteld. Het betoog van [appellante sub 25] slaagt.
Conclusie
17.4. In hetgeen [appellante sub 25] heeft aangevoerd ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit is genomen in strijd met de bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid als bedoeld in artikel 3:2 van de Awb en niet berust op een deugdelijke motivering als bedoeld in artikel 3:46 van de Awb, voor zover het betreft de gronden met de bestemming "Wonen" aan [locatie 10] te Kessel waarop thans geen legale woonbebouwing aanwezig is. Het beroep van [appellante sub 25] is gegrond, zodat het oorspronkelijke besluit in zoverre dient te worden vernietigd.
18. De raad dient ten aanzien van [appellante sub 25] op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Het beroep van [appellanten sub 34]
19. [appellanten sub 34] hebben naar aanleiding van het herstelbesluit hun beroep ingetrokken voor zover het betreft de bestemming van hun intensieve veehouderij aan de [locatie 11] te Kessel.
20. [appellanten sub 34] hebben een intensieve veehouderij aan de [locatie 11] te Kessel en richten zich in beroep tegen de wijze waarop de raad heeft voorzien in derdenbewoning van de bedrijfswoning aan de [locatie 12]. Zoals hiervoor onder 4 t/m 4.7 is overwogen slaagt het betoog van LLTB hetgeen leidt tot vernietiging van de planregeling voor plattelandswoningen zoals neergelegd in de zinsnede "of een dergelijke woning die voorheen als zodanig is gebouwd maar inmiddels wordt bewoond door niet functioneel aan het bedrijf verbonden personen" uit de definitie voor "bedrijfswoning" in artikel 1, onder 1.34, van de planregels. Hiermee komt ook het door [appellanten sub 34] bestreden planonderdeel voor vernietiging in aanmerking. Nu het betoog van [appellanten sub 34] van gelijke strekking is, slaagt het eveneens zodat het beroep geen bespreking meer behoeft.
21. De raad dient ten aanzien van [appellanten sub 34] op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Het beroep van [appellant sub 1]
22. [appellant sub 1] heeft mede naar aanleiding van het herstelbesluit zijn beroep ingetrokken voor zover het betreft de wijze waarop het loonwerkersbedrijf is bestemd, de buitenopslag en de ondergrond van het plan.
23. [appellant sub 1] heeft een loonwerkbedrijf aan de [locatie 13] te Grashoek, op gronden waar tot 2005 een champignonkwekerij was gevestigd. Hij betoogt dat het plan ten onrechte voorziet in legalisatie van burgerbewoning van de voormalige bedrijfswoning aan de [locatie 14] bij de champignonkwekerij. Het plan staat hiermee in de weg aan een nieuwe bedrijfswoning voor het loonwerkbedrijf aan de [locatie 13].
23.1. Het plan voorziet voor de gronden aan de [locatie 13 en 14] te Grashoek in een gezamenlijk plandeel met de bestemming "Agrarisch verwant" en de aanduidingen "bouwvlak" en " specifieke vorm van bedrijf - 60".
Ingevolge artikel 1, onder 1.34, van de planregels wordt onder "bedrijfswoning" verstaan een woning in of bij een bedrijfsgebouw of op dan wel bij een terrein, dienend voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden of maximaal vier personen die geen huishouden vormen, wiens huisvesting ter plaatse, gelet op de bedrijfsvoering, noodzakelijk is of een dergelijke woning die voorheen als zodanig is gebouwd maar inmiddels wordt bewoond door niet functioneel aan het bedrijf verbonden personen.
Ingevolge artikel 10, lid 10.1, zijn de voor "Agrarisch verwant" aangewezen gronden bestemd voor:
a. agrarisch verwante bedrijven in categorie 1 en 2 conform de 'Lijst van bedrijfsactiviteiten' (bijlage 1 bij deze regels), met als nevenactiviteit:
1. bestaande grondgebonden bedrijfsactiviteiten;
n. een loonbedrijf met ondergeschikt een grondverzetbedrijf, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf - 60";
v. wonen in een bedrijfswoning.
Ingevolge lid 10.2.4, aanhef en onder b, geldt voor het bouwen van bedrijfswoningen en bijbehorende bouwwerken dat per bouwvlak maximaal één bedrijfswoning is toegestaan.
23.2. Het voorheen geldende bestemmingsplan "Partiële herziening bestemmingsplan Buitengebied (artikel 30 WRO)" uit 2001 van de gemeente Helden voorzag voor de gronden aan [locatie 13 en 14] te Grashoek in een gezamenlijk plandeel met de bestemming "Agrarische doeleinden, bouwperceel A(b)" met de aanduiding "bouwvlak". Gelet op artikel 2.02 van de planvoorschriften was een agrarisch bedrijf met een bedrijfswoning toegestaan.
Ten behoeve van de vestiging van het loonwerkbedrijf van [appellant sub 1] in de vrijkomende agrarische bebouwing aan [locatie 13] is op 26 juni 2007 een artikel 19-vrijstelling WRO (oud) verleend.
Niet in geschil is dat burgerbewoning van de voormalige bedrijfswoning aan [locatie 14] op grond van de voorheen geldende planologische regeling niet was toegestaan.
23.3. Gelet op de plantoelichting hanteert de raad het beleid dat bij nieuwvestiging van een bedrijf onder omstandigheden een bedrijfswoning mag worden opgericht en dat bij een bestaand bedrijf in beginsel geen nieuwe bedrijfswoning wordt toegestaan.
23.4. Het loonwerkbedrijf van [appellant sub 1] is gevestigd in vrijgekomen bebouwing van de voormalige champignonkwekerij aan [locatie 13], welk perceel planologisch een geheel vormt met [locatie 14]. Het loonwerkbedrijf is derhalve gevestigd op gronden waar planologisch reeds een bedrijfswoning is toegestaan. Dat de bedrijfswoning privaatrechtelijk is afgesplitst en dat de bedrijfsgebouwen een aantal jaren leeg hebben gestaan maakt dat niet anders. Verder heeft [appellant sub 1] niet aannemelijk gemaakt dat de voortzetting van zijn loonwerkbedrijf door het ontbreken van een bedrijfswoning wordt bedreigd. Gelet op het vorenstaande heeft de raad in redelijkheid kunnen vasthouden aan het beleid om bij een bestaand bedrijf in beginsel geen nieuwe bedrijfswoning toe te staan. Het betoog van [appellant sub 1] faalt.
24. [appellant sub 1] betoogt dat het plan ten onrechte voorziet in burgerbewoning van de voormalige bedrijfswoning aan [locatie 14] bij de champignonkwekerij vanwege het risico op een verzoek om handhaving tegen de milieuhinder van zijn loonwerkbedrijf aan [locatie 13].
24.1. De voormalige bedrijfswoning aan [locatie 14] behoort planologisch bij de bedrijfsgronden van de voorheen bestaande champignonkwekerij die een aantal jaar later in gebruik zijn genomen voor het loonwerkbedrijf van [appellant sub 1]. Dat thans een ander bedrijf is gevestigd dan voorheen brengt op zichzelf niet met zich dat de wettelijke regeling voor plattelandswoningen niet kan worden toegepast. Voorts is de wettelijke regeling voor plattelandswoningen van toepassing op zowel een champignonkwekerij als een loonwerkbedrijf. Hieruit volgt dat de woning aan [locatie 14] niet wordt beschermd tegen milieuhinder vanwege het loonwerkbedrijf aan [locatie 13].
De raad heeft evenwel voorzien in burgerbewoning aan [locatie 14] zonder aan de hand van de in overweging 4.6 bedoelde aspecten te beoordelen in hoeverre dat ter plaatse in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. Het betoog van [appellant sub 1] slaagt.
25. In hetgeen [appellant sub 1] heeft aangevoerd ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit niet berust op een deugdelijke motivering als bedoeld in artikel 3:46 van de Awb, voor zover het betreft de definitie voor "bedrijfswoning" uit artikel 1, onder 1.34, van de planregels, wat betreft de zinsnede "of een dergelijke woning die voorheen als zodanig is gebouwd maar inmiddels wordt bewoond door niet functioneel aan het bedrijf verbonden personen". Het beroep van [appellant sub 1] is gegrond, zodat het oorspronkelijke besluit in zoverre dient te worden vernietigd.
26. De raad dient ten aanzien van [appellant sub 1] op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Het beroep van [appellanten sub 2]
27. [appellanten sub 2] betogen dat hun woning aan [locatie 15] te Helden ten onrechte is bestemd als bedrijfswoning althans als plattelandswoning binnen een agrarische bestemming. Zij wensen een planregeling waarbij de plattelandswoning binnen een woonbestemming wordt voorzien en wijzen in dit verband op het ontwerpplan. Volgens hen staat de agrarische bestemming in de weg aan het mogen bouwen ten behoeve van de woonfunctie. Voorts is het feitelijk onjuist om [locatie 15] als bedrijfswoning te zien, nu die woning sinds enkele decennia niet meer als zodanig wordt gebruikt. Na [locatie 15] werd eerst [nr.] en wordt thans [nr.] gebruikt als bedrijfswoning bij het bedrijf aan [locatie 16]. Om die reden kan artikel 1.1a van de Wabo niet op [locatie 15] van toepassing zijn, aldus [appellanten sub 2].
27.1. Het plan voorziet voor de woning van [appellanten sub 2] aan [locatie 15] en het agrarisch bedrijf van [belanghebbende A] aan [locatie 16] in een gezamenlijk bouwvlak met de bestemming "Agrarisch - grondgebonden". Dit plandeel is met de aanduiding "relatie" verbonden met het plandeel met dezelfde bestemming voor de bedrijfswoning van [belanghebbende A] aan [locatie 17]. Het plan voorziet voor beide plandelen in de aanduiding "maximum aantal wooneenheden: 1".
Voor [locatie 15b] voorziet het plan in de bestemming "Wonen - Plattelandswoning". Voor de gronden ten westen daarvan voorziet het plan in de bestemming "Agrarisch - niet grondgebonden". Voor [locaties 16b] voorziet het plan in de bestemming "Wonen".
Ingevolge artikel 1, onder 1.34, van de planregels wordt onder het begrip "bedrijfswoning" verstaan een woning in of bij een bedrijfsgebouw of op dan wel bij een terrein, dienend voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden of maximaal vier personen die geen huishouden vormen, wiens huisvesting ter plaatse, gelet op de bedrijfsvoering, noodzakelijk is of een dergelijke woning die voorheen als zodanig is gebouwd maar inmiddels wordt bewoond door niet functioneel aan het bedrijf verbonden personen.
Ingevolge artikel 1, onder 1.50, wordt onder bouwvlak verstaan een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten en waarbinnen silo's en waterbassins dienen en verhardingen en parkeervoorzieningen kunnen worden gerealiseerd. Indien twee of meer bouwvlakken middels de aanduiding "relatie" op de verbeelding aan elkaar zijn gekoppeld gelden deze bouwvlakken gezamenlijk als één bouwvlak.
Ingevolge artikel 5, lid 5.1, zijn de voor "Agrarisch - Grondgebonden" aangewezen gronden bestemd voor:
a. agrarisch bedrijfsmatig gebruik (…);
b. wonen in een bedrijfswoning;
met daaraan ondergeschikt:
s. tuinen, erven en terreinen;
t. groenvoorzieningen.
Ingevolge lid 5.2.1 mogen op de voor "Agrarisch - Grondgebonden" aangewezen gronden uitsluitend ten behoeve van de in artikel 5.1 genoemde bestemming worden gebouwd:
a. gebouwen;
b. een bedrijfswoning;
c. bijbehorende bouwwerken;
d. bouwwerken, geen gebouw zijnde.
Ingevolge lid 5.2.2, aanhef en onder d, mag het bouwvlak geheel worden bebouwd, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding "maximum bebouwd oppervlak" de aangeduide bebouwde oppervlakte van gebouwen, de bedrijfswoning en bijbehorende bouwwerken geldt en met dien verstande dat nieuwe bedrijfsgebouwen of uitbreidingen daarvan slechts mogen worden gebouwd indien de nieuwe bebouwing voldoende landschappelijk wordt ingepast.
Ingevolge lid 5.2.4, gelden voor het bouwen van bedrijfswoningen en bijbehorende bouwwerken de volgende regels:
a. per bouwvlak is maximaal één bedrijfswoning toegestaan, met dien verstande dat:
1. ter plaatse van de aanduiding "bedrijfswoning uitgesloten" geen bedrijfswoning is toegestaan;
2. ter plaatse van de aanduiding "maximum aantal wooneenheden" bedrijfswoningen zijn toegestaan tot een maximum aantal zoals is aangeduid op de verbeelding.
d. de inhoud van de bedrijfswoning inclusief bijbehorende bouwwerken bedraagt maximaal 1000 m³, dan wel maximaal de bestaande inhoud, met uitzondering van het bepaalde onder i;
e. de goot- en bouwhoogte van bedrijfswoningen bedraagt respectievelijk maximaal 6 en 9 m;
g. de afstand tussen hoofdgebouwen en bijbehorende bouwwerken bedraagt maximaal 15 m;
h. de goot- en bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken bedraagt respectievelijk maximaal 3,30 m en 6 m.
27.2. Vast staat dat de raad de woning van [appellanten sub 2] aan [locatie 15] heeft willen bestemmen als plattelandswoning. Voor zover [appellanten sub 2] de bestemming "Wonen - Plattelandswoning" wensen overweegt de Afdeling, onder verwijzing naar overweging 4.3, dat die bestemming op een onjuiste rechtsopvatting berust. Voor zover [appellanten sub 2] de bestemming "Wonen" met de aanduiding "specifieke vorm van wonen - plattelandswoning" uit het ontwerpplan wensen overweegt de Afdeling dat deze bestemming niet voldoet aan het onder overweging 4.3 genoemde vereiste dat de relatie met het bijbehorende agrarische bedrijf duidelijk dient te zijn. Alleen ten opzichte van dat bedrijf geldt dat de woning geen bescherming zal genieten tegen nadelige milieueffecten van de bedrijfsvoering. De thans toegekende bestemming voldoet wel aan dat vereiste, zodat op een kenbare wijze is voorzien in een plattelandswoning als bedoeld in artikel 1.1a van de Wabo.
Ingevolge artikel 5, lid 5.1, aanhef en onder b, s en t, van de planregels, gelezen in samenhang met artikel 1, onder 1.34, is voorzien in het gebruik van de gronden aan [locatie 15] voor het wonen door personen die niet functioneel aan het bedrijf verbonden zijn. Voorts staat lid 5.2.1 er niet aan in de weg om ten behoeve van dat gebruik te bouwen. Verder worden de bouwmogelijkheden gelet op lid 5.2.2, aanhef en onder d, in dit geval niet beperkt door een maximum bebouwd oppervlak. Voor het overige hebben [appellanten sub 2] niet aannemelijk gemaakt dat de in lid 5.2.4 genoemde bouwmogelijkheden minder en/of onvoldoende zijn dan de bouwmogelijkheden van de door hen gewenste bestemming.
Voorts brengt de omstandigheid dat de woning aan [locatie 15] reeds langere tijd niet meer feitelijk als bedrijfswoning is gebruikt op zichzelf niet met zich dat de woning niet met toepassing van artikel 1.1a van de Wabo als plattelandswoning kan worden bestemd. De wettelijke regeling voor plattelandswoningen is juist bedoeld als oplossing voor dergelijke historische gegroeide situaties.
In het aangevoerde bestaat derhalve geen aanleiding voor het oordeel dat de raad voor de woning van [appellanten sub 2] aan [locatie 15] niet in redelijkheid heeft kunnen voorzien in een plattelandswoning binnen dezelfde bestemming als het agrarisch bedrijf van [belanghebbende A] aan [locatie 16].
Het betoog van [appellanten sub 2] faalt.
28. [appellanten sub 2] betogen dat het plan per abuis niet voorziet in de woning [locatie 15] nu ter plaatse van de met de aanduiding "relatie" verbonden bouwvlakken voor [locatie 15, 16 en 17] slechts één bedrijfswoning is toegestaan.
28.1. Vast staat dat de raad heeft beoogd te voorzien in beide wooneenheden ter plaatse van de met de aanduiding "relatie" verbonden plandelen aan [locatie 15, 16 en 17]. Het plan voorziet ter plaatse van beide plandelen in de aanduiding "maximum aantal wooneenheden: 1".
De Afdeling is van oordeel dat niet duidelijk is dat aan een tweede aanduiding "maximum aantal wooneenheden: 1" zelfstandige betekenis toekomt. Hierbij wordt overwogen dat een redelijke uitleg van artikel 5, lid 5.2.4, aanhef en onder a, van de planregels, gelezen in samenhang met artikel 1, onder 1.50, met zich brengt dat de zinsnede "ter plaatse" niet ziet op alleen het desbetreffende plandeel, maar op het gezamenlijke bouwvlak voor de met de aanduiding "relatie" verbonden gronden. Tot deze conclusie leidt overigens ook het herstelbesluit waarin de raad in een of meer andere gevallen, met twee wooneenheden ter plaatse van met een aanduiding "relatie" verbonden plandelen, voor een van beide plandelen heeft voorzien in de aanduiding "maximum aantal wooneenheden: 2".
Gelet op het vorenstaande heeft de raad op rechtsonzekere wijze voorzien in de wooneenheden aan [locatie 15, 16 en 17]. Het betoog van [appellanten sub 2] slaagt.
Conclusie
29. In hetgeen [appellanten sub 2] hebben aangevoerd ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit is genomen in strijd met het rechtszekerheidbeginsel, voor zover het betreft de aanduidingen "maximum aantal wooneenheden: 1" voor de gronden aan [locatie 15, 16 en 17] te Helden. Het beroep van [appellanten sub 2] is gegrond, zodat het oorspronkelijke besluit in zoverre dient te worden vernietigd.
30. De Afdeling ziet aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Awb zelf in de zaak te voorzien door te bepalen dat ter plaatse van de gronden aan [locatie 15]/18 de aanduiding "maximum aantal wooneenheden: 2" wordt opgenomen. De Afdeling zal bepalen dat deze uitspraak ten aanzien van dit punt in de plaats treedt van het bestreden besluit voor zover dit is vernietigd. Niet aannemelijk is dat derde-belanghebbenden in hun belangen worden geschaad, nu daarmee louter bestaande rechten als zodanig worden bestemd.
31. De raad dient ten aanzien van [appellanten sub 2] op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
De beroepen van [appellant sub 26] en [appellant sub 21]
Intrekking
32. [appellant sub 21] heeft naar aanleiding van het herstelbesluit zijn beroep ingetrokken voor zover het betreft de vorm en de oppervlakte van het bouwvlak voor zijn varkenshouderij aan [locatie 18].
[locatie 21]
33. [appellant sub 26] heeft een varkenshouderij aan [locatie 19] te Grashoek. [appellant sub 21] heeft een varkenshouderij aan [locatie 18 en 20]. Beiden betogen dat de raad ten onrechte heeft voorzien in de bestemming "Wonen" voor de nabijgelegen woning aan [locatie 21] van [appellant sub 36]. Hierbij voeren zij aan dat niet is onderzocht of dit nadelige gevolgen heeft voor hun agrarische bedrijven en of ter plaatse een goed woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd. Verder voorziet het plan ten onrechte in uitbreiding van de woning aan [locatie 21], aldus [appellant sub 21].
33.1. De raad stelt zich op het standpunt dat de buitengrenzen van het plandeel "Wonen" ten opzichte van het voorheen geldende bestemmingsplan niet zijn gewijzigd, zodat het plan de bedrijfsmogelijkheden niet verder beperkt. Voorts wordt de woning al een groot aantal jaar bewoond. Daarnaast voorzag het voorheen geldende bestemmingsplan weliswaar in twee woningen, maar viel de woning aan [locatie 21] onder het overgangsrecht. Om te voorkomen dat deze woning opnieuw onder het overgangsrecht wordt gebracht, is gekozen voor een positieve bestemming, aldus de raad.
33.2. Het plan voorziet voor de varkenshouderij van [appellant sub 21] aan [locatie 18] en [locatie 20] te Grashoek in twee plandelen met de bestemming "Agrarisch - Intensieve veehouderij" met een bouwvlak. Beide bouwvlakken zijn met een aanduiding "relatie" met elkaar verbonden. Op ongeveer 8 m ten oosten van het bouwvlak voor de varkenshouderij aan [locatie 20] is voorzien in een plandeel met de bestemming "Wonen", onderverdeeld in drie bouwvlakken. Nabij de varkenshouderij is voorzien in een bouwvlak voor de woning [locatie 21]. Ten oosten daarvan voorziet het plan in twee bouwvlakken voor de woningen [locatie 22] en [locatie 23].
33.3. Ingevolge artikel 3.08, eerste lid, van de voorschriften van het voorheen geldende bestemmingsplan "Partiële herziening bestemmingsplan Buitengebied (artikel 30 WRO)" uit 2001 van de gemeente Helden mochten bouwwerken, welke
- hetzij rechtens bestaan op het tijdstip van het in ontwerp ter inzage leggen van het plan;
- hetzij rechtens worden of nog kunnen worden opgericht krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde bouwvergunning;
en die afwijken van het plan, op voorwaarde dat de afwijking van het plan ook naar de aard niet wordt vergroot en behoudens onteigening:
a. gedeeltelijk worden vernieuwd of gedeeltelijk worden veranderd;
b. uitsluitend na calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag tot bouwvergunning binnen 2 jaar na de calamiteit zal zijn ingediend.
33.4. Ingevolge artikel 34, eerste lid, van de daarvoor geldende voorschriften van het bestemmingsplan "Algemeen bestemmingsplan" van de gemeente Helden uit 1974 mochten met dat plan in strijd zijnde bouwwerken, welke bestaan op het tijdstip van het ter inzage leggen van het ontwerpplan dan wel worden c.q. kunnen worden gebouwd krachtens een voor dat tijdstip verleende, dan wel aangevraagd bouwvergunning, behoudens onteigening overeenkomstig de wet:
a. gedeeltelijk worden vernieuwd of gedeeltelijk veranderd mits de bestaande afwijking van het plan daarbij niet wordt vergroot;
b. uitsluitend na calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd mits de aanvraag tot bouwvergunning binnen twee jaar na de calamiteit zal zijn aangevraagd;
c. niet worden uitgebreid, tenzij de uitbreiding de afwijking van het plan doet verkleinen.
33.5. Vast staat dat van de omliggende woningen de woning aan [locatie 21] op de kortste afstand van de varkenshouderij van [appellant sub 21] aan [locatie 20] ligt en daarom maatgevend is voor de milieuruimte van de varkenshouderij. Voorts is afhankelijk van het emissiepunt niet uitgesloten dat de woning aan [locatie 21] maatgevend is voor de varkenshouderij van [appellant sub 26] aan [locatie 19].
33.6. Niet in geschil is dat de woning aan [locatie 21] niet als zodanig was bestemd onder het voorheen geldende plan. Ter zitting is voorts vast komen te staan dat de woning aan [locatie 21] enkele decennia geleden zonder een bouwvergunning is opgericht als noodwoning zonder eigen aansluiting op nutsvoorzieningen en voor water, gas, elektra en riolering is aangewezen op de nutsvoorzieningen van de woning aan [locatie 22]. Dit betreft derhalve een woning die illegaal is opgericht. De woning wordt niet beschermd door het bouwovergangsrecht, nu bouwovergangsrecht geen legaliserende werking heeft. De Afdeling stelt verder vast dat de bewoning van de woning wel onder de beschermende werking van het gebruiksovergangsrecht van de voorheen geldende bestemmingsplannen uit 1974 en 2001 viel. De enkele omstandigheid dat gebruik onder de beschermende werking van het gebruiksovergangsrecht valt, rechtvaardigt echter nog geen positieve bestemming. Gebruik dat onder het overgangsrecht valt, doet in beginsel geen gerechtvaardigde rechten en verwachtingen ontstaan dat dit gebruik als zodanig wordt bestemd. Een positieve bestemming is alleen mogelijk indien dat in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. Gelet hierop had de raad moeten afwegen of een positieve bestemming in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening en andere opties dan een positieve bestemming moeten bezien. De raad had kunnen bezien of handhavend optreden tegen de woning als bouwwerk een mogelijkheid is. Indien handhavend zou worden opgetreden tegen het bouwwerk, zou ook de bewoning van de woning worden beëindigd. Indien handhavend optreden tegen de woning als bouwwerk niet mogelijk is, had de raad ervoor kunnen kiezen om een uitsterfregeling voor het gebruik van de woning in het plan op te nemen. De raad heeft ten onrechte deze afweging niet gemaakt. Gelet hierop heeft de raad het plan in zoverre in strijd met de vereiste zorgvuldigheid voorbereid.
De betogen van [appellant sub 26] en [appellant sub 21] slagen.
[locatie 24]
34. [appellant sub 26] heeft een intensieve veehouderij aan de [locatie 26] te Grashoek en betoogt dat het plan met de bestemming "Agrarisch - Glastuinbouw" ten onrechte voorziet een plattelandswoning aan [locatie 24]. Volgens hem gaat het om een tot woning verbouwde loods die nooit als bedrijfswoning bij een landbouwinrichting in gebruik is geweest. Daarnaast heeft de raad nagelaten het woon- en leefklimaat voor de aspecten geur en geluid te onderzoeken. [appellant sub 26] vreest daarom voor zijn bedrijfsmogelijkheden, nu de woning bijvoorbeeld binnen de geurcontour van [appellant sub 26] ligt.
34.1. Het plan voorziet voor de [locatie 25] en [locatie 24] in een gezamenlijk plandeel met de bestemming "Agrarisch - Glastuinbouw", een bouwvlak en een aanduiding voor twee bedrijfswoningen.
Ingevolge artikel 1, onder 1.34, van de planregels wordt onder het begrip "bedrijfswoning" verstaan een woning in of bij een bedrijfsgebouw of op dan wel bij een terrein, dienend voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden of maximaal vier personen die geen huishouden vormen, wiens huisvesting ter plaatse, gelet op de bedrijfsvoering, noodzakelijk is of een dergelijke woning die voorheen als zodanig is gebouwd maar inmiddels wordt bewoond door niet functioneel aan het bedrijf verbonden personen.
34.2. Het voorheen geldende bestemmingsplan "Partiële herziening bestemmingsplan Buitengebied (artikel 30 WRO)" uit 2001 van de gemeente Helden voorzag voor de gronden waarop de woningen [locatie 25] en [locatie 24] staan in een gezamenlijk plandeel met de bestemming "Agrarische doeleinden A" en de aanduiding "agrarisch bedrijf".
Ingevolge artikel 2.04, vierde lid, onder A, sub 3, van de planvoorschriften mocht ter plaatse één bedrijfswoning aanwezig zijn.
34.3. Blijkens de nota van zienswijzen heeft de raad beoogd de woning aan [locatie 24] te voorzien als plattelandswoning als bedoeld in artikel 1, onder 1.34, van de planregels. De raad heeft evenwel de stelling van [appellant sub 26], dat het gaat om een tot woning verbouwde loods die nooit als bedrijfswoning bij een landbouwinrichting in gebruik is geweest, niet dan wel onvoldoende bestreden. Voorts voorzag het voorheen geldende bestemmingsplan niet in de woning aan [locatie 24] en is evenmin gebleken van een bouwvergunning waaruit kan worden afgeleid dat deze woning legaal als bedrijfswoning bij het bedrijf aan [locatie 25] is gebruikt.
Daarnaast was de raad, zoals in 4.6 is overwogen, gehouden om te onderzoeken en te beoordelen of een plattelandswoning aan [locatie 24] in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij komt dat, anders dan de raad veronderstelt, een woning aan [locatie 24] bescherming toekomt tegen het bedrijf van [appellant sub 26] aan [locatie 26]. Dat de woning aan [locatie 27] dichter bij [locatie 26] ligt maakt dat reeds niet anders nu het plandeel aan [locatie 27] in het kader van Het beroep van LLTB wordt vernietigd.
Gelet op het vorenstaande heeft de raad het plan onzorgvuldig en onvoldoende gemotiveerd vastgesteld voor zover is voorzien in een aanduiding voor twee bedrijfswoningen aan [locatie 24] te Grashoek. Het betoog van [appellant sub 26] slaagt.
Conclusie
35. In hetgeen [appellant sub 26] en [appellant sub 21] hebben aangevoerd ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit is genomen in strijd met de bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid als bedoeld in artikel 3:2 van de Awb en niet berust op een deugdelijke motivering als bedoeld in artikel 3:46 van de Awb, voor zover het betreft het bouwvlak voor de woning aan [locatie 21] te Grashoek en de aanduiding voor twee bedrijfswoningen aan [locatie 24] te Grashoek. De beroepen van [appellant sub 26] en [appellant sub 21] zijn gegrond, zodat het oorspronkelijke besluit in zoverre dient te worden vernietigd.
36. De raad dient ten aanzien van [appellant sub 26] en [appellant sub 21] op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Het beroep van [appellant sub 35]
Intrekking beroepsgronden
37. Ter zitting heeft [appellant sub 35] de beroepsgrond over artikel 40, lid 40.1.2, onder a, van de planregels en de beroepsgrond over de planregeling in artikel 6 van de planregels, ingetrokken.
Inhoudelijk
38. Het beroep van [appellant sub 35] is gericht tegen het bouwvlak op zijn perceel [locatie 28]. Hij betoogt allereerst dat de opgenomen begrenzing van het bouwvlak onvoldoende uitbreidingsmogelijkheden biedt voor zijn bedrijf en niet overeenkomt met de toezegging door de gemeente. Hierbij voert [appellant sub 35] aan dat hij in 2009 desgevraagd duidelijk te kennen heeft gegeven welke begrenzing van het bouwvlak volgens hem moet worden aangehouden en dat door de colleges van burgemeester en wethouders van de voormalige gemeenten Helden, Kessel, Maasbree en Meijel bij brief van november 2009 de toezegging is gedaan dat deze begrenzing in het plan zou worden opgenomen. Dat aan een groter deel van het perceel de bestemming "Agrarisch - Intensieve veehouderij" is toegekend maakt volgens [appellant sub 35] niet dat hij zijn bedrijf kan uitbreiden, nu op deze gronden geen bouwvlak is opgenomen. Verder voert hij aan dat ten opzichte van het voorheen geldende bestemmingsplan "Partiële herziening bestemmingsplan Buitengebied (artikel 30 WRO)" van de gemeente Kessel het bouwvlak zelfs is verkleind.
38.1. Blijkens de verbeelding is aan een deel van het perceel [locatie 28] de bestemming "Agrarisch - Intensieve veehouderij" toegekend en aan een ander deel de bestemming "Agrarisch". Het bouwvlak is gelegen op een deel van de gronden met de bestemming
"Agrarisch - Intensieve veehouderij".
Ingevolge artikel 6, lid 6.1, onder a, van de planregels zijn gronden met de bestemming "Agrarisch - Intensieve veehouderij" bestemd voor agrarisch bedrijfsmatig gebruik, in de vorm van een intensieve veehouderij, al dan niet met als nevenactiviteit een grondgebonden bedrijfstak.
38.2. De Afdeling stelt vast dat het bouwvlak op het perceel [locatie 28] is verkleind ten opzichte van het bouwvlak dat in het voorheen geldende bestemmingsplan "Partiële herziening bestemmingsplan Buitengebied (artikel 30 WRO)" van de gemeente Kessel was opgenomen, omdat aan een klein deel van de gronden in het noordoosten van het perceel [locatie 28] ten noordwesten van het perceel [locatie 29], welke gronden in het voorheen geldende bestemmingsplan binnen het bouwvlak lagen, thans de bestemming "Agrarisch" is toegekend zonder de aanduiding "bouwvlak". Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad niet gemotiveerd waarom het bouwvlak op het perceel [locatie 28] in zoverre is verkleind. Gelet hierop berust het bestreden besluit in zoverre niet op een deugdelijke motivering
Het betoog van [appellant sub 35] slaagt.
38.3. Over het betoog van [appellant sub 35] dat in afwijking van de in de brief van november 2009 van de colleges van burgemeester en wethouders van de voormalige gemeenten Helden, Kessel, Maasbree en Meijel gedane toezegging dat de door hem gewenste begrenzing van het bouwvlak in het plan zou worden, wordt overwogen dat in het algemeen geen rechten kunnen worden ontleend aan toezeggingen die zijn gedaan door niet ter zake beslissingsbevoegden. De bevoegdheid tot het vaststellen van een bestemmingsplan berust niet bij een college van burgemeester en wethouders, maar bij de raad. [appellant sub 35] heeft niet aannemelijk gemaakt dat de bedoelde toezeggingen - wat daar verder ook van zij - aan de raad kunnen worden toegerekend. Gelet hierop heeft de raad bij het ontbreken van een aan hem toe te rekenen toezegging dan ook niet in strijd met het vertrouwensbeginsel gehandeld.
Het betoog van [appellant sub 35] faalt.
38.4. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad niet aannemelijk gemaakt dat bij de vaststelling van het plan rekening is gehouden met het reeds in 2009 kenbaar gemaakte verzoek van [appellant sub 35] tot vergroting van het bouwvlak op het perceel [locatie 28] en hieromtrent een planologische afweging heeft gemaakt. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat uit de Nota van zienswijzen volgt dat de raad er vanuit is gegaan dat [appellant sub 35] slechts het bestemmingsvlak "Agrarisch - Intensieve veehouderij" vergroot wil hebben zonder bouwvlak, terwijl uit de ingediende zienswijze in samenhang gelezen met het in 2009 kenbaar gemaakte verzoek naar het oordeel van de Afdeling duidelijk volgt dat [appellant sub 35] vergroting van zijn bouwvlak wenst. Voor zover de raad in reactie op het deskundigenbericht betoogt dat bij vergroting van het bouwvlak op de door [appellant sub 35] gewenste wijze aantasting van het woon- en leefklimaat op het perceel [locatie 29] niet kan worden uitgesloten, overweegt de Afdeling dat de raad niet aannemelijk heeft gemaakt dat deze omstandigheid ten tijde van de vaststelling van het plan een rol heeft gespeeld. Gelet op het voorgaande bestaat aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit, voor zover het betreft het plandeel met de bestemming "Agrarisch - Intensieve veehouderij" zonder de aanduiding "bouwvlak" op het perceel [locatie 28], in strijd met artikel 3:2 van de Awb niet met de vereiste zorgvuldigheid is voorbereid.
Het betoog van [appellant sub 35] slaagt.
Conclusie
39. Het beroep van [appellant sub 35] is gegrond, zodat het oorspronkelijke besluit in zoverre wegens strijd met artikel 3:2 en artikel 3:46 van de Awb dient te worden vernietigd.
40. De raad dient ten aanzien van [appellant sub 35] op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
De beroepen van [appellant sub 9], [appellante sub 18] en [appellant sub 14] en anderen
Het perceel [locatie 30]
41. [appellant sub 9] betoogt dat zijn woning op het perceel [locatie 30] te Grashoek ten onrechte is bestemd als bedrijfswoning in plaats van als plattelandswoning. Hierbij voert hij aan dat de woning voor burgerbewoning wordt gebruikt. Verder vreest [appellant sub 9] dat hij zonder aanwijzing als plattelandswoning eventuele bouwkundige aanpassingen niet vergund kan krijgen. De bestemming "Wonen" met de aanduiding "specifieke vorm van wonen - plattelandswoning" uit het ontwerpplan zou naar zijn mening passend zijn.
[appellante sub 18] betoogt dat het onduidelijk is of de woning op het perceel [locatie 30] aan de in artikel 1, lid 1.34, van de planregels opgenomen definitie van bedrijfswoning voldoet, omdat geen sprake is van een voormalige bedrijfswoning. Nu binnen het bestemmingsvlak maximaal twee bedrijfswoningen zijn toegestaan, is zij van mening dat het niet zeker is dat de woning op het perceel [locatie 30] hieronder valt.
41.1. Blijkens de verbeelding is aan de percelen [locatie 31], [locatie 30] en [locatie 32] de bestemming "Agrarisch - Intensieve veehouderij" toegekend met de aanduiding "maximaal aantal wooneenheden 2".
Ingevolge artikel 1, lid 1.34, van de planregels moet onder het begrip "bedrijfswoning" worden verstaan een woning in of bij een bedrijfsgebouw of op dan wel bij een terrein, dienend voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden of maximaal vier personen die geen huishouden vormen, wiens huisvesting ter plaatse, gelet op de bedrijfsvoering, noodzakelijk is of een dergelijke woning die voorheen als zodanig is gebouwd maar inmiddels wordt bewoond door niet functioneel aan het bedrijf verbonden personen.
Ingevolge artikel 6, lid 6.2.4, onder a, geldt voor het bouwen van bedrijfswoningen en bijbehorende bouwwerken op gronden met de bestemming "Agrarisch - Intensieve veehouderij" dat per bouwvlak maximaal één bedrijfswoning is toegestaan, met dien verstande dat:
1. ter plaatse van de aanduiding "bedrijfswoning uitgesloten" geen bedrijfswoning is toegestaan;
2. ter plaatse van de aanduiding "maximum aantal wooneenheden" bedrijfswoningen zijn toegestaan tot een maximum aantal zoals is aangeduid op de verbeelding.
41.2. Ingevolge artikel 1.1a, eerste lid, van de Wabo wordt een bedrijfswoning, behorend tot of voorheen behorend tot een landbouwinrichting, die op grond van het bestemmingsplan (…) door een derde bewoond mag worden, met betrekking tot die inrichting voor de toepassing van deze wet en de daarop berustende bepalingen beschouwd als onderdeel van die inrichting, tenzij bij of krachtens deze wet anders is bepaald.
41.3. De raad heeft beoogd in het plan te regelen dat [appellant sub 9] als burger aan [locatie 30] woont door deze woning binnen de bestemming "Agrarisch - Intensieve veehouderij" te voorzien als een plattelandswoning bij het bedrijf aan [locatie 32].
Ter zitting is door de raad evenwel verklaard dat op het perceel [locatie 30] in 1965 een bouwvergunning is verleend voor de bouw van een bedrijfsruimte. Niet in geschil is dat deze bebouwing in strijd met het voorheen geldende bestemmingsplan in gebruik is genomen als woning. Nu de bebouwing in 1965 niet is gebouwd als woning dienend voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden of maximaal vier personen die geen huishouden vormen, wiens huisvesting ter plaatse gelet op de bedrijfsvoering noodzakelijk was, maar als bedrijfsruimte, overweegt de Afdeling dat de woning op het perceel [locatie 30] ingevolge artikel 1, lid 1.34, van de planregels niet valt onder de begripsomschrijving van het begrip "bedrijfswoning" en derhalve niet als zodanig is bestemd.
Voorts kon de raad de woning aan [locatie 30] ook niet voorzien als plattelandswoning. De daartoe benodigde definitie van het begrip "bedrijfswoning" zou immers in strijd zijn met het gegeven dat artikel 1.1a van de Wabo alleen van toepassing is op bedrijfswoningen die behoren of voorheen behoorden tot een landbouwinrichting. Verder voldoet de voorziene planregeling, overigens evenals de door [appellant sub 9] gewenste planregeling uit het ontwerpplan, niet aan het vereiste dat de relatie met het bijbehorende agrarische bedrijf duidelijk moet zijn. De woning aan [locatie 30] is immers voorzien in een bouwvlak waarin twee verschillende agrarische bedrijven liggen. Hiermee is niet kenbaar tegen de milieuhinder van welke omliggende andere agrarische bedrijven de plattelandswoning zou worden beschermd en tegen de milieuhinder van welk voorheen bijbehorend agrarisch bedrijf de plattelandswoning niet zou worden beschermd. Voor dit vereiste verwijst de Afdeling voor het overige naar overwegingen 4.3 en 4.4.
Gelet op het vorenstaande heeft de raad het plan in zoverre vastgesteld in strijd met de daarbij te betrachten zorgvuldigheid. De betogen van [appellant sub 9] en [appellante sub 18] slagen.
De percelen [locatie 31] en [locatie 32]
Intrekking beroepsgrond
42. Ter zitting hebben [appellant sub 14] en anderen hun beroepsgrond dat de raad ten onrechte de gevolgen van een uitbreiding van de intensieve veehouderij van [appellante sub 18] voor Natura 2000-gebieden en ammoniakgevoelige gewassen niet heeft onderzocht, ingetrokken.
Inhoudelijk
43. [appellante sub 18] en [appellant sub 14] en anderen kunnen zich niet verenigen met de planregeling voor de percelen [locatie 31] en [locatie 32] te Grashoek (hierna: de percelen). [appellante sub 18] betoogt dat het plan ten onrechte geen rechtstreekse uitbreiding van haar intensieve veehouderij op het perceel [locatie 32] mogelijk maakt, omdat het bouwvlak niet is ingetekend op de wijze waarop zij dat heeft verzocht, anders dan in de inspraakprocedure is toegezegd. Zij wijst er daarbij op dat zij een concreet plan heeft voor uitbreiding van haar intensieve veehouderij en dat zij daarover in een vroegtijdig stadium in overleg is getreden met het gemeentebestuur. Volgens [appellante sub 18] is reeds onderzoek verricht naar de milieugevolgen van de beoogde uitbreiding en is deze positief beoordeeld door het gemeentebestuur. [appellant sub 14] en anderen betogen dat het plan ten onrechte de uitbreiding van de intensieve veehouderij van [appellante sub 18] mogelijk maakt door middel van een wijzigingsbevoegdheid. Volgens hen had de raad reeds bij de vaststelling van het plan moeten beoordelen of deze wijzigingsbevoegdheid ruimtelijk aanvaardbaar is. Verder is volgens [appellant sub 14] en anderen het grondgebonden agrarisch bedrijf dat door [belanghebbende b] wordt geëxploiteerd niet als zodanig bestemd, nu dat bedrijf niet als nevenactiviteit van de intensieve veehouderij van [appellante sub 18] kan worden aangemerkt.
43.1. Volgens de raad was onder het voorheen geldende plan een bouwvlak van 1 ha toegekend aan de percelen en is geen ruimtelijke procedure gevolgd om het bouwvlak voor het perceel [locatie 32] af te splitsen van het bouwvlak voor het perceel [locatie 31]. De afweging of de door [appellante sub 18] beoogde uitbreiding ruimtelijk aanvaardbaar is, is volgens de raad pas aan de orde in een nieuwe planologische procedure. De raad stelt dat [appellante sub 18] in de procedure tot vaststelling van het plan geen ruimtelijke onderbouwing voor de gewenste uitbreiding van haar bedrijf heeft overgelegd, zodat hij de ruimtelijke aanvaardbaarheid daarvan niet kon beoordelen. Verder is volgens de raad het grondgebonden agrarische bedrijf op het perceel [locatie 31] toegestaan, omdat in de planregels is bepaald dat een grondgebonden bedrijfstak als nevenactiviteit van de intensieve veehouderij is toegestaan.
43.2. [appellante sub 18] exploiteert op het perceel [locatie 32] een intensieve veehouderij en wil deze op gronden ten westen van het bouwvlak uitbreiden. [belanghebbende b] is eigenaar van het perceel [locatie 31] en gebruikt dit perceel voor de vollegrondteelt, de verkoop aan huis van groente en fruit en het stallen van paarden en landbouwmachines. Voorts is op dit perceel een bedrijfswoning aanwezig. Aan de percelen is onder meer de bestemming "Agrarisch - Intensieve veehouderij" met een bouwvlak toegekend. Aan de gronden ten westen van het bouwvlak is de bestemming "Agrarisch" met de gebiedsaanduidingen "wro-zone - wijzigingsgebied 4 go" en "reconstructiewetzone - verwevingsgebied" zonder een bouwvlak toegekend.
Ingevolge artikel 3, lid 3.6.2, van de planregels is het college van burgemeester en wethouders bevoegd de bestemming "Agrarisch" ter plaatse van onder meer de gebiedsaanduiding "wro-zone - wijzigingsgebied 4 go" te wijzigen in de bestemming "Agrarisch - Intensieve veehouderij" ten behoeve van de vergroting van het bestemmingsvlak en het bouwvlak van een bestaande intensieve veehouderij, al dan niet in combinatie met een grondgebonden bedrijf, mits [..].
Ingevolge artikel 6, lid 6.1, aanhef en onder a, zijn de voor "Agrarisch - Intensieve veehouderij" aangewezen gronden onder meer bestemd voor agrarisch bedrijfsmatig gebruik, in de vorm van een intensieve veehouderij, al dan niet met als nevenactiviteit een grondgebonden bedrijfstak.
43.3. In het deskundigenbericht staat dat op de percelen [locatie 31], [locatie 30] en [locatie 32] voorheen één intensieve veehouderij aanwezig was die werd geëxploiteerd door [belanghebbende c]. Deze heeft de gronden en opstallen gesplitst en in drie delen verkocht. In 1996 heeft hij het perceel [locatie 30] aan [appellant sub 9] verkocht die thans op dat perceel woont. Het perceel [locatie 31] heeft [belanghebbende c] in 1997 verkocht aan [vennoot] van [belanghebbende b]. Het perceel [locatie 32] heeft [belanghebbende c] in 2005 aan [appellante sub 18] verkocht.
43.4. Wat betreft het grondgebonden agrarische bedrijf van [belanghebbende b] op het perceel [locatie 31] stelt de Afdeling vast dat dit bedrijf was toegestaan onder het voorheen geldende bestemmingsplan "Buitengebied" (hierna: bestemmingsplan "Buitengebied Helden"), welk plan op 16 september 1991 door de raad van de voormalige gemeente Helden is vastgesteld en op 28 april 1992 door het college van gedeputeerde staten gedeeltelijk is goedgekeurd. In de voorschriften van dat plan waren geen beperkingen gesteld aan het aantal agrarische bedrijven dat binnen de bestemming "Agrarisch" ter plaatse van de aanduiding "agrarisch bedrijf" mocht worden geëxploiteerd. Het grondgebonden agrarische bedrijf betreft derhalve bestaand legaal gebruik. Bestaand legaal gebruik dient in beginsel als zodanig te worden bestemd. Het grondgebonden agrarische bedrijf is evenwel niet als zodanig bestemd. Dit is een zelfstandig bedrijf, terwijl binnen de bestemming "Agrarisch - Intensieve veehouderij" een grondgebonden bedrijfstak alleen als nevenactiviteit van een intensieve veehouderij is toegestaan. De raad heeft dit ten onrechte niet onderkend. Het plan is in zoverre in strijd met de vereiste zorgvuldigheid vastgesteld.
Het betoog van [appellant sub 14] en anderen slaagt.
43.5. Wat betreft de door [appellante sub 18] beoogde uitbreiding van haar bedrijf overweegt de Afdeling dat in het stelsel van de Wro een bestemmingsplan het ruimtelijke instrument is waarin de wenselijke toekomstige ontwikkeling van een gebied wordt neergelegd. De raad dient bij de vaststelling van een bestemmingsplan rekening te houden met een particulier initiatief betreffende ruimtelijke ontwikkelingen, voor zover dat initiatief voldoende concreet is, tijdig kenbaar is gemaakt en ten tijde van de vaststelling van het plan op basis van de op dat moment bekende gegevens de ruimtelijke aanvaardbaarheid daarvan kan worden beoordeeld. Niet in geschil is dat [appellante sub 18] ten tijde van de vaststelling van het plan een concreet plan had voor uitbreiding van haar bedrijf. Voorts heeft zij dit plan tijdig kenbaar gemaakt. Reeds voordat het ontwerpplan op 9 augustus 2012 ter inzage was gelegd had [appellante sub 18] bij brief van 23 december 2011 het gemeentebestuur om een groter bouwvlak verzocht en op 26 april 2012 een aanvraag ingediend voor een omgevingsvergunning eerste fase voor uitbreiding van haar bedrijf. Verder heeft het college van burgemeester en wethouders bij besluit van 20 april 2012 beoordeeld of voor de gewenste uitbreiding van de intensieve veehouderij van [appellante sub 18] een milieueffectrapport moet worden opgesteld. Indien het voor de raad niet mogelijk was om op basis daarvan de ruimtelijke aanvaardbaarheid van de gewenste uitbreiding van het bedrijf van [appellante sub 18] te beoordelen, daargelaten de vraag of dat inderdaad het geval is, had het op de weg van de raad gelegen om aan [appellante sub 18] te kennen te geven ten aanzien van welke aspecten nog onderzoek diende te worden verricht. Niet is gebleken dat de raad dit heeft gedaan. Gelet hierop heeft de raad het plan in zoverre in strijd met de vereiste zorgvuldigheid vastgesteld.
Het betoog van [appellante sub 18] slaagt. Reeds daarom slaagt ook het betoog van [appellant sub 14] en anderen ten aanzien van de uitbreiding van de intensieve veehouderij van [appellante sub 18], zodat de beroepsgronden van [appellant sub 14] en anderen ten aanzien daarvan niet behoeven te worden besproken.
Conclusie
44. In hetgeen [appellant sub 9], [appellante sub 18] en [appellant sub 14] en anderen hebben aangevoerd ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het oorspronkelijke besluit, voor zover het betreft de plandelen met de bestemmingen "Agrarisch - Intensieve veehouderij" en "Agrarisch" voor de percelen [locatie 31], [locatie 30] en [locatie 32], kadastraal bekend gemeente Helden, sectie […], nrs. […]., is vastgesteld in strijd met artikel 3:2 van de Awb. De beroepen van [appellant sub 9], [appellante sub 18] en [appellant sub 14] en anderen zijn gegrond, zodat het oorspronkelijke besluit in zoverre dient te worden vernietigd.
45. De raad dient ten aanzien van [appellant sub 9], [appellante sub 18] en [appellant sub 14] en anderen op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Het beroep van [appellante sub 11]
46. [appellante sub 11] betoogt dat zij als gevolg van de gebiedsaanduiding "wro-zone - wijzigingsgebied 3 bd" ten onrechte geen hoge teeltondersteunende voorzieningen mag oprichten op haar bouwland ten noorden van de Kwistbeek. Volgens haar heeft zij hoge teeltondersteunende voorzieningen nodig om haar bedrijf rendabel te kunnen exploiteren. Een groot deel van haar gronden wordt gebruikt voor de aspergeteelt en door het plaatsen van hoge teeltondersteunende voorzieningen levert deze teelt meer rendement op. [appellante sub 11] vreest voorts voor een waardedaling van haar gronden als gevolg van het plan. Zij wijst er ook op dat agrarische bedrijven in de omgeving wel hoge teeltondersteunende voorzieningen ten behoeve van de aspergeteelt mogen oprichten. Verder is volgens haar het beleid om hoge teeltondersteunende voorzieningen in beekdalen tegen te gaan achterhaald. Dit beleid is opgesteld in een periode waarin veel aandacht bestond voor de uitbreiding van natuur terwijl thans als gevolg van geldgebrek veel projecten om natuur uit te breiden zijn stopgezet. Voorts zijn volgens haar maatregelen genomen die een goede aan- en afvoer van water langs de Kwistbeek verzekeren zodat het niet meer noodzakelijk is hoge teeltondersteunende voorzieningen te verbieden teneinde bergingscapaciteit te waarborgen.
46.1. Volgens de raad vloeit het verbod om hoge teeltondersteunende voorzieningen in beekdalen op te richten voort uit het gemeentelijke beleid. De raad wijst er verder op dat onder het voorheen geldende plan hoge teeltondersteunende voorzieningen ook niet waren toegestaan.
46.2. [appellante sub 11] exploiteert een grondgebonden agrarisch bedrijf op gronden ter plaatse van de [locatie 33] te Helden. Haar huiskavel ligt ten zuiden van de Kwistbeek en haar bouwland ligt grotendeels ten noorden van de Kwistbeek. Aan haar bouwland is de bestemming "Agrarisch" met de gebiedsaanduiding "wro-zone - wijzigingsgebied 3 bd" toegekend. Zij gebruikt ongeveer 15 ha van haar bouwland voor de aspergeteelt.
Ingevolge artikel 1, lid 1.146, van de planregels wordt onder teeltondersteunende voorziening verstaan een voorziening of constructie welke dient ter ondersteuning van de teelt van een agrarisch bedrijf met als doel het gewas te forceren tot meer groei, de oogst te spreiden en meer opbrengsten te genereren, met uitzondering van afdekfolie. Het gaat daarbij om zowel vervroegen als verlaten ten opzichte van normale teelt en/of beschermen tegen weersinvloeden, ziekten en plagen om een kwalitatief beter product te verkrijgen. Deze constructies of voorzieningen kunnen zowel hoog als laag zijn, met dien verstande dat:
a. een lage teeltondersteunende voorziening een hoogte heeft van maximaal 1,50 m;
b. een hoge teeltondersteunende voorziening een hoogte heeft van minimaal 1,50 m of hoger.
Ingevolge artikel 3, lid 3.2.2 mogen op de voor "Agrarisch" aangewezen gronden geen bouwwerken, geen gebouw zijnde, worden gebouwd.
Ingevolge lid 3.3.4, onder a, kan het bevoegd gezag door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.2.2 ten behoeve van het bouwen van tijdelijke hoge teeltondersteunende voorzieningen, mits:
1. de voorzieningen niet zijn gelegen ter plaatse van onder meer de gebiedsaanduiding, "wro-zone - wijzigingsgebied 3 bd";
[..].
Ingevolge artikel 54, lid 54.24.1 zijn de gronden ter plaatse van de gebiedsaanduiding "wro-zone - wijzigingsgebied 3 bd" tevens bestemd voor instandhouding van beekdalen/rivierdal.
46.3. Onder het voorheen geldende bestemmingsplan "Buitengebied Helden" was aan het bouwland van [appellante sub 11] de bestemming "Agrarische doeleinden, gebied met landschappelijke waarden en natuurwaarden" toegekend. Binnen deze bestemming was het niet toegestaan te bouwen, met uitzondering van erfafscheidingen.
46.4. In de plantoelichting staat dat de gebiedsaanduiding "wro-zone - wijzigingsgebied 3 bd" de gebiedstypologie beekdalen/rivierdal betreft uit het op 17 december 2008 door de raden van de voormalige gemeenten Helden, Kessel, Maasbree en Meijel vastgestelde "Structuurplan Buitengebied regio Peel en Maas" (hierna: het Structuurplan), welk plan is opgenomen in het door de raad op 21 december 2011 vastgestelde beleid "Structuurvisie Buitengebied Peel en Maas" (hierna: de Structuurvisie). In dit gebied is wat betreft toekomstige ontwikkelingen sprake van ruime toelating van grondgebonden landbouwkundige functies, die een bijdrage leveren aan het behoud en de versterking van de landschappelijke openheid en de actuele en potentiële natuurwaarden (voornamelijk rundveehouderij). Waar mogelijk wordt extensief beheer van graslanden gestimuleerd, evenals natuur- en landschapsontwikkeling en het bieden van ruimte voor water (beekherstel en waterberging). Nieuwe economische dragers zijn in kleinschalige vorm toelaatbaar aan de randen. Bepaalde ontwikkelingen die mogelijk worden gemaakt aan de hand van afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden zijn niet, of onder strengere voorwaarden, toegestaan in deze gebiedstypologie. Dit is verankerd in de planregels.
46.5. Uit de kaart behorende bij het Structuurplan volgt dat de gronden van [appellante sub 11] zijn aangewezen als gebiedstypologie beekdalen/rivierdal. In het Structuurplan wordt per gebiedstype onder meer de globale ligging en begrenzing gegeven. In dit plan staat verder dat de beken een eigen gebiedstype vormen door de invloed op het omliggende land en de kansen die dit met zich brengt. De beken hebben een structurerend karakter in het landschap. Door ontginning, ontwatering en egalisering zijn de beken echter niet altijd even herkenbaar meer in het landschap aanwezig. De doorsnijdende beken in het landschap zijn tevens uitermate geschikt als ecologische verbindingszone. In het beekdal zijn gradiënten aanwezig door oude geulen en de overgang naar de hoger gelegen zandgronden. Deze gradiënten bieden ruimte voor bijzondere ecologische kwaliteiten. Daarnaast hebben de beken een belangrijke functie in de waterhuishouding. Ze kunnen zorgen voor waterafvoer en waterberging. De gronden langs de beken werden van oorsprong veelal gebruikt als hooiland of weide. Tegenwoordig is er naast rundveehouderijen ook akkerbouw te vinden. De verkaveling is kleinschalig en veelal lineair loodrecht op de beek. Op de kavelgrenzen zijn nog steeds houtsingels, heggen en knotbomen te vinden. Langs de beken staan soms tevens beekbegeleidende beplantingen. Het doel voor gronden met deze gebiedstypologie is onder meer versterking van de landschappelijke karakteristiek bestaande uit relatief open en onbebouwde beekdalen met beplantingen loodrecht op de beek, behoud van de relatief open beekdalen, realisatie van een verdere landschappelijke verdichting door beplantingen langs de kavels en percelen en realisatie van beekherstel. Tevens vindt ruime toelating van grondgebonden landbouwkundige functies plaats, die een bijdrage leveren aan het behoud en de versterking van de landschappelijke openheid en de actuele en potentiële natuurwaarden. Verder staat in het Structuurplan dat teeltondersteunende voorzieningen gevolgen hebben voor het landschapsbeeld en voor natuurwaarde. Vaak wordt het landschapsbeeld verstoord door de voorzieningen. Weliswaar houdt deze verstoring weer op te bestaan zodra bij de tijdelijke voorzieningen het plastic is verwijderd, maar het gebruik van de tijdelijke voorzieningen vindt wel plaats in hetzelfde seizoen als dat recreanten en inwoners van het buitengebied willen genieten. Bovendien kunnen de voorzieningen blijvende schade toebrengen aan natuurwaarden op agrarische percelen. Daarom is het beleidsuitgangspunt volgens het Structuurplan dat hoge teeltondersteunende voorzieningen in het gebiedstype beekdal/rivierdal zijn uitgesloten.
46.6. Niet betwist is dat ter plaatse van de gronden van [appellante sub 11] de ruimtelijke kwaliteiten van het gebiedstype beekdal/rivierdal aanwezig zijn. De Afdeling is van oordeel dat de raad in redelijkheid een zwaarder gewicht heeft kunnen toekennen aan het belang om de openheid van beekdalen te behouden en te versterken dan aan het belang van [appellante sub 11] bij de mogelijkheid om hoge teeltondersteunende voorzieningen op haar bouwland te plaatsen. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat [appellante sub 11] niet aannemelijk heeft gemaakt aan de hand van bijvoorbeeld financiële gegevens dat het plaatsen van hoge teeltondersteunende voorzieningen noodzakelijk is om de continuering van haar bedrijfsvoering te verzekeren. Voorts heeft zij niet aannemelijk gemaakt dat haar gronden ernstig in waarde zullen dalen als gevolg van het plan. De raad behoefde in de omstandigheden dat veel projecten om de natuur uit breiden als gevolg van geldgebrek zijn stopgezet en dat maatregelen zijn genomen die een goede aan- en afvoer van water in de Kwistbeek waarborgen in redelijkheid geen aanleiding te zien om niet vast te houden aan het beleid ten aanzien van teeltondersteunende voorzieningen in beekdalen. Dit beleid is niet gericht op de uitbreiding van natuur en het verzekeren van bergingscapaciteit maar op het behoud en de versterking van de openheid van beekdalen en het voorkomen van aantasting van natuurwaarden op agrarische percelen. Voor zover zij aanvoert dat agrarische bedrijven in de omgeving wel hoge teeltondersteunende voorzieningen mogen oprichten, overweegt de Afdeling dat deze bedrijven niet in het gebiedstype beekdal/rivierdal liggen. Dit betreffen derhalve geen vergelijkbare situaties.
Het betoog van [appellante sub 11] faalt.
47. [appellante sub 11] betoogt voorts dat de voorwaarden die voor vergroting van het bouwvlak gelden onevenredig bezwarend zijn, in het bijzonder de voorwaarde dat compensatie moet plaatsvinden.
47.1. Ingevolge artikel 3, lid 3.6.1, van de planregels is het college van burgemeester en wethouders bevoegd de bestemming "Agrarisch" ter plaatse van onder meer de gebiedsaanduiding "wro-zone - wijzigingsgebied 3 bd" te wijzigen in de bestemming "Agrarisch - Grondgebonden" ten behoeve van de vergroting van het bestemmingsvlak en het bouwvlak van een grondgebonden agrarisch bedrijf al dan niet in combinatie met een bestaande nevenactiviteit intensieve veehouderij, met dien verstande:
[..]
g. de ontwikkeling in voldoende mate moet zijn gericht op verbetering van de omgevingskwaliteit, hiertoe wordt een landschappelijk inrichtingsplan overgelegd dat als bijlage bij de regels wordt opgenomen, waarin de landschappelijke inpassing van de bebouwing en andere te verrichten kwaliteitsverbeterende maatregelen zijn beschreven en waaromtrent advies is ingewonnen bij een onafhankelijke, objectieve commissie. De landschappelijke inpassing wordt in de vorm van een voorwaardelijke verplichting opgenomen met een daaraan gekoppelde aanleg- en instandhoudingsverplichting;
[..].
47.2. De Afdeling ziet geen aanleiding voor het oordeel dat de raad niet in redelijkheid in lid 3.6.1 voorwaarden heeft kunnen stellen aan een vergroting van het bouwvlak ten behoeve van grondgebonden agrarische bedrijven. Gelet op het belang van het behoud van de ruimtelijke kwaliteit van het buitengebied heeft de raad in redelijkheid de voorwaarde kunnen stellen dat een vergroting van het bouwvlak landschappelijk wordt ingepast. Het betoog van [appellante sub 11] faalt.
Conclusie
48. Gelet op het voorgaande is Het beroep van [appellante sub 11] ongegrond.
49. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Het beroep van [appellante sub 15]
Intrekking beroepsgrond
50. Ter zitting heeft [appellante sub 15] haar beroepsgrond dat het ten onrechte op grond van de planregels niet is toegestaan om binnen de bestemming "Agrarisch - Grondgebonden" gebouwen op te richten binnen een afstand van 5 m van het bouwvlak ingetrokken.
Inhoudelijk
51. [appellante sub 15] betoogt dat ten onrechte de gebiedsaanduiding "wro-zone - wijzigingsgebied 3 bd" is toegekend aan haar gronden waardoor zij geen hoge teeltondersteunende voorzieningen kan oprichten binnen de bestemming "Agrarisch" en bij vergroting van het bouwvlak een extra tegenprestatie moet leveren. Zij wil de mogelijkheid behouden om in de toekomst asperges te telen of gronden te verpachten aan aspergetelers. Zij vreest ook voor een waardedaling van haar gronden als gevolg van de gebiedsaanduiding "wro-zone - wijzigingsgebied 3 bd". Volgens [appellante sub 15] zijn ter plaatse van haar gronden de ruimtelijke kwaliteiten van het gebiedstype beekdal niet aanwezig en heeft de raad dan ook ten onrechte haar gronden als beekdal aangemerkt.
51.1. De raad heeft het buitengebied aan de hand van de landschappelijke en functionele karakteristieken opgedeeld in gebiedstypologieën. Dit heeft volgens de raad plaatsgevonden op gebiedsniveau en niet op perceelsniveau. Dat percelen die als een bepaalde gebiedstypologie zijn aangemerkt niet de ruimtelijke kwaliteiten van die gebiedstypologie hebben doet er volgens de raad niet aan af dat hij deze percelen tot die gebiedstypologie kon rekenen. Volgens de raad wordt er niet alleen naar gestreefd om de ruimtelijke kwaliteiten van de gebiedstypologieën te behouden en te verbeteren maar ook om deze te herstellen op percelen die niet meer de ruimtelijke kwaliteiten van een gebiedstypologie hebben. Het zou volgens de raad zeer moeilijk dan wel onmogelijk zijn om de ruimtelijke kwaliteiten van deze percelen te herstellen indien aan deze percelen niet een gebiedsaanduiding zou worden toegekend.
51.2. [appellante sub 15] exploiteert een vollegrondstuinbouwbedrijf op gronden aan de [locatie 34] te Maasbree. Ten zuiden van de gronden ligt de provinciale weg N275. De teelt op de gronden is wisselend. Momenteel verbouwt [appellante sub 15] rodekool, witte kool, maïs en granen. Aan de huiskavel van [appellante sub 15] is de bestemming "Agrarisch - Grondgebonden" met een bouwvlak en de gebiedsaanduiding "wro-zone - wijzigingsgebied 3 bd" toegekend. Aan het bouwland van [appellante sub 15] is de bestemming "Agrarisch" met de gebiedsaanduiding "wro-zone - wijzigingsgebied 3 bd" toegekend.
51.3. Uit de kaart behorende bij het Structuurplan volgt dat de gronden van [appellante sub 15] zijn aangewezen als gebiedstypologie beekdalen/rivierdal. In de kaart behorende bij het Provinciaal Omgevingsplan Limburg 2006 (hierna: het POL) is het zuidelijk gedeelte van de gronden van [appellante sub 15] aangewezen als landschapstype beekdal. Het noordelijk gedeelte van de gronden van [appellante sub 15] is aangewezen voor andere landschapstypen.
51.4. De Afdeling overweegt dat in het deskundigenbericht staat dat ten zuiden van de provinciale weg de Everlose Beek ligt en dat deze beek niet het karakter heeft dat men van een beek mag verwachten, omdat ter hoogte van Maasbree deze beek een rechte watergang is. Voorts staat in het deskundigenbericht dat door de ligging van de provinciale weg en het gebruik van de gronden het beekdal als zodanig niet waarneembaar is. De raad heeft het deskundigenbericht op dit punt niet betwist. Gelet hierop en nu uit het Structuurplan volgt dat de gebiedsaanduiding "wro-zone - wijzigingsgebied 3 bd" is toegekend om de landschappelijke karakteristiek bestaande uit relatief open en onbebouwde beekdalen met beplantingen loodrecht op de beek te versterken, om de relatief open beekdalen te behouden en om een verdere landschappelijke verdichting door beplantingen langs de kavels en percelen en beekherstel te realiseren, is naar het oordeel van de Afdeling aan de gronden van [appellante sub 15] ten onrechte de gebiedsaanduiding "wro-zone - wijzigingsgebied 3 bd" toegekend. Dat op de kaart behorende bij het Structuurplan deze gronden wel zijn aangewezen als beekdal en deze gronden in het POL gedeeltelijk als beekdal zijn aangewezen doet daaraan niet af. In het Structuurplan en in het POL is slechts de globale ligging en begrenzing van de gebiedstypologieën, onderscheidenlijk landschapstypen opgenomen. Het lag derhalve op de weg van de raad om nader onderzoek te doen naar de aanwezigheid van de ruimtelijke kwaliteiten van de gebiedstypologie beekdal/rivierdal op de gronden van [appellante sub 15]. Dat het beleid is gericht op herstel van de ruimtelijke kwaliteiten van de gebiedstypologieën leidt niet tot een ander oordeel, nu niet is gebleken dat ter plaatse de ruimtelijke kwaliteiten van de gebiedstypologie beekdal/rivierdal binnen de planperiode zullen worden hersteld.
Het betoog van [appellante sub 15] slaagt.
52. In hetgeen [appellante sub 15] heeft aangevoerd ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het oorspronkelijke besluit, voor zover het betreft de gebiedsaanduiding "wro-zone - wijzigingsgebied 3 bd" die is toegekend aan de gronden aan de [locatie 34] te Maasbree die door [appellante sub 15] worden gebruikt, is vastgesteld in strijd met artikel 3:2 van de Awb. Het beroep van [appellante sub 15] is gegrond, zodat het bestreden besluit in zoverre dient te worden vernietigd.
53. De raad dient ten aanzien van [appellante sub 15] op na te melden wijze in de vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Het beroep van [appellant sub 12]
Intrekking beroepsgronden
54. Ter zitting heeft [appellant sub 12] de beroepsgrond over het toekennen van de dubbelbestemming "Waarde - Archeologie 2" aan het perceel [locatie 35] en aan de gronden direct ten westen van het perceel [locatie 35] (hierna: het perceel Rooth ongenummerd), de beroepsgrond over het bouwvlak op het perceel Rooth ongenummerd en de beroepsgrond over het niet mogelijk maken van een bedrijfswoning op het perceel Rooth ongenummerd, ingetrokken.
Inhoudelijk
Het bouwvlak op het perceel [locatie 35]
55. Het beroep van [appellant sub 12] tegen het oorspronkelijke besluit is gericht tegen de omvang van de aanduiding "bouwvlak" op het perceel [locatie 35]. [appellant sub 12] betoogt dat het bouwvlak op het perceel [locatie 35] ten onrechte strak om de bestaande bedrijfsbebouwing is ingetekend, zodat hij in zijn bedrijfsvoering en uitbreidingsmoglijkheden wordt beperkt. Hierbij voert hij aan dat het opgenomen bouwvlak te klein is voor het treffen van toekomstige maatregelen op het gebied van het dierenwelzijn en om te voldoen aan de eisen op het gebied van de milieuwetgeving. Dat in het voorheen geldende bestemmingsplan goedkeuring was onthouden aan onder meer het bouwvlak op het perceel [locatie 35] omdat bouwvlakken over het algemeen te groot waren ingetekend, maakt volgens [appellant sub 12] niet dat de raad niet de specifieke situatie op zijn perceel kan beoordelen. Tevens voert [appellant sub 12] aan dat het bouwvlak op het perceel [locatie 1] juist niet strak om de bestaande bebouwing heen is gelegd, zodat de raad voor zijn perceel [locatie 35] in strijd met het gelijkheidsbeginsel heeft gehandeld.
55.1. Blijkens de verbeelding is aan een deel van het perceel [locatie 35] de bestemming "Agrarisch - Intensieve veehouderij" met de aanduiding "bouwvlak" toegekend.
Ingevolge artikel 6, lid 6.1, onder a, van de planregels zijn gronden met de bestemming "Agrarisch - Intensieve veehouderij" bestemd voor agrarisch bedrijfsmatig gebruik, in de vorm van een intensieve veehouderij, al dan niet met als nevenactiviteit een grondgebonden bedrijfstak.
Ingevolge lid 6.2.2 geldt voor het bouwen ter plaatse van de aanduiding "bouwvlak" dat:
a. per bouwvlak maximaal één intensieve veehouderij is toegestaan, met dien verstande dat de gronden ter plaatse van de aanduiding "relatie" gekoppeld zijn ten behoeve van één intensieve veehouderij;
b. gebouwen, de bedrijfswoning, bijbehorende bouwwerken, bouwwerken, geen gebouw zijnde in de vorm van waterbassins, teeltondersteunende voorzieningen, sleuf- en mestsilo's en mestbassins uitsluitend binnen het bouwvlak mogen worden gebouwd [..].
55.2. In het deskundigenbericht staat dat in het voorheen geldende bestemmingsplan "Buitengebied Maasbree 1997" aan het perceel [locatie 35] de bestemming "Agrarisch gebied (A)" was toegekend. Aan de detailplankaart waarop de agrarische bouwvlakken waren weergegeven was goedkeuring onthouden, zodat op onder meer het perceel [locatie 35] geen bouwvlak was opgenomen. De raad heeft toegelicht dat de omvang van het thans opgenomen bouwvlak op het perceel [locatie 35] is bepaald op basis van luchtfoto’s en de verleende vergunningen. In het deskundigenbericht staat verder dat in het noordoostelijke deel van het perceel uitbreidingsruimte is opgenomen ten behoeve van het realiseren van een bedrijfswoning.
55.3. In het stelsel van de Wro is een bestemmingsplan het ruimtelijke instrument waarin de wenselijke toekomstige ontwikkeling van een gebied wordt neergelegd. De raad dient bij de vaststelling van een bestemmingsplan rekening te houden met een particulier initiatief betreffende ruimtelijke ontwikkelingen, voor zover dat initiatief voldoende concreet is, tijdig kenbaar is gemaakt en ten tijde van de vaststelling van het plan op basis van de op dat moment bekende gegevens de ruimtelijke aanvaardbaarheid daarvan kan worden beoordeeld.
Op het perceel [locatie 35] is de bestaande bebouwing en het bestaande gebruik als zodanig bestemd. De Afdeling overweegt dat uit de inspraakreactie en de zienswijze weliswaar volgt dat [appellant sub 12] voornemens heeft om zijn bedrijf op het perceel [locatie 35] aan te passen uit het oogpunt van dierenwelzijn en uit te breiden, maar niet dat daarvoor reeds een concreet plan bestond dat de raad kon beoordelen. Uit de inspraakreactie en de zienswijze volgt niet op welke manier en in welke omvang [appellant sub 12] ter plaatse zijn varkensbedrijf wil aanpassen en uitbreiden, alsmede met welke oppervlakte hij bebouwing wil oprichten en met welke bouwhoogte. Gelet daarop heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de gewenste uitbreiding van het bouwvlak, mede gelet op de belangen van derden, niet zonder nader onderzoek kan worden opgenomen in het plan. De uitspraak van de Afdeling van 17 juli 2013 in zaak nr. 201210659/1/R1 waar [appellant sub 12] op wijst, leidt niet tot een ander oordeel, nu het in dat geval een plan betrof voor de uitbreiding van bedrijfsactiviteiten waarbij een bedrijfsplan en onderzoeksrapporten waren overgelegd en waar tevens een bouwaanvraag was ingediend zodat sprake was van een voldoende concreet plan.
Nu niet is gebleken van concrete plannen voor de aanpassing en uitbreiding van de bestaande bedrijfsactiviteiten heeft de raad in redelijkheid geen aanleiding hoeven zien de gewenste uitbreiding van het bouwvlak op het perceel [locatie 35] en mogelijke gevolgen daarvan te onderzoeken en heeft hij in redelijkheid de bestaande situatie als zodanig kunnen bestemmen.
Het betoog van [appellant sub 12] faalt.
55.4. Over de door [appellant sub 12] gemaakte vergelijking met het perceel [locatie 1] waar een ruimer bouwvlak is opgenomen wordt overwogen dat de raad zich op het standpunt heeft gesteld dat deze situatie verschilt van de aan de orde zijnde situatie, omdat de verharding op het perceel [locatie 1] ruimer is dan op het perceel [locatie 35] en het bouwvlak op het perceel [locatie 1] - net als op het perceel [locatie 35] - rondom de bestaande verharding is gelegd. In hetgeen [appellant sub 12] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de door [appellant sub 12] genoemde situatie niet overeenkomt met de thans aan de orde zijnde situatie.
Het betoog van [appellant sub 12] faalt.
De gebiedsaanduiding "wro-zone - wijzigingsgebied 6 bn"
56. Het beroep van [appellant sub 12] is ten slotte gericht tegen het toekennen van de gebiedsaanduiding "wro-zone - wijzigingsgebied 6 bn" aan een deel van de percelen [locatie 35] en Rooth ongenummerd. Hij voert aan dat op deze delen geen bos- of natuurgebied aanwezig is en dat hij door het toekennen van deze aanduiding wordt beperkt in zijn uitbreidingsmogelijkheden. Dat in het Structuurplan de gronden zijn aangewezen als bos- en natuurgebied maakt volgens [appellant sub 12] niet dat in de bestemmingsplanprocedure geen goede ruimtelijke afweging dient te worden gemaakt.
56.1. Blijkens de verbeelding is aan de aan de zuidkant van de percelen [locatie 35] en Rooth ongenummerd de gebiedsaanduiding "wro-zone - wijzigingsgebied 6 bn" toegekend. Deze aanduiding is grotendeels gelegen op gronden met de bestemming "Agrarisch", maar aan een klein deel van de gronden met de bestemming "Agrarisch - Intensieve veehouderij" is eveneens deze gebiedsaanduiding toegekend. Aan de overige delen van de percelen [locatie 35] en Rooth ongenummerd is de gebiedsaanduiding "wro-zone - wijzigingsbevoegdheid 1 ob" toegekend.
Ingevolge artikel 3, lid 3.6.3, van de planregels is het college van burgemeester en wethouders bevoegd de bestemming "Agrarisch" ter plaatse van de aanduiding "wro-zone - wijzigingsgebied 1 ob", "wro-zone - wijzigingsgebied 2 ko", "wro-zone - wijzigingsgebied 3 bd", "wro-zone - wijzigingsgebied 4 go" en "wro-zone - wijzigingsgebied 5 gv" te wijzigen in de bestemming "Agrarisch - Intensieve veehouderij" ten behoeve van de vergroting van het bestemmingsvlak en het bouwvlak van een bestaande intensieve veehouderij, al dan niet in combinatie met een grondgebonden bedrijf, mits:
[..]
e. het bestemmings-/bouwvlak ter plaatse van de aanduiding "kernrandzone", "wro-zone - wijzigingsgebied 3 bd" en "wro-zone - wijzigingsgebied 6 bn" eenmalig mag worden uitgebreid met maximaal 15%, onder voorwaarde dat de vergroting noodzakelijk is uit het oogpunt van dierenwelzijn en het dierenaantal niet toeneemt;
[..].
Ingevolge artikel 6, lid 6.5.1, is het college van burgemeester en wethouders bevoegd, ter plaatse van de aanduiding "wro-zone - wijzigingsgebied 1 ob", "wro-zone - wijzigingsgebied 2 ko", "wro-zone - wijzigingsgebied 3 bd", "wro-zone - wijzigingsgebied 4 go" en "wro-zone - wijzigingsgebied 5 gv" de bestemming te wijzigen ten behoeve van de vergroting van een bouwvlak binnen een bestemmingsvlak voor een intensieve veehouderij, mits:
[..]
e. het bouwvlak ter plaatse van de aanduiding "kernrandzone", "wro-zone - wijzigingsgebied 3 bd" en "wro-zone - wijzigingsgebied 6 bn" eenmalig mag worden uitgebreid met maximaal 15%, onder voorwaarde dat de vergroting noodzakelijk is uit het oogpunt van dierenwelzijn en het dierenaantal niet toeneemt;
[..].
56.2. In de plantoelichting staat dat de in het Structuurplan, dat deel uitmaakt van de Structuurvisie, opgenomen ontwikkelingsmogelijkheden voor de verschillende functies afhankelijk zijn van in welke gebiedstype die functie ligt. De gebiedstypologieën uit het Structuurplan zijn opgenomen in het bestemmingsplan door deze te vertalen naar wro-zones - wijzigingsgebied. De gebiedsaanduiding "wro-zone - wijzigingsgebied 6 bn" betreft de gebiedstypologie bos- en natuurgebied uit het Structuurplan. Wat betreft toekomstige ontwikkelingen is sprake van behoud, herstel en ontwikkeling van de natuurlijke kwaliteiten van de bos- en natuurgebieden door een gericht, gevarieerd en extensief bosbeheer. Dit beheer richt zich op de omvorming van naaldbos in loofbos en het versterken van gradiënten op overgangen in het landschap, waar mogelijk wordt natuur- en landschapsontwikkeling gestimuleerd, nieuwe economische dragers (vrijkomende agrarische bebouwing en vormen van recreatie en toerisme) zijn toelaatbaar aan de randen. Ze dienen dan wel het landschappelijk raamwerk verder te versterken en ruimte voor water (waterconservering en waterberging) te bieden in natte bos- en natuurgebieden. Bepaalde ontwikkelingen die mogelijk worden gemaakt aan de hand van afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden zijn niet, of onder strengere voorwaarden, toegestaan in deze gebiedstypologie. Dit is verankerd in de bestemmingsplanregels, aldus de plantoelichting.
56.3. Uit de kaart behorende bij het Structuurplan volgt dat een deel van de percelen [locatie 35] en Rooth ongenummerd is aangewezen als gebiedstypologie bos- en natuurgebied. In het Structuurplan wordt per gebiedstype onder meer de globale ligging en begrenzing gegeven. In dit plan staat verder dat relatief grote bos- en natuurgebieden van enige schaal en omvang verspreid zijn door de gemeente heen. De Heldense bossen vormen de grootste aaneengesloten bosstructuur in het gebied. Verder ligt er nog een aantal wat kleinere bos- en natuurgebieden binnen de vier voormalige gemeenten. Vanuit het landschapskader Noord- en Midden Limburg zijn ze aangeduid als bos en als heide, veen en zand. Onder deze gebiedstypologie vallen niet alle bestaande bos- en natuurgebieden maar alleen de grotere eenheden. De kleinere en niet opgenomen eenheden kunnen ook gelegen zijn in andere gebiedstypologieën. In het op te stellen bestemmingsplan zullen alle waardevolle bos- en natuurgebieden opgenomen en beschermd worden.
56.4. In het deskundigenbericht staat dat op de percelen [locatie 35] en Rooth ongenummerd geen bos- en natuurgebied aanwezig is, maar dat aan de overzijde van de weg, welke gelegen is ten oosten van het perceel [locatie 35], zich wel een bosgebied bevindt. Ter zitting heeft [appellant sub 12] eveneens verklaard dat op zijn percelen geen bos- en natuurgebied aanwezig is, maar dat deze gronden worden gebruikt ten behoeve van de agrarische bedrijven die op het perceel [locatie 35] en op het perceel Rooth ongenummerd gevestigd zijn. Gelet op het voorgaande en nu uit de plantoelichting volgt dat de gebiedsaanduiding "wro-zone - wijzigingsgebied 6 bn" is toegekend om de natuurlijke kwaliteiten van de bos- en natuurgebieden te behouden, herstellen en ontwikkelen, is naar het oordeel van de Afdeling aan de percelen [locatie 35] en Rooth ongenummerd ten onrechte de gebiedsaanduiding "wro-zone - wijzigingsgebied 6 bn" toegekend. Dat op de kaart behorende bij het Structuurplan de desbetreffende delen van de percelen wel zijn aangeduid als bos- en natuurgebied doet hieraan niets af, nu in het Structuurplan slechts de globale ligging en begrenzing van de gebiedstypologieën is opgenomen en het derhalve op de weg van de raad ligt om nader onderzoek te doen naar de aanwezigheid van bos- en natuurgebied op de percelen van [appellant sub 12]. Voor zover de raad stelt dat niet is uitgesloten dat op termijn bos- en natuurgebied gerealiseerd kan worden op het perceel [locatie 35] en het perceel Rooth ongenummerd, overweegt de Afdeling dat [appellant sub 12] ter zitting heeft verklaard dat hij niet voornemens is om te stoppen met zijn bedrijfsactiviteiten ter plaatse en dat de raad te kennen heeft gegeven dat hij de percelen niet zal gaan onteigenen.
Het betoog van [appellant sub 12] slaagt.
56.5. De Afdeling overweegt voorts ten overvloede dat, anders dan waar de raad van uit gaat, het college van burgemeester en wethouders ter plaatse van de gebiedsaanduiding "wro-zone - wijzigingsgebied 6 bn" ingevolge de aanhef van artikel 3, lid 3.6.3, van de planregels, waarin het bedoelde wijzigingsgebied niet staat vermeld, niet bevoegd is de bestemming "Agrarisch" te wijzigen in de bestemming "Agrarisch - Intensieve veehouderij" ten behoeve van de vergroting van het bestemmingsvlak en het bouwvlak van een bestaande intensieve veehouderij noch ingevolge de aanhef van artikel 6, lid 6.5.1, bevoegd is de bestemming "Agrarisch - Intensieve veehouderij" te wijzigen ten behoeve van de vergroting van een bouwvlak binnen een bestemmingsvlak voor een intensieve veehouderij.
Conclusie
57. In hetgeen [appellant sub 12] heeft aangevoerd, ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het oorspronkelijke besluit, voor zover het betreft het toekennen van de gebiedsaanduiding "wro-zone - wijzigingsgebied 6 bn" aan de percelen [locatie 35] en Rooth ongenummerd, is genomen in strijd met de bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid. Het beroep van [appellant sub 12] is gegrond, zodat het oorspronkelijke besluit in zoverre wegens strijd met artikel 3:2 van de Awb dient te worden vernietigd.
58. De raad dient ten aanzien van [appellant sub 12] op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Het beroep van [appellant sub 29]
59. Het beroep van [appellant sub 29] is gericht tegen de planregeling voor zijn perceel [locatie 36]. Hij betoogt dat door het niet bij recht maar met afwijkingsbevoegdheid mogelijk maken van containervelden op gronden met de bestemming "Agrarisch" ten westen van het bestaande containerveld de uitbreidingsmogelijkheden van zijn bedrijf ernstig worden beperkt. [appellant sub 29] voert hierbij aan dat hij zijn uitbreidingsplannen reeds in een vroegtijdig stadium kenbaar heeft gemaakt en dat de raad in het kader van de bestemmingsplanprocedure een ruimtelijke afweging dient te maken. Voorts betoogt hij dat in de Structuurvisie als uitgangspunt wordt genoemd dat reële ontwikkelingsmogelijkheden moeten worden geboden aan bestaande bedrijven. Verder voert [appellant sub 29] aan dat zijn uitbreidingsmogelijkheden worden beperkt, omdat op de gronden ten zuiden van het bestaande containerveld waaraan de gebiedsaanduiding "wro-zone - wijzigingsgebied 6 bn" is toegekend zelfs niet met een afwijkingsbevoegdheid nieuwe containervelden worden mogelijk gemaakt.
59.1. Blijkens de verbeelding is aan de gronden ten zuiden van het bestaande containerveld op het perceel [locatie 36] de bestemming "Agrarisch" toegekend met voor een groot deel de gebiedsaanduiding "wro-zone - wijzigingsgebied 6 bn". Aan de gronden gelegen ten westen van het bestaande containerveld is de bestemming "Agrarisch" met de gebiedsaanduiding "wro-zone - wijzigingsgebied 3 bd" toegekend.
Ingevolge artikel 3, lid 3.2.1, van de planregels mag op de voor "Agrarisch" aangewezen gronden niet worden gebouwd
Ingevolge lid 3.4.1, onder f, wordt onder gebruiken of het laten gebruiken in strijd met de bestemming "Agrarisch" in ieder geval verstaan het gebruik van gronden en bouwwerken voor en/of als containervelden.
Ingevolge lid 3.5.2 kan het bevoegd gezag door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.2 ten behoeve van het gebruik van de gronden voor containervelden, mits:
a. de voorzieningen niet zijn gelegen ter plaatse van de aanduiding "bolle akkers" en "wro-zone - wijzigingsgebied 6 bn";
b. voorzieningen worden getroffen voor de afvoer van hemelwater;
c. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van actuele en bestaande natuur, landschappelijke, cultuurhistorische, abiotische en archeologische waarden;
d. de ontwikkeling in voldoende mate moet zijn gericht op verbetering van de omgevingskwaliteit, hiertoe wordt een landschappelijk inrichtingsplan overgelegd welke als voorwaarde aan de omgevingsvergunning wordt verbonden, waarin de landschappelijke inpassing van de bebouwing en andere te verrichten kwaliteitsverbeterende maatregelen zijn beschreven en waaromtrent advies is ingewonnen bij een onafhankelijke, objectieve commissie.
59.2. Uit de kaart behorende bij het Structuurplan volgt dat een deel van het perceel [locatie 36] is aangewezen als gebiedstypologie bos- en natuurgebied.
59.2.1. Ter zitting heeft [appellant sub 29] onweersproken gesteld dat op zijn perceel [locatie 36] geen bos- en natuurgebied aanwezig is, maar dat deze gronden worden gebruik ten behoeve van zijn glastuinbouwbedrijf. Gelet op het voorgaande en nu uit de plantoelichting volgt dat de gebiedsaanduiding "wro-zone - wijzigingsgebied 6 bn" is toegekend om de natuurlijke kwaliteiten van de bos- en natuurgebieden te behouden, herstellen en ontwikkelen, is naar het oordeel van de Afdeling aan het perceel [locatie 36] ten onrechte de gebiedsaanduiding "wro-zone - wijzigingsgebied 6 bn" toegekend. Dat, zoals de raad stelt, op de kaart behorende bij het Structuurplan de desbetreffende delen van het perceel wel zijn aangeduid als bos- en natuurgebied doet hieraan niets af, nu in het Structuurplan slechts de globale ligging en begrenzing van de gebiedstypologieën is opgenomen en het derhalve op de weg van de raad ligt om nader onderzoek te doen naar de aanwezigheid van bos- en natuurgebied op het perceel van [appellant sub 29]. Voor zover de raad stelt dat niet is uitgesloten dat op termijn bos- en natuurgebied gerealiseerd kan worden op het perceel [locatie 36], overweegt de Afdeling dat [appellant sub 29] ter zitting heeft verklaard dat hij niet voornemens is om te stoppen met zijn bedrijfsactiviteiten ter plaatse en dat de raad te kennen heeft gegeven dat hij de percelen niet zal gaan onteigenen.
Het betoog van [appellant sub 29] slaagt.
59.3. In het stelsel van de Wro is een bestemmingsplan het ruimtelijke instrument waarin de wenselijke toekomstige ontwikkeling van een gebied wordt neergelegd. De raad dient bij de vaststelling van een bestemmingsplan rekening te houden met een particulier initiatief betreffende ruimtelijke ontwikkelingen, zoals de gevraagde uitbreiding van containervelden, voor zover dat initiatief voldoende concreet is, tijdig kenbaar is gemaakt en ten tijde van de vaststelling van het plan op basis van de op dat moment bekende gegevens de ruimtelijke aanvaardbaarheid daarvan kan worden beoordeeld. In dit geval is uit de stukken en het verhandelde ter zitting niet duidelijk geworden waarom de raad bij de vaststelling van het plan geen inhoudelijke beslissing kon nemen over het al dan niet bij recht toestaan van containervelden aan de west- en zuidkant van het bestaande containerveld op het perceel [locatie 36]. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat in artikel 3, lid 3.5.2, van de planregels staat aan welke voorwaarden moet worden voldaan bij het gebruik van gronden met de bestemming "Agrarisch" voor containervelden.
Het betoog van [appellant sub 29] slaagt.
De paardenhouderij
60. Voorts betoogt [appellant sub 29] dat ten onrechte geen paardenhouderij is toegestaan op het perceel [locatie 36], terwijl hij reeds in een eerder stadium aan het gemeentebestuur kenbaar heeft gemaakt dat hij dergelijke activiteiten wenst te ontplooien.
60.1. Niet in geschil is dat op het perceel [locatie 36] geen paardenhouderij is toegestaan. De Afdeling overweegt dat uit de zienswijze weliswaar volgt dat [appellant sub 29] voornemens heeft om op zijn perceel [locatie 36] een paardenhouderij te realiseren, maar niet dat daarvoor reeds een concreet plan bestond dat de raad kon beoordelen. Uit de zienswijze volgt niet op welke locatie op zijn perceel en op welke manier en in welke omvang [appellant sub 29] ter plaatse een paardenhouderij wil realiseren, alsmede met welke oppervlakte hij bebouwing wil oprichten en met welke bouwhoogte. Gelet daarop heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de gewenste realisering van een paardenhouderij, mede gelet op de belangen van derden, niet zonder nader onderzoek kan worden opgenomen in het plan.
Nu niet is gebleken van concrete plannen voor de realisering van een paardenhouderij, heeft de raad in redelijkheid kunnen besluiten geen paardenhouderij op het perceel [locatie 36] mogelijk te maken. Voor zover [appellant sub 29] heeft aangevoerd dat hij voor het realiseren van een paardenhouderij reeds in 2008 een aanvraag tot afwijking van het voorheen geldende bestemmingsplan heeft ingediend zodat hij niet opnieuw zijn plannen bij de gemeente kenbaar had hoeven maken, overweegt de Afdeling dat inmiddels meer dan 5 jaar is verstreken sinds [appellant sub 29] de aanvraag tot het realiseren van een paardenhouderij heeft ingediend. Ter zitting heeft de raad verklaard dat sinds het college van burgemeester en wethouders de aanvraag heeft afgewezen, [appellant sub 29] geen nieuwe aanvraag tot afwijking van het voorheen geldende bestemmingsplan heeft ingediend. De raad hoefde derhalve met de wens van [appellant sub 29] geen rekening te houden.
Het betoog van [appellant sub 29] faalt.
Archeologische dubbelbestemming
61. Het beroep van [appellant sub 29] is verder gericht tegen het toekennen van de dubbelbestemming "Waarde - Archeologie 5" aan het noordelijke deel van zijn perceel [locatie 36]. Hij betoogt dat de gegevens waarop de raad zich gebaseerd heeft bij het toekennen van deze dubbelbestemming te grofmazig zijn en dat niet op perceelsniveau is gekeken naar de aanwezige archeologische waarde. Hierbij voert hij aan dat de gegevens waarop het archeologische rapport is gebaseerd verouderd en onbetrouwbaar kunnen zijn.
61.1. Blijkens de verbeelding is aan het noordelijke deel van het perceel [locatie 36] de dubbelbestemming "Waarde - Archeologie 5" toegekend.
61.2. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraken van 9 december 2009 in zaak nr. 200801932/1/R1 en 29 september 2010 in zaak nr. 200809200/1/R1) rust op het gemeentebestuur de plicht zich voldoende te informeren omtrent de archeologische situatie in het gebied alvorens bij het plan uitvoerbare bestemmingen kunnen worden aangewezen en concrete bouwvoorschriften voor die bestemmingen kunnen worden vastgesteld. Het voldoen aan die verplichting klemt temeer nu de Monumentenwet de mogelijkheid biedt - waarvan in dit plan gebruik is gemaakt - om de kosten voor het archeologische (voor)onderzoek voor rekening te laten komen van de grondeigenaren of -gebruikers. De wetgever is er immers vanuit gegaan dat die financiële lasten zo veel mogelijk voorzienbaar en vermijdbaar zijn. Het onderzoek dat nodig is voor de bescherming van archeologische (verwachtings)waarden kan blijkens de parlementaire geschiedenis (Kamerstukken II 2003/04, 29 259, nr. 3, blz. 46) bestaan uit het raadplegen van beschikbaar kaartmateriaal, maar wanneer het beschikbare kaartmateriaal ontoereikend is, zal plaatselijk bodemonderzoek in de vorm van proefboringen, proefsleuven of anderszins nodig zijn.
61.3. Ten behoeve van het bestemmingsplan is een archeologische verwachtings- en overzichtskaart opgesteld door Buro de Brug B.V./The Missing Link. De archeologische gegevens waarop de archeologische verwachtings- en overzichtskaart is gebaseerd zijn onder andere afkomstig van de Archeologische MonumentenKaart van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (hierna: RCE), het ARCHeologisch Informatie Systeem van de RCE, de Cultuurhistorische waardenkaart van de provincie Limburg, de Geomorfologische kaart van Nederland, de Indicatieve Kaart van Archeologische Waarden en uitgevoerde archeologische onderzoeken. Voorts is in het archeologisch onderzoek vermeld dat een veldinspectie van het plangebied heeft plaatsgevonden, waarbij op een aantal locaties controlerende boringen zijn verricht.
61.4. Naar het oordeel van de Afdeling heeft [appellant sub 29] niet aannemelijk gemaakt dat aan de archeologische verwachtings- en overzichtskaart dusdanige gebreken kleven dat de raad daarvan wat betreft zijn perceel [locatie 36] niet heeft mogen uitgaan. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat voor het opnemen van een beschermingsregeling voor archeologische waarden niet is vereist dat de aanwezigheid van de archeologische sporen ter plaatse vast staat, maar dat aannemelijk is dat dergelijke sporen in het gebied voorkomen. In hetgeen [appellant sub 29] verder heeft aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad aanleiding had moeten zien om te oordelen dat ter plaatse van zijn perceel [locatie 36] archeologische waarden niet (meer) aanwezig (kunnen) zijn. Gelet hierop heeft de raad er in dit geval van kunnen uitgaan dat voldoende informatie omtrent de archeologische situatie beschikbaar was om de in het plan voorziene bescherming van archeologische waarden op te nemen.
Het betoog van [appellant sub 29] faalt.
Conclusie
62. In hetgeen [appellant sub 29] heeft aangevoerd, ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het oorspronkelijke besluit, voor zover het betreft het toekennen van de gebiedsaanduiding "wro-zone - wijzigingsgebied 6 bn" aan het perceel [locatie 36] en de plandelen met de bestemming "Agrarisch" voor het perceel [locatie 36], is genomen in strijd met de bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid. Het beroep van [appellant sub 29] is gegrond, zodat het oorspronkelijke besluit in zoverre wegens strijd met de artikelen 3:2 van de Awb dient te worden vernietigd.
63. De raad dient ten aanzien van [appellant sub 29] op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Het beroep van [appellante sub 31]
Intrekking beroepsgronden
64. Ter zitting heeft [appellante sub 31] de beroepsgrond over het toekennen van de bestemming "Agrarisch - Grondgebonden" aan het perceel [locatie 37], de beroepsgrond over het niet opnemen van het bestaande waterbassin op het perceel [locatie 37] in het bouwvlak en de beroepsgrond over het niet toekennen van de gebiedsaanduiding "specifieke vorm van agrarisch - containerveld" aan het deel van het bestaande containerveld op het perceel [locatie 37], ingetrokken.
Inhoudelijk
65. Het beroep van [appellante sub 31] is gericht tegen het toekennen van de gebiedsaanduiding "bolle akkers" aan het perceel [locatie 37]. Zij voert aan dat ter plaatse geen bolle akkers meer aanwezig zijn. Tevens betoogt zij dat door het toekennen van de gebiedsaanduiding "bolle akkers" geen gebruik kan worden gemaakt van de in de planregels opgenomen afwijkingsbevoegdheid voor het bouwen van tijdelijke hoge teeltondersteunende voorzieningen op gronden met de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - containerveld".
65.1. Blijkens de verbeelding gezien in samenhang met het herstelbesluit is aan het noordelijke deel van het perceel [locatie 37] buiten het bouwvlak de bestemming "Agrarisch - Glastuinbouw" met de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - containerveld" toegekend. Aan een groot deel van deze gronden is eveneens de gebiedsaanduiding "bolle akkers" toegekend.
Ingevolge artikel 4, lid 4.1, van de planregels zijn gronden met de bestemming "Agrarisch - Glastuinbouw" bestemd voor:
a. agrarisch bedrijfsmatig gebruik in de vorm van een glastuinbouwbedrijf, al dan niet met als nevenactiviteit:
1. een grondgebonden bedrijfstak;
2. een niet-grondgebonden bedrijfstak;
[..]
met daaraan ondergeschikt:
[..]
n. teeltondersteunende voorzieningen.
Ingevolge lid 4.2.5, aanhef en onder c, geldt voor het bouwen van teeltondersteunende voorzieningen dat ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - containerveld" uitsluitend containervelden zijn toegestaan.
Ingevolge lid 4.3, onder a, kan het bevoegd gezag door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 4.2.5 ten behoeve van het ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - containerveld" bouwen van tijdelijke hoge teeltondersteunende voorzieningen, mits:
[..].
65.2. In de plantoelichting staat dat bolle akkers zones zijn uit het Structuurplan, welk plan thans is opgenomen in de Structuurvisie. Het beleid voor deze zone is gericht op het behoud van de nog resterende open, bolle akkers. Bepaalde ontwikkelingen zijn dan ook niet mogelijk in bolle akkers. Dit is verankerd in de bestemmingsplanregels, aldus de plantoelichting.
65.3. Uit de kaart behorende bij het Structuurplan volgt dat het perceel [locatie 37] is aangewezen als gebiedstypologie "oude, verdichte bouwlanden" en dat een groot deel van dit perceel in de zone "waardevolle open bolle akkers" ligt. In het Structuurplan staat dat zandgronden van de dekzandruggen van nature vrij schraal zijn. Vanaf de Middeleeuwen vermengden boeren de mest van schapen met strooisel en heideplaggen in een zogenaamde potstal. Dit mengsel werd als bemesting op de akkers gebracht. Door het eeuwenlang opbrengen van plaggenmest werden de akkers langzaam maar zeker opgehoogd en kregen ze een enigszins bolle ligging. Een aantal open, bolle akkers heeft een hoge te beschermen cultuurhistorische en landschappelijke waarde. In het verleden zijn veel open, bolle akkers verdwenen vanwege stads- en dorpsuitbreiding. In het deelgebied oude, verdichte bouwlanden staan deze akkers onder druk vanwege de dynamiek in dit deelgebied. De meest waardevolle open, bolle akkers zijn geselecteerd op basis van de cultuurhistorische waardekaart, het landschapskader, de bodemkaart en de luchtfoto. Het beleid voor deze zone is gericht op het behoud van de nog resterende open, bolle akkers.
65.4. In het deskundigenbericht staat dat ter plaatse van de bestaande containervelden op het perceel [locatie 37] de grond zodanig vlak is gemaakt dat hier geen sprake meer is van bolle akkers. Gelet hierop en nu uit de plantoelichting volgt dat de gebiedsaanduiding "bolle akker" is toegekend om de nog resterende open, bolle akkers te behouden, is naar het oordeel van de Afdeling aan het perceel [locatie 37] met de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - containerveld" ten onrechte de gebiedsaanduiding "bolle akkers" toegekend. Dat, zoals de raad stelt, op de kaart behorende bij het Structuurplan het desbetreffende deel van het perceel wel is aangeduid als gebiedstypologie "oude, verdichte bouwlanden" met de zonering "waardevolle open bolle akkers" doet hieraan niets af, nu in het Structuurplan slechts de globale ligging en begrenzing van de gebiedstypologieën en zoneringen is opgenomen en het derhalve op de weg van de raad had gelegen om nader onderzoek te doen naar de aanwezigheid open, bolle akkers op het perceel van [appellante sub 31] Voor zover de raad stelt dat niet is uitgesloten dat op termijn de karakteristieken van een bolle akker gerealiseerd kunnen worden op het perceel [locatie 37], overweegt de Afdeling dat uit het Structuurplan volgt dat het ontstaan van een bolle akker eeuwenlang heeft geduurd zodat de raad niet aannemelijk heeft gemaakt binnen de planperiode in een dergelijke cultuurhistorische en landschappelijke gebiedskarakteristiek kan worden voorzien.
Het betoog van [appellante sub 31] slaagt.
Conclusie
66. In hetgeen [appellante sub 31] heeft aangevoerd, ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het oorspronkelijke besluit, voor zover het betreft het toekennen van de gebiedsaanduiding "bolle akkers" aan het perceel [locatie 37], is genomen in strijd met de bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid. Het beroep van [appellante sub 31] is gegrond, zodat het oorspronkelijke besluit in zoverre wegens strijd met de artikelen 3:2 van de Awb dient te worden vernietigd.
67. De raad dient ten aanzien van [appellante sub 31] op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Het beroep van [appellante sub 32]
De gebiedsaanduiding "wro-zone - wijzigingsgebied 6 bn"
68. Het beroep van [appellante sub 32] is allereerst gericht tegen het toekennen van de gebiedsaanduiding "wro-zone - wijzigingsgebied 6 bn" aan een deel van haar percelen. Zij voert aan dat op de desbetreffende gronden geen bos- of natuurgebied aanwezig is en dat zij door het toekennen van deze aanduiding wordt beperkt in haar uitbreidingsmogelijkheden, nu het bestaande bouwvlak van haar varkenshouderij slechts eenmalig mag worden uitgebreid met maximaal 15%. Verder voert zij aan dat het door het toekennen van deze gebiedsaanduiding niet mogelijk is om de varkenshouderij om te schakelen naar een niet-grondgebonden agrarisch bedrijf. Voorts betoogt [appellante sub 32] dat bij de vaststelling van het Structuurplan en de Structuurvisie van de zijde van de gemeente te kennen is gegeven dat het toekennen van de gebiedstypologieën indicatief was en niet perceelsnauwkeurig. Volgens haar heeft de raad bij de vaststelling van het plan niet onderzocht of de intekening van de gebiedstypologie juist is, terwijl in de bestemmingsplanprocedure een goede ruimtelijke afweging dient te worden gemaakt.
68.1. Blijkens de verbeelding is aan een groot deel van het perceel [locatie 38] en het perceel kadastraal bekend als gemeente Peel en Maas sectie F, nrs.293, 294, 301 en 302 de gebiedsaanduiding "wro-zone - wijzigingsgebied 6 bn" toegekend. Deze gebiedsaanduiding is tevens toegekend aan een deel van de percelen kadastraal bekend als gemeente Peel en Maas sectie F, nrs.293, 294, 301 en 302. De gebiedsaanduiding "wro-zone - wijzigingsgebied 6 bn" is voor een deel gelegen op gronden met de bestemming "Agrarisch" en voor een deel op de gronden waaraan de bestemming "Agrarisch - Intensieve veehouderij" met de aanduiding "bouwvlak" is toegekend.
Ingevolge artikel 3, lid 3.6.3, van de planregels is het college van burgemeester en wethouders bevoegd de bestemming "Agrarisch", ter plaatse van de aanduiding "wro-zone - wijzigingsgebied 1 ob", "wro-zone - wijzigingsgebied 2 ko", "wro-zone - wijzigingsgebied 3 bd", "wro-zone - wijzigingsgebied 4 go" en "wro-zone - wijzigingsgebied 5 gv" te wijzigen in de bestemming "Agrarisch - Intensieve veehouderij" ten behoeve van de vergroting van het bestemmingsvlak en het bouwvlak van een bestaande intensieve veehouderij, al dan niet in combinatie met een grondgebonden bedrijf, mits:
[..]
e. het bestemmings-/bouwvlak ter plaatse van de aanduiding "kernrandzone", "wro-zone - wijzigingsgebied 3 bd" en "wro-zone - wijzigingsgebied 6 bn" eenmalig mag worden uitgebreid met maximaal 15%, onder voorwaarde dat de vergroting noodzakelijk is uit het oogpunt van dierenwelzijn en het dierenaantal niet toeneemt;
[..].
Ingevolge artikel 6, lid 6.5.3, is het college van burgemeester en wethouders bevoegd de bestemming ter plaatse van de aanduiding "wro-zone - wijzigingsgebied 1 ob", "wro-zone - wijzigingsgebied 2 ko", "wro-zone - wijzigingsgebied 3 bd", "wro-zone - wijzigingsgebied 4 go" en "wro-zone - wijzigingsgebied 5 gv" van het bestaande bestemmings- en bouwvlak te wijzigen in:
a. de bestemming "Agrarisch - Niet grondgebonden" ten behoeve van de omschakeling van een intensieve veehouderij naar een niet grondgebonden agrarisch bedrijf;
b. de bestemming "Agrarisch" voor de resterende grond;
[..].
68.2. Uit de kaart behorende bij het Structuurplan volgt dat een deel van de percelen van [appellante sub 32] is aangewezen als gebiedstypologie bos- en natuurgebied.
68.3. In het deskundigenbericht staat dat op de desbetreffende percelen van [appellante sub 32] waaraan de gebiedsaanduiding "wro-zone - wijzigingsgebied 6 bn" is toegekend geen bos- en natuurgebied aanwezig is. De raad heeft dit ter zitting niet weersproken. Ter zitting heeft [appellante sub 32] eveneens verklaard dat op haar percelen geen bos- en natuurgebied aanwezig is, maar dat deze gronden worden gebruikt ten behoeve van haar varkenshouderij en akkerbouwbedrijf. Gelet op het voorgaande en nu uit de plantoelichting volgt dat de gebiedsaanduiding "wro-zone - wijzigingsgebied 6 bn" is toegekend om de natuurlijke kwaliteiten van de bos- en natuurgebieden te behouden, herstellen en ontwikkelen, is naar het oordeel van de Afdeling aan delen van het perceel [locatie 38] en de percelen kadastraal bekend als gemeente Peel en Maas sectie F, nrs.293, 294, 301 en 302 ten onrechte de gebiedsaanduiding "wro-zone - wijzigingsgebied 6 bn" toegekend. Dat op de kaart behorende bij het Structuurplan de desbetreffende delen van de percelen wel zijn aangeduid als bos- en natuurgebied doet hieraan niets af, nu in het Structuurplan slechts de globale ligging en begrenzing van de gebiedstypologieën is opgenomen en het derhalve op de weg van de raad ligt om nader onderzoek te doen naar de aanwezigheid van bos- en natuurgebied op de percelen van [appellante sub 32]. Voor zover de raad stelt dat niet is uitgesloten dat op termijn bos- en natuurgebied gerealiseerd kan worden op de desbetreffende percelen, overweegt de Afdeling dat [appellante sub 32] ter zitting heeft verklaard dat zij niet voornemens is om te stoppen met haar bedrijfsactiviteiten ter plaatse en dat de raad te kennen heeft gegeven dat hij de percelen niet zal gaan onteigenen.
Het betoog van [appellante sub 32] slaagt.
68.4. De Afdeling overweegt voorts ten overvloede dat, anders dan waar de raad van uit gaat, het college van burgemeester en wethouders ter plaatse van de gebiedsaanduiding "wro-zone - wijzigingsgebied 6 bn" ingevolge de aanhef van artikel 3, lid 3.6.3, van de planregels, waarin het bedoelde wijzigingsgebied niet staat vermeld, niet bevoegd is de bestemming "Agrarisch" te wijzigen in de bestemming "Agrarisch - Intensieve veehouderij" ten behoeve van de vergroting van het bestemmingsvlak en het bouwvlak van een bestaande intensieve veehouderij.
De gebiedsaanduiding "wro-zone - wijzigingsgebied 3 bd"
69. Het beroep van [appellante sub 32] is verder gericht tegen het toekennen van de gebiedsaanduiding "wro-zone - wijzigingsgebied 3 bd" aan de percelen kadastraal bekend als gemeente Peel en Maas sectie F, nrs. 293, 294, 301 en 302. Zij voert aan dat zij door het toekennen van deze aanduiding wordt beperkt in haar bedrijfsuitoefening, nu op gronden met de gebiedsaanduiding "wro-zone - wijzigingsgebied 3 bd" geen tijdelijke hoge teeltondersteunende voorzieningen door middel van een afwijkingsbevoegdheid zijn toegestaan. Volgens [appellante sub 32] heeft de raad onvoldoende onderzocht of een dergelijke beperking noodzakelijk is voor de instandhouding van het beekdal.
69.1. Blijkens de verbeelding is aan een groot deel van de percelen kadastraal bekend als gemeente Peel en Maas sectie F, nrs.293, 294, 301 en 302 de bestemming "Agrarisch" met de gebiedsaanduiding "wro-zone - wijzigingsgebied 3bn" toegekend.
Ingevolge artikel 3, lid 3.2.1, van de planregels mag op gronden met de bestemming "Agrarisch" niet worden gebouwd.
Ingevolge lid 3.3.2, onder a, kan het bevoegd gezag door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.2 ten behoeve van het bouwen van tijdelijke hoge teeltondersteunende voorzieningen, mits:
[..].
69.2. Uit de kaart behorende bij het Structuurplan volgt dat een deel van de percelen van [appellante sub 32] is aangewezen als gebiedstypologie beekdalen/rivierdal.
69.3. In het deskundigenbericht staat dat op de desbetreffende percelen van [appellante sub 32] waaraan de gebiedsaanduiding "wro-zone - wijzigingsgebied 3 bd" is toegekend geen beschermenswaardige beek- en/of rivierdalen aanwezig zijn. De raad heeft dit ter zitting niet weersproken. Ter zitting heeft [appellante sub 32] eveneens verklaard dat op haar percelen geen beschermenswaardige beek- en/of rivierdalen aanwezig zijn, maar dat deze gronden worden gebruikt ten behoeve van haar varkenshouderij en akkerbouwbedrijf. Gelet op het voorgaande en nu uit het Structuurplan volgt dat de gebiedsaanduiding "wro-zone - wijzigingsgebied 3 bd" is toegekend om de landschappelijke karakteristiek bestaande uit relatief open en onbebouwde beekdalen met beplantingen loodrecht op de beek te versterken, om de relatief open beekdalen te behouden en om een verdere landschappelijke verdichting door beplantingen langs de kavels en percelen en beekherstel te realiseren, is naar het oordeel van de Afdeling aan de percelen kadastraal bekend als gemeente Peel en Maas sectie F, nrs. 293, 294, 301 en 302 ten onrechte de gebiedsaanduiding "wro-zone - wijzigingsgebied 3 bd" toegekend. Dat op de kaart behorende bij het Structuurplan de desbetreffende percelen wel zijn aangeduid als beekdalen/rivierdal doet hieraan niets af, nu in het Structuurplan slechts de globale ligging en begrenzing van de gebiedstypologieën is opgenomen en het derhalve op de weg van de raad ligt om nader onderzoek te doen naar de aanwezigheid van beekdalen/rivierdalen op de percelen van [appellante sub 32]. Voor zover de raad stelt dat niet is uitgesloten dat op termijn beek- en/of rivierdalen gerealiseerd kunnen worden op de desbetreffende percelen, overweegt de Afdeling dat [appellante sub 32] ter zitting heeft verklaard dat zij niet voornemens is om te stoppen met haar bedrijfsactiviteiten ter plaatse en dat de raad te kennen heeft gegeven dat hij de percelen niet zal gaan onteigenen.
Het betoog van [appellante sub 32] slaagt.
De gebiedsaanduiding "wro-zone - wijzigingsgebied 2 ko"
70. [appellante sub 32] heeft ter zitting voorts beoogd de omvang van het geschil uit te breiden door na afloop van de haar gegeven termijn voor het aanvullen van de gronden ook nog de gebiedsaanduiding "wro-zone - wijzigingsgebied 2 ko" voor haar gronden aan te vechten. Binnen de beroepstermijn of, als een nadere termijn voor het aanvullen van de gronden is gegeven, uiterlijk binnen die termijn, dient vast te staan waartegen de beroepsgronden zijn gericht. Gelet op het belang van een efficiënte geschilbeslechting, dat ook ten grondslag ligt aan artikel 6:13 van de Awb, alsmede de rechtszekerheid van de andere partij, kan niet worden aanvaard dat de omvang van het geschil na afloop van die termijn wordt uitgebreid. Hetgeen ter zitting alsnog met betrekking tot het plandeel met de gebiedsaanduiding "wro-zone - wijzigingsgebied 2 ko" voor haar gronden naar voren is gebracht, moet daarom in deze procedure buiten beschouwing worden gelaten.
Conclusie
71. In hetgeen [appellante sub 32] heeft aangevoerd, ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het oorspronkelijke besluit, voor zover het betreft het toekennen van de gebiedsaanduiding "wro-zone - wijzigingsgebied 6 bn" aan het perceel [locatie 38] en aan de percelen kadastraal bekend als gemeente Peel en Maas sectie F, nrs.293, 294, 301 en 302 en het toekennen van de gebiedsaanduiding "wro-zone - wijzigingsgebied 3 bd" aan de percelen kadastraal bekend als gemeente Peel en Maas sectie F, nrs.293, 294, 301 en 302 is genomen in strijd met de bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid. Het beroep van [appellante sub 32] is gegrond, zodat het oorspronkelijke besluit in zoverre wegens strijd met artikel 3:2 van de Awb dient te worden vernietigd.
72. De raad dient ten aanzien van [appellante sub 32] op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Het beroep van [appellant sub 6] en [appellante sub 16] en anderen
73. [appellante sub 16] en anderen en [appellant sub 6] betogen dat het plan ten onrechte niet voorziet in permanente bewoning van een groot aantal woningen in het [bungalowpark] te Meijel.
73.1. Ter zitting heeft de raad aangegeven dat voor het [bungalowpark] een nieuw bestemmingsplan in voorbereiding is waarin voor de woningen die daarvoor in aanmerking komen permanente bewoning zal worden toegestaan. De thans voorliggende regeling is bij nader inzien niet in overeenstemming met een goede ruimtelijke ordening.
Concreet ten aanzien van de woning van [appellant sub 6] heeft de raad zich ter zitting op het standpunt gesteld dat permanente bewoning van de woning aan [locatie 39] niet voor een tweede keer onder het overgangsrecht had mogen worden gebracht en dat dit gebruik in het nieuw vast te stellen bestemmingsplan zal worden toegestaan, aldus de raad.
Nu de raad zich in zoverre op een ander standpunt stelt dan hij in het bestreden besluit heeft gedaan en niet is gebleken dat gewijzigde omstandigheden hiertoe aanleiding hebben gegeven, moet worden geoordeeld dat het bestreden besluit niet met de vereiste zorgvuldigheid is voorbereid voor zover het betreft het plandeel met de bestemming "Recreatie - Verblijfsrecreatie" met de aanduidingen "bouwvlak" en "specifieke vorm van recreatie - 4" voor het [bungalowpark] te Meijel.
73.2. In hetgeen [appellante sub 16] en anderen en [appellant sub 6] hebben aangevoerd ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het oorspronkelijke besluit is vastgesteld in strijd met artikel 3:2 van de Awb, voor zover het betreft het plandeel met de bestemming "Recreatie - Verblijfsrecreatie" met de aanduidingen "bouwvlak" en "specifieke vorm van recreatie - 4" voor het [bungalowpark] te Meijel. De beroepen van [appellante sub 16] en anderen en [appellant sub 6] zijn gegrond, zodat het oorspronkelijke besluit in zoverre dient te worden vernietigd.
73.3. De raad dient ten aanzien van [appellante sub 16] en anderen en [appellant sub 6] op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Wat betreft het door [appellante sub 16] en anderen ingebrachte deskundigenrapport overweegt de Afdeling dat de kosten van een deskundige op de voet van artikel 8:75 van de Awb voor vergoeding in aanmerking komen als het inroepen van die deskundige redelijk was en de deskundigenkosten zelf redelijk zijn. Gelet op de beperkte omvang van het onderzoeksgebied en het doel van het door [appellante sub 16] ingebrachte deskundigenrapport om aannemelijk te maken dat het onderzoek van het gemeentebestuur onvolledig is, ziet de Afdeling aanleiding om in de berekening van de vergoeding van de kosten voor de desbetreffende deskundigenrapporten uit te gaan van een aantal aan het opstellen van de deskundigenrapporten bestede uren van 63, in zoverre in afwijking van het door [appellante sub 16] en anderen ingevulde proceskostenformulier waarop 126 uren zijn vermeld.
Het beroep van SAAL
Formeel bezwaar
74. SAAL betoogt dat het rapport "Verstoringsdiepteonderzoek Gemeente Peel en Maas" (hierna: het verstoringsonderzoek) van 15 oktober 2012 van het bureau Econsultancy ten onrechte niet ter inzage is gelegd met het ontwerp en dat het in tweede instantie onvolledig ter inzage is aangeboden aan haar, omdat de bijlagen bij dit onderzoek ontbraken.
74.1. Ingevolge artikel 3:11, eerste lid, van de Awb, legt het bestuursorgaan het ontwerp van het te nemen besluit, met de daarop betrekking hebbende stukken die redelijkerwijs nodig zijn voor een beoordeling van het ontwerp, ter inzage.
Ingevolge artikel 6:22 kan een besluit waartegen bezwaar is gemaakt of beroep is ingesteld, ondanks schending van een geschreven of ongeschreven rechtsregel of algemeen rechtsbeginsel, door het orgaan dat op het bezwaar of beroep beslist in stand worden gelaten indien aannemelijk is dat de belanghebbenden daardoor niet zijn benadeeld.
74.2. De Afdeling stelt vast dat het verstoringsonderzoek een op het ontwerpplan betrekking hebbend stuk is dat in strijd met artikel 3:11, eerste lid, van de Awb niet ter inzage is gelegd met het ontwerp. De Afdeling ziet evenwel aanleiding om dit gebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Awb te passeren, nu de raad later in de procedure SAAL in de gelegenheid heeft gesteld om het verstoringsonderzoek in te zien. SAAL kon toen zo nodig de bijlagen bij dit verstoringsonderzoek opvragen, nu deze bijlagen staan genoemd in het verstoringsonderzoek. Niet aannemelijk is dat andere belanghebbenden daardoor benadeeld zijn, nu het bestaan van het verstoringsonderzoek kenbaar was. In de toelichting bij het ontwerpplan staat dat een bewerkingsdiepte is vastgesteld door uitgebreid veldonderzoek op 10% van de door agrariërs aangedragen percelen. Er mag derhalve worden aangenomen dat andere belanghebbenden een zienswijze naar voren zouden hebben gebracht waarin erop gewezen werd dat het verstoringsonderzoek niet ter inzage lag dan wel dat zij, na desgevraagd inzage te hebben gehad in het verstoringsonderzoek en de daarbij behorende bijlagen, na kennisneming daarvan een zienswijze naar voren zouden hebben gebracht.
Gronden met een lage archeologische verwachtingswaarde
75. SAAL betoogt dat ten onrechte aan gronden met een lage archeologische verwachtingswaarde geen archeologische dubbelbestemming is toegekend. Volgens SAAL betekent een lage archeologische verwachtingswaarde niet dat er geen hoogwaardige archeologische resten kunnen voorkomen. Volgens haar wordt er bij het bepalen van de verwachtingswaarden voornamelijk rekening gehouden met de meest voor de hand liggende archeologische resten, zoals nederzettingen, maar is het nog niet mogelijk om goed de verwachting in te schatten voor andere archeologische resten, zoals grafvelden. Voorts wijst SAAL erop dat door het niet toekennen van een archeologische dubbelbestemming aan gronden met een lage archeologische verwachtingswaarde het gemeentelijke verwachtingsmodel niet kan worden getoetst en aangescherpt. Omdat de feitelijke situatie in gronden met een lage archeologische verwachtingswaarde niet behoeft te worden onderzocht, zullen alleen archeologische resten in gebieden met een hoge of middelhoge verwachtingswaarde worden aangetroffen. Volgens SAAL bestaat daardoor het gevaar dat belangrijke archeologische resten ongezien kunnen verdwijnen. SAAL wijst er verder op dat ongeveer 12% van de locaties waarop archeologische resten zijn aangetroffen in gronden met een lage archeologische verwachtingswaarde ligt. Zij stelt dat niet zonder een veldonderzoek kan worden uitgesloten dat deze locaties belangrijke informatie kunnen opleveren. Volgens SAAL dient dan ook in een straal van 50 m rond deze locaties een archeologische onderzoeksplicht te gelden.
75.1. De raad heeft ervoor gekozen om voor gronden met een lage archeologische verwachtingswaarde geen archeologische onderzoeksplicht voor een verstoring van meer dan 10.000 m2 in te stellen. Volgens de raad is de kans op archeologische resten op gronden met een lage archeologische verwachtingswaarde gering, terwijl met het archeologisch onderzoek veel kosten en tijd zijn gemoeid vanwege de noodzakelijke intensiteit en de grote oppervlakte die moet worden onderzocht. Bovendien zou het voorschrijven van archeologisch onderzoek in gebieden met een lage archeologische verwachting het draagvlak voor archeologie aantasten.
75.2. Ingevolge artikel 38a, eerste lid, van de Monumentenwet 1988 (hierna: Monumentenwet) houdt de raad bij de vaststelling van een bestemmingsplan als bedoeld in artikel 3.1 van de Wro en bij de bestemming van de in het plan begrepen grond, rekening met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten monumenten.
Ingevolge artikel 39, eerste lid kan bij een bestemmingsplan in het belang van de archeologische monumentenzorg een omgevingsvergunning voor een aanlegactiviteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onderdeel b, van de Wabo verplicht worden gesteld.
Ingevolge het tweede lid kan bij een bestemmingsplan in het belang van de archeologische monumentenzorg worden bepaald dat de aanvrager van een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in het eerste lid een rapport dient over te leggen waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van het bestuursorgaan dat bevoegd is die vergunning te verlenen in voldoende mate is vastgesteld.
Ingevolge artikel 40, eerste lid kan bij een bestemmingsplan in het belang van de archeologische monumentenzorg worden bepaald dat de aanvrager van een omgevingsvergunning voor een bouwactiviteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onderdeel a, van de Wabo een rapport dient over te leggen als bedoeld in artikel 39, tweede lid.
75.3. De raad heeft de archeologische dubbelbestemmingen toegekend aan de hand van de archeologische beleidskaart die gebaseerd is op de archeologische overzichts- en verwachtingenkaart Peel en Maas. Deze kaart is opgesteld in het kader van het rapport "Gemeente Peel en Maas Archeologische overzichts- en verwachtingskaart" (hierna: het archeologisch onderzoek) van 25 mei 2012 van Buro de Brug B.V./The Missing Link.
75.4. De Afdeling is van oordeel dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de kosten en tijd die met archeologisch onderzoek zijn gemoeid niet opwegen tegen het belang om archeologische resten in het gebied waaraan geen archeologische dubbelbestemming is toegekend te behouden. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat aan dit gebied in het archeologisch onderzoek een lage archeologische verwachtingswaarde is toegekend waarbij de kans op het aantreffen van archeologische resten klein is. SAAL heeft het archeologisch onderzoek op dit punt niet bestreden. De raad behoefde dan ook in redelijkheid geen archeologische dubbelbestemming toe te kennen aan het gebied met een lage archeologische verwachtingswaarde, ook niet rondom locaties in dit gebied met een lage archeologische verwachtingswaarde waarop archeologische resten zijn aangetroffen. Dat ongeveer 12% van de locaties waarop archeologische resten zijn aangetroffen in het gebied met een lage archeologische verwachtingswaarde ligt doet daaraan niet af, nu artikel 38a, eerste lid, van de Monumentenwet de raad niet verplicht om aan alle aanwezige dan wel te verwachten archeologische resten bescherming toe te kennen. De raad kan na een afweging van alle belangen ervoor kiezen om daaraan geen bescherming toe te kennen. Weliswaar bestaat daardoor het risico dat archeologische resten bij bouw- en aanlegactiviteiten worden vernietigd, maar dat neemt niet weg dat toevalsvondsten en vondsten door amateurarcheologen in het gebied met een lage archeologische waarde mogelijk blijven. Aan de hand van dergelijke vondsten kan zo nodig de archeologische verwachtingswaarde worden bijgesteld en het plan worden herzien.
Het betoog van SAAL faalt.
Oppervlakteondergrens
76. SAAL betoogt voorts dat verstoringen van de bodem beneden een oppervlakte van 100 m2 binnen de bestemming "Waarde - Archeologie 2" en beneden een oppervlakte van 250 m2 binnen de bestemming "Waarde - Archeologie 3" ten onrechte zijn vrijgesteld van de vergunningplicht voor aanlegwerkzaamheden en zijn uitgezonderd van het bouwverbod. Daartoe voert zij aan dat de raad alleen met een zorgvuldige archeologische onderbouwing kan afwijken van de in artikel 41a van de Monumentenwet genoemde ondergrens van 100 m2. Wat betreft de bestemming "Waarde - Archeologie 2" wijst SAAL er ook op dat in artikel 5, vierde lid, van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht (hierna: Bor) een ondergrens van 50 m2 wordt genoemd. Volgens SAAL heeft de raad nagelaten de afwijkingen van deze ondergrenzen deugdelijk te onderbouwen. Zij stelt dat daardoor een groot risico bestaat dat waardevolle archeologische resten worden vernietigd. SAAL wijst er daarbij op dat de bestemmingen "Waarde - Archeologie 2" en "Waarde - Archeologie 3" zijn toegekend aan gronden waarvan vaststaat dat deze archeologische resten bevatten. Zij acht daarom een ondergrens van 50 m2 onderscheidenlijk 100 m2 wenselijk voor de bestemming "Waarde - Archeologie 2" onderscheidenlijk de bestemming "Waarde - Archeologie 3".
76.1. Volgens de raad is de ondergrens van 100 m2 voor de gronden met de bestemming "Waarde - Archeologie 2" in overeenstemming met artikel 41a van de Monumentenwet. Verder heeft de raad gekozen voor een ondergrens van 250 m2 voor de gronden met de bestemming "Waarde - Archeologie 3", omdat volgens de raad de archeologische resten die met een archeologisch onderzoek op een beperkte schaal zullen worden aangetroffen in de meeste gevallen niet van wetenschappelijke waarde zullen zijn. De raad acht ook van belang dat de kosten en tijd die met professioneel archeologisch onderzoek bij kleine bodemingrepen zijn gemoeid niet in verhouding staan tot de omvang van deze ingrepen.
76.2. Ingevolge artikel 41a van de Monumentenwet zijn de artikelen 39, 40 en 41, eerste lid, niet van toepassing op projecten met een oppervlakte kleiner dan 100 m2; de gemeenteraad kan een hiervan afwijkende andere oppervlakte vaststellen.
76.3. In artikel 3, onderdelen 1 en 2 van bijlage II bij het Bor zijn een op de grond staand bijbehorend bouwwerk in achtererfgebied, mits niet hoger dan 5 m en een op de grond staand bouwwerk ten behoeve van recreatief nachtverblijf, mits dit niet hoger is dan 5 m en de oppervlakte niet meer dan 70 m2 bedraagt aangewezen als bouwwerken waarvoor een omgevingsvergunning voor bouwen niet is vereist.
Ingevolge artikel 5, vierde lid is artikel 3, onderdelen 1 en 2, niet van toepassing voor zover voor het bouwwerk waarop de activiteit betrekking heeft krachtens het bestemmingsplan regels gelden die met toepassing van artikel 40 van de Monumentenwet in het belang van de archeologische monumentenzorg zijn gesteld, tenzij de oppervlakte van het bouwwerk minder dan 50 m2 bedraagt.
76.4. In de geschiedenis van de totstandkoming bij het Bor (nota van toelichting, blz. 162; Stb. 2010,143) staat dat artikel 5, vierde lid, van bijlage II bij het Bor de afstemming regelt tussen de artikelen 40 en 41a van de Monumentenwet enerzijds en de bouwmogelijkheden die artikel 3, onderdelen 1 en 2, biedt anderzijds. Deze afstemmingsregeling houdt in dat indien in het bestemmingsplan toepassing is gegeven aan artikel 40 van de Monumentenwet, al dan niet in combinatie met de toepassing van artikel 41a door de gemeenteraad, en het bouwwerk een oppervlakte heeft gelijk aan of groter dan de in of krachtens laatstgenoemd artikel vastgestelde oppervlakte, de uitzondering op de omgevingsvergunningplicht niet geldt. De bepaling legt echter een grens bij bouwwerken waarvan de oppervlakte minder dan 50 m2 beslaat. Op zodanige bouwwerken is artikel 3 zonder meer van toepassing, ook al heeft de gemeenteraad met toepassing van artikel 41a van de Monumentenwet een kleinere oppervlakte dan 50 m2 vastgesteld. Deze grens van 50 m2 sluit aan bij de totale oppervlakte van bouwwerken die op grond van het Besluit bouwvergunningvrij en licht-bouwvergunningplichtige bouwwerken bouwvergunningsvrij of met een lichte bouwvergunning maximaal op een perceel konden worden gebouwd. Deze bouwwerken vielen evenmin onder de reikwijdte van artikel 40 van de Monumentenwet.
76.5. Ingevolge artikel 38, lid 38.1, aanhef en onder a, van de planregels zijn de voor "Waarde - Archeologie 2" aangewezen gronden, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de instandhouding en bescherming van de archeologische waarden en oudheidkundige waardevolle elementen, in het bijzonder gebieden met een zeer hoge archeologische verwachtingswaarde.
Ingevolge lid 38.2.1 mag op of in de voor "Waarde - Archeologie 2" aangewezen gronden niet worden gebouwd, met uitzondering van:
a. het bouwen van gebouwen en/of bouwwerken, waarbij de bebouwing minder diep reikt dan 40 cm en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst;
b.de bestaande bebouwing wordt vergroot met een oppervlakte van minder dan 100 m²;
c. een bouwwerk dat uitsluitend voor archeologisch onderzoek is bestemd met een bouwhoogte van maximaal 3 m;
d. gebouwen en/of bouwwerken die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan dan wel mogen worden uitgevoerd krachtens een verleende vergunning.
Ingevolge lid 38.3.1 kan het bevoegd gezag door middel van een omgevingsvergunning afwijken voor het bepaalde in lid 38.2.1, ten behoeve van het bouwen en/of vergroten van gebouwen en/of bouwwerken, met dien verstande dat:
a. door de aanvrager een archeologisch rapport dient te worden overlegd op basis van de in de beroepsgroep geldende norm waarin de archeologische waarden van het terrein, dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, in voldoende mate is vastgesteld;
b. een onderzoek als bedoeld onder a is niet vereist wanneer:
1. naar het oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld;
2. door het overleggen van een overeenkomstig de eisen van het bevoegd gezag uitgevoerd onderzoek blijkt dat de verstoringsdiepte van de bouwactiviteit minder diep reikt dan 40 cm onder maaiveld.
Ingevolge lid 38.4.1 is het verboden op of in de voor "Waarde - Archeologie 2" aangewezen gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag een aantal werken, geen bouwwerk zijnde en/of werkzaamheden uit te voeren.
Ingevolge lid 38.4.2, onder a, sub 2, is het bepaalde in lid 38.4.1 niet van toepassing op werken of werkzaamheden die een verstoringsoppervlakte hebben van maximaal 100 m².
Ingevolge artikel 39, lid 39.1, aanhef en a, zijn de voor "Waarde - Archeologie 3" aangewezen gronden, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de instandhouding en bescherming van de archeologische waarden en oudheidkundige waardevolle elementen, in het bijzonder voor gebieden met een hoge archeologische verwachtingswaarde en AMK-terreinen met een (hoge) archeologische verwachtingswaarde.
Ingevolge lid 39.2.1 mag op of in de voor "Waarde - Archeologie 3" aangewezen gronden niet worden gebouwd, met uitzondering van:
a. het bouwen van gebouwen en/of bouwwerken, waarbij de bebouwing minder diep reikt dan 40 cm en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst;
b. de bestaande bebouwing wordt vergroot met een oppervlakte van minder dan 250 m²;
c. een bouwwerk dat uitsluitend voor archeologisch onderzoek is bestemd met een bouwhoogte van maximaal 3 m;
d. gebouwen en/of bouwwerken die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan dan wel mogen worden uitgevoerd krachtens een verleende vergunning.
Ingevolge lid 39.3.1 kan het bevoegd gezag door middel van een omgevingsvergunning afwijken voor het bepaalde in lid 39.2.1, ten behoeve van het bouwen en/of vergroten van gebouwen en/of bouwwerken, met dien verstande dat:
a. door de aanvrager een archeologisch rapport dient te worden overlegd op basis van de in de beroepsgroep geldende norm waarin de archeologische waarden van het terrein, dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, in voldoende mate is vastgesteld;
b. een onderzoek als bedoeld onder a is niet vereist wanneer:
1. naar het oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld;
2. door het overleggen van een overeenkomstig de eisen van het bevoegd gezag uitgevoerd onderzoek blijkt dat de verstoringsdiepte van de bouwactiviteit minder diep reikt dan 40 cm onder maaiveld.
Ingevolge lid 39.4.1 is het verboden op of in de voor "Waarde - Archeologie 3" aangewezen gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag een aantal werken, geen bouwwerk zijnde en/of werkzaamheden uit te voeren.
Ingevolge lid 39.4.2, onder a, sub 2, is het bepaalde in lid 39.4.1 niet van toepassing op werken of werkzaamheden die een verstoringsoppervlakte hebben van maximaal 250 m².
76.6. In de plantoelichting staat dat aan terreinen van zeer hoge archeologische waarde de bestemming "Waarde - Archeologie 2" is toegekend. Dit zijn terreinen met een vastgestelde zeer hoge archeologische waarde. Aan terreinen van hoge archeologische waarde is volgens de plantoelichting de bestemming "Waarde - Archeologie 3" toegekend. Dit zijn terreinen met een vastgestelde hoge archeologische waarde zoals de historische kernen.
76.7. Wat betreft de gronden met de bestemming "Waarde - Archeologie 3" overweegt de Afdeling dat de raad met het stellen van een ondergrens van 250 m2 is afgeweken van de ondergrens van 100 m2 in artikel 41a van de Monumentenwet. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in haar uitspraak van 13 januari 2010 in zaak nr. 200901881/1/R2 volgt uit de totstandkomingsgeschiedenis van artikel 41a van de Monumentenwet (Kamerstukken I, 2005-2006, 29259, D, blz. 12) dat gemeenteraden in de regels van een bestemmingsplan kunnen bepalen dat een meer beperkte of juist een ruimere vrijstelling geldt. Daardoor blijft bij de vaststelling van een bestemmingsplan - geheel conform de bedoeling van het artikel - maatwerk mogelijk, bijvoorbeeld in historische binnensteden of op terreinen met bekende archeologische waarden. Gemeenteraden moeten de beslissing om de vrijstelling naar boven of beneden bij te stellen nemen op basis van een zorgvuldige inhoudelijke afweging. De Afdeling is van oordeel dat de enkele omstandigheid dat met professioneel archeologisch onderzoek kosten en tijd zijn gemoeid onvoldoende is om de ondergrens van 100 m2 te verruimen voor gronden met de bestemming "Waarde - Archeologie 3". Ook de stelling van de raad dat de archeologische resten die in deze gronden met een archeologisch onderzoek op een beperkte schaal zullen worden aangetroffen in de meeste gevallen niet van wetenschappelijke waarde zullen zijn is daarvoor onvoldoende. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat de bestemming "Waarde - Archeologie 3" is toegekend aan terreinen met een vastgestelde hoge archeologische waarde. Volgens het archeologisch onderzoek zijn terreinen van hoge archeologische waarden monumenten van oudheidkundige betekenis die zijn aangewezen als behoudenswaardig en is duidelijk dat dergelijke terreinen van groot cultureel belang zijn. Gelet op deze omstandigheid had de raad naar het oordeel van de Afdeling op grond van archeologische gegevens inzichtelijk moeten maken dat de verruiming van de ondergrens van 100 m² niet leidt tot onaanvaardbare aantasting van de archeologische waarden. De raad heeft dit evenwel niet gedaan. Dit klemt te meer nu de verruiming van de ondergrens tot 250 m2 vrij groot is. De raad heeft het plan derhalve in zoverre in strijd met de vereiste zorgvuldigheid voorbereid.
Het betoog van SAAL slaagt.
76.8. Wat betreft de gronden met de bestemming "Waarde - Archeologie 2" overweegt de Afdeling dat de ondergrens binnen deze bestemming overeenkomt met de ondergrens van 100 m2 in artikel 41a van de Monumentenwet. De Afdeling ziet geen aanleiding voor het oordeel dat de raad desondanks niet in redelijkheid een ondergrens van 100 m2 heeft kunnen kiezen voor gronden met deze bestemming. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat SAAL niet aannemelijk heeft gemaakt dat met een ondergrens van 100 m2 de archeologische waarden onvoldoende worden beschermd. Voor zover SAAL erop wijst dat in artikel 5, vierde lid, van bijlage II bij het Bor een ondergrens van 50 m2 wordt genoemd, overweegt de Afdeling dat uit de totstandkomingsgeschiedenis van deze bepaling niet volgt dat wanneer gemeenteraden ervoor kiezen om bij de bescherming van archeologische waarden niet aan te sluiten bij deze ondergrens, zij zijn gehouden tot een nadere motivering.
Het betoog van SAAL faalt.
Diepteondergrens van 40 cm
77. SAAL betoogt verder dat ten onrechte binnen de bestemmingen "Waarde - Archeologie 2", "Waarde - Archeologie 3", "Waarde - Archeologie 4" en "Waarde - Archeologie 5" bodemverstoringen tot een diepte van 40 cm zijn vrijgesteld van de vergunningsplicht voor aanlegwerkzaamheden en uitgezonderd van het bouwverbod waardoor archeologische waarden kunnen worden aangetast. Volgens SAAL is deze diepte niet in overeenstemming met de in Nederland algemeen gebruikelijke ondergrens van 30 cm en blijkt uit onderzoek van de Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed en onderzoek in de regio Achterhoek dat de gemiddelde ploegvoor ongeveer 25 tot 30 cm diep is. Volgens haar volgt uit verscheidene uitspraken van de Afdeling dat de raad alleen kan afwijken van een ondergrens van 30 cm indien daarvoor een deugdelijke onderbouwing bestaat. Die onderbouwing ontbreekt volgens SAAL.
77.1. Volgens de raad is een ondergrens van 40 cm tegenwoordig een in de archeologische beroepsgroep breed geaccepteerde ondergrens die reguliere bewerkingen, zoals ploegen, toelaat en niet reguliere bewerkingen vergunningsplichtig maakt.
77.2. De Afdeling overweegt dat in het archeologisch onderzoek staat dat veldonderzoek binnen de deelgebieden Kessel, Maasbree en Meijel heeft uitgewezen dat op zeer veel esdekken de bouwvoor tot op de C-horizont (het dekzand) doorloopt. Hieruit kan volgens het archeologisch onderzoek worden opgemaakt dat de ploeg regelmatig vrij diep is ingestoken, dieper dan de gebruikelijke 30 cm. SAAL heeft het archeologisch onderzoek op dit punt niet betwist. Gelet hierop heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat een ondergrens van 40 cm niet leidt tot een onaanvaardbare aantasting van de archeologische waarden in het plangebied. In hetgeen SAAL heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor een ander oordeel. In de door SAAL aan de deskundige overgelegde Archeobrief van september 2011, een archeologisch vakblad, staat juist dat uit het onderzoek van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed volgt dat de gemiddelde bouwvoor op 37 cm ligt. Voorts wordt in dat onderzoek vermeld dat de verstoringsdiepte en diepte van gave archeologie van plek tot plek variëren waardoor algemene richtlijnen voor het vrijgeven van bewerkingsdiepten niet zinvol zijn. Gelet hierop kan ook het onderzoek in de regio Achterhoek niet tot een ander oordeel leiden. Verder volgt uit de jurisprudentie van de Afdeling niet dat een ondergrens van 30 cm de richtlijn is en dat daarvan alleen onderbouwd kan worden afgeweken, anders dan SAAL betoogt.
Het betoog van SAAL faalt.
Diepteondergrens van 60 cm
78. SAAL betoogt voorts dat ten onrechte binnen de bestemmingen "Waarde - Archeologie 6 en 7" bodemverstoringen tot een diepte van 60 cm zijn vrijgesteld van de vergunningplicht en uitgezonderd van het bouwverbod waardoor archeologische waarden kunnen worden aangetast. Volgens SAAL kan deze verstoringdiepte niet worden gebaseerd op het verstoringsonderzoek. In het verstoringsonderzoek is aan de hand van een steekproef gebaseerd op een inventarisatie van de gemeente van percelen in het plangebied waarop teelt van asperges, schorseneren of bomen plaatsvindt een inschatting gemaakt van de gemiddelde verstoringsdiepte op deze percelen. SAAL wijst erop dat de gemiddelde verstoringsdiepte van 57,2 cm die in het verstoringsonderzoek is berekend een vrij grote standaardafwijking heeft en dat dit gemiddelde dus niet betrouwbaar is. Ook wijst zij erop dat in het verstoringsonderzoek staat dat alleen voor terreinen met het (voormalige) type teelt asperges voldoende gegevens beschikbaar zijn om een statistisch verantwoorde uitspraak te doen over de gemiddelde verstoringsdiepte.
78.1. Volgens de raad is op basis van de resultaten van het verstoringsonderzoek gekozen voor een diepteondergrens van 60 cm voor de bestemmingen "Waarde - Archeologie 6 en 7". Verder was het volgens de raad niet nodig om nader onderzoek te verrichten naar de verstoringsdiepte op percelen waarop schorseneren- en bomenteelt plaatsvindt, omdat uit het verstoringsonderzoek is gebleken dat bijna alle teelten in schorseneren en fruitbomen zijn aangelegd op voormalige aspergeakkers.
78.2. Ingevolge artikel 42, lid 42.1, aanhef en onder a, van de planregels zijn de voor "Waarde - Archeologie 6" aangewezen gronden, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de instandhouding en bescherming van de archeologische waarden en oudheidkundige waardevolle elementen, in het bijzonder voor gebieden met een hoge archeologische verwachtingswaarde waar een diepere grondbewerking heeft plaatsgevonden.
Ingevolge lid 42.2.1, aanhef en onder a, mag op of in de voor "Waarde - Archeologie 6" aangewezen gronden niet worden gebouwd, met uitzondering van onder meer het bouwen van gebouwen en/of bouwwerken, waarbij de bebouwing minder diep reikt dan 60 cm en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst;
Ingevolge lid 42.3.1 kan het bevoegd gezag door middel van een omgevingsvergunning afwijken voor het bepaalde in lid 42.2.1, ten behoeve van het bouwen en/of vergroten van gebouwen en/of bouwwerken, met dien verstande dat:
a. door de aanvrager een archeologisch rapport dient te worden overlegd op basis van de in de beroepsgroep geldende norm waarin de archeologische waarden van het terrein, dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, in voldoende mate is vastgesteld;
b. een onderzoek als bedoeld onder a is niet vereist wanneer:
1. naar het oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld;
2. door het overleggen van een overeenkomstig de eisen van het bevoegd gezag uitgevoerd onderzoek blijkt dat de verstoringsdiepte van de bouwactiviteit minder diep reikt dan 60 cm onder maaiveld.
Ingevolge lid 42.4.1 is het verboden op of in de voor "Waarde - Archeologie 6" aangewezen gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag een aantal werken, geen bouwwerk zijnde en/of werkzaamheden uit te voeren.
Ingevolge lid 42.4.2, onder a, sub 1 en 5, is het bepaalde in lid 42.4.1 niet van toepassing op werken of werkzaamheden die maximaal 60 cm diep reiken ten opzichte van het maaiveld, tenzij het werkzaamheden betreft als genoemd in lid 42.4.1, onder h, l, en m en het normale agrarisch gebruik betreft waaronder wordt verstaan grondbewerkingen ten dienste van agrarisch gebruik mits de bodem tot niet meer dan een diepte van 60 cm onder maaiveld wordt geroerd.
Ingevolge artikel 43, lid 43.1, aanhef en onder a, zijn de voor "Waarde - Archeologie 7" aangewezen gronden, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de instandhouding en bescherming van de archeologische waarden en oudheidkundige waardevolle elementen, in het bijzonder voor gebieden met een middelhoge archeologische verwachtingswaarde waar een diepere grondbewerking heeft plaatsgevonden.
In de leden 43.2.1, 43.3.1, 43.4.1 en 43.4.2 is dezelfde regeling opgenomen als de regeling voor de bestemming "Waarde - Archeologie 6".
78.3. In het verstoringsonderzoek staat dat de meeste fruitboomakkers samenvallen met een voormalige aspergeakker. Verder staat in het verstoringsonderzoek dat uit een statistische analyse blijkt dat slechts van de onderzochte terreinen waarop alleen de teelt van asperges heeft plaatsgevonden voldoende gegevens beschikbaar zijn om een statistisch verantwoorde uitspraak te doen over de gemiddelde verstoringsdiepte en de bandbreedte hiervan. Voor terreinen waarop andere typen teelt of een combinatie van teelten hebben plaatsgevonden zijn de gemiddelde verstoringsdiepte en de bandbreedte hiervan hooguit indicatief en kunnen geen betrouwbare uitspraken worden gedaan of het ene type teelt tot een gemiddeld diepere verstoring leidt dan het andere. Voorts staat in het verstoringsonderzoek dat van alle onderzochte terreinen met het (voormalige) type teelt asperges een gemiddelde verstoringsdiepte van 57,2 cm met een standaardafwijking van 21,5 cm geldt. Wanneer dit opgesplitst wordt per type archeologische verwachting geldt voor terreinen met een hoge archeologische verwachting een gemiddelde verstoringsdiepte van 62,4 cm met een standaardafwijking van 14,1 cm. Voor terreinen met een middelhoge archeologische verwachting geldt een gemiddelde verstoringsdiepte van 52,2 cm met een standaardafwijking van 13,1 cm. Volgens het verstoringsonderzoek bevestigt de grotere gemiddelde verstoringsdiepte van de onderzochte terreinen met het (voormalige) type teelt asperges met een hoge archeologische verwachting in vergelijking met de terreinen met een middelhoge verwachting. De vrij grote standaardafwijking geeft echter volgens het verstoringsonderzoek aan dat de betrouwbaarheid van deze uitspraak niet al te groot is.
78.4. LLTB heeft als derde-belanghebbende het rapport "Duiding van het verstoringsdiepteonderzoek van Econsultancy en de besluitvorming hierover door de gemeente Peel en Maas" van 19 juni 2014 (hierna: het rapport van LLTB) van Adviespraktijk A=M en Buro de Brug overgelegd. In dit rapport staat dat een archeologische waarden- en verwachtingenkaart, hoe zorgvuldig ook opgesteld, op geen enkele manier statistisch is onderbouwd maar een indicatieve kaart is gebaseerd op expert judgement. Een statistische analyse voor dit type onderzoek is volgens het rapport van LLTB dan ook niet zinvol en onnodig. Voorts wordt in het rapport van LLTB op basis van de deelrapporten van het verstoringsonderzoek geconcludeerd dat een diepteondergrens van 60 cm voor 86% van de onderzochte percelen geen negatieve gevolgen heeft voor het bodemarchief. Dit komt omdat bij 53% van de onderzochte percelen de mogelijke archeologische waarden nagenoeg of geheel zijn verdwenen en bij 33% dieper dan 60 cm in de bodem ligt. Volgens het rapport van LLTB kan deze conclusie worden doorgetrokken naar niet onderzochte percelen, omdat ervan kan worden uitgegaan dat de wijze van bewerking lokaal niet veel zal verschillen.
78.5. De Afdeling is van oordeel dat de raad niet inzichtelijk heeft gemaakt dat een diepteondergrens van 60 cm niet tot een onaanvaardbare aantasting van archeologische waarden zal leiden. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat de betrouwbaarheid van het verstoringsonderzoek niet al te groot is vanwege de vrij grote standaardafwijking van de gemiddelde verstoringsdiepten voor terreinen met het (voormalige) type teelt asperges . Voorts volgt uit het verstoringsonderzoek dat geen betrouwbare uitspraken kunnen worden gedaan over de gemiddelde verstoringsdiepte en de bandbreedte hiervan voor terreinen waarop niet alleen de teelt van asperges heeft plaatsgevonden. In het deskundigenbericht wordt dan ook geconcludeerd dat bij een diepteondergrens van 60 cm archeologische waarden kunnen worden aangetast. Dat in het verstoringsonderzoek tevens staat dat de meeste fruitboomakkers samenvallen met een voormalige aspergeakker doet daaraan niet af, nu volgens het verstoringsonderzoek de steekproef voor onder meer terreinen waarop zowel de teelt van asperges als bomen heeft plaatsgevonden niet als voldoende representatief kan worden beschouwd. De Afdeling betrekt voorts bij haar oordeel dat de bestemmingen "Waarde - Archeologie 6 en 7" aan terreinen met een hoge of middelhoge archeologische verwachtingswaarde zijn toegekend. Het voorgaande klemt te meer nu de raad ter zitting heeft toegelicht dat agrariërs in het plangebied over het algemeen niet dieper zullen ploegen dan 40 cm, zodat niet valt in te zien welk belang met een diepteondergrens van 60 cm is gediend.
De Afdeling ziet in het rapport van LLTB geen aanleiding voor een ander oordeel. Dat een archeologische waarden- en verwachtingenkaart op geen enkele manier statistisch is onderbouwd betekent niet dat in het verstoringsonderzoek geen statistische analyse behoefde te worden uitgevoerd. Het verstoringsonderzoek is niet vergelijkbaar met onderzoek ten behoeve van een archeologische waarden- en verwachtingenkaart. Dergelijk onderzoek is veelal gebaseerd op informatie uit wetenschappelijke literatuur en bekende archeologische vindplaatsen. Het verstoringsonderzoek is evenwel gebaseerd op een steekproef uit een populatie. Om te beoordelen of op basis van een steekproef betrouwbare uitspraken over een populatie kunnen worden gedaan dient een statistische analyse te worden uitgevoerd. Wat betreft de conclusie in het rapport van LLTB dat een diepteondergrens van 60 cm voor 86% van de onderzochte percelen geen negatieve gevolgen heeft voor het bodemarchief, overweegt de Afdeling dat deze conclusie niet kan worden doorgetrokken naar percelen die niet zijn onderzocht. In het verstoringsonderzoek staat immers dat de resultaten over de mate van intactheid van het archeologisch niveau van de onderzochte terreinen iets zeggen over deze terreinen, maar niet kunnen worden gebruikt om een uitspraak te doen over de mate van intactheid van het archeologische niveau bij niet onderzochte percelen.
Het betoog van SAAL slaagt.
Conclusie
79. In hetgeen SAAL heeft aangevoerd ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit is vastgesteld in strijd met artikel 3:2 van de Awb, voor zover het betreft artikel 39, lid 39.2.1, onder b, lid 39.4.2, onder a, sub 2, artikel 42, lid 42.2.1, onder a, lid 42.3.1, onder b, sub 2, lid 42.4.2, onder a, sub 1 en 5 en artikel 43, lid 43.2.1, onder a, lid 43.3.1, onder b, sub 2, lid 43.4.2, onder a, sub 1 en 5, van de planregels. Het beroep van SAAL is gegrond, zodat het bestreden besluit in zoverre dient te worden vernietigd.
80. Om ongewenste gevolgen voor archeologische waarden te voorkomen, ziet de Afdeling aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 8:72, vijfde lid, van de Awb. Deze voorlopige voorziening houdt in dat de vernietigde planregels genoemd in overweging 78 blijven gelden, met dien verstande dat waar in artikel 39, lid 39.2.1, onder b, en lid 39.4.2, onder a, sub 2, 250 m2 staat dit wordt vervangen door 100 m2 en waar in artikel 42, lid 42.2.1, onder a, lid 42.3.1, onder b, sub 2, lid 42.4.2, onder a, sub 1 en 5 en artikel 43, lid 43.2.1, onder a, lid 43.3.1, onder b, sub 2, lid 43.4.2, onder a, sub 1 en 5, 60 cm staat dit wordt vervangen door 40 cm.
81. De raad dient ten aanzien van SAAL op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Het beroep van Varkensbedrijf Bela
Uitbreiding intensieve veehouderij
82. Varkensbedrijf Bela betoogt dat het bouwvlak voor haar perceel Nederweerterdijk 14 te Meijel (hierna: het perceel) ten onrechte ontoereikend is voor haar plan om een verouderde stal te vervangen door een nieuwe stal met twee bouwlagen teneinde haar bedrijfsvoering te verduurzamen. Zij wil op beide bouwlagen dieren houden. Ten behoeve van het realiseren van deze stal is het noodzakelijk de vorm van het bouwvlak te wijzigen. Volgens haar is de weigering van de raad niet in overeenstemming met het reconstructiebeleid om aan bestaande intensieve veehouderijen binnen verwevingsgebieden ontwikkelingsmogelijkheden te bieden. Verder leidt volgens haar het gebruik van de tweede bouwlaag als stal niet tot een toename van de emissies omdat als gevolg van milieu- en natuurwetgeving binnen het bestaande emissieplafond moet worden gebleven. Ook zal het gebruik van de tweede bouwlaag als stal volgens Varkensbedrijf Bela niet tot meer transportbewegingen leiden. Volgens haar liggen aan het verbod om een tweede bouwlaag voor intensieve veehouderij te gebruiken daarom geen ruimtelijk relevante motieven ten grondslag.
82.1. Ingevolge artikel 6, lid 6.4.2, van de planregels is binnen de bestemming "Agrarisch - Intensieve veehouderij" een intensieve veehouderij uitsluitend toegestaan op de begane grond.
82.2. De Afdeling overweegt dat Varkensbedrijf Bela eerder een aanvraag heeft ingediend bij het college van burgemeester en wethouders voor het slopen van de bestaande varkensstal op het perceel en het oprichten van een nieuwe stal. Het college heeft bij besluit van 18 oktober 2011 geweigerd daarvoor een omgevingsvergunning te verlenen. Varkensbedrijf Bela heeft tegen deze weigering beroep ingesteld bij de rechtbank die haar beroep bij uitspraak van 19 september 2012 ongegrond heeft verklaard. Tegen deze uitspraak heeft Varkensbedrijf Bela hoger beroep ingesteld. Bij uitspraak van 26 juni 2013 in zaak nr. 201210119/1/A1 heeft de Afdeling het hoger beroep ongegrond verklaard. De Afdeling was van oordeel dat de rechtbank terecht had overwogen dat bij de vaststelling van het provinciale reconstructieplan geen volledige afweging is gemaakt, in die zin dat op gemeentelijk niveau geen nadere afweging meer zou mogen plaatsvinden. De Afdeling overwoog daartoe dat het reconstructieplan, onder voorwaarden, de mogelijkheid geeft voor uitbreiding, maar dat dit niet betekende dat als aan die voorwaarden is voldaan of kan worden voldaan aanspraak op uitbreiding bestaat. De afstemming in het kader van de vermenging van functies en waarden vergde een nadere afweging op gemeentelijk niveau en aan het college kwam derhalve beleidsruimte toe. Niet was gebleken dat het gemeentelijk beleid in strijd is met het reconstructieplan. De Afdeling ziet thans geen aanleiding voor een ander oordeel.
De Afdeling is voorts van oordeel dat aan artikel 6, lid 6.4.2, van de planregels ruimtelijk relevante motieven ten grondslag liggen. De raad heeft zich op het standpunt gesteld dat door het gebruik van een tweede bouwlaag als stal het aantal dieren dat wordt gehouden kan worden uitgebreid hetgeen nadelige ruimtelijke gevolgen met zich kan brengen. De raad heeft in redelijkheid een zwaarder gewicht kunnen toekennen aan het belang om nadelige ruimtelijke gevolgen als gevolg van het gebruik van een tweede bouwlaag als stal te voorkomen dan aan het belang van Varkensbedrijf Bela bij uitbreiding van haar bedrijf. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat Varkensbedrijf Bela niet aannemelijk heeft gemaakt dat een uitbreiding noodzakelijk is om de continuering van haar bedrijf te verzekeren. De stelling van Varkensbedrijf Bela dat het gebruik van de tweede bouwlaag als stal niet leidt tot een toename van de emissies omdat als gevolg van milieu- en natuurwetgeving binnen het bestaande emissieplafond moet worden gebleven doet aan het voorgaande niet af. Daargelaten of deze stelling juist is, zijn ook andere ruimtelijke aspecten, zoals de cumulatieve geurbelasting, van belang voor de ruimtelijke aanvaardbaarheid. Uit het door Varkensbedrijf Bela overgelegde milieueffectrapport van 5 juni 2012 dat ten behoeve van de uitbreiding van haar bedrijf is opgesteld volgt dat bij het gebruik van een tweede bouwlaag als stal de cumulatieve geurbelasting zal toenemen ten opzichte van de bestaande, vergunde situatie. Gelet hierop is niet van belang of de stelling van Varkensbedrijf Bela dat het gebruik van de tweede bouwlaag als stal niet tot meer transportbewegingen zal leiden juist is.
Het betoog van Varkensbedrijf Bela faalt.
Archeologische dubbelbestemming
83. Varkensbedrijf Bela betoogt voorts dat ten onrechte aan het perceel de dubbelbestemming "Waarde - Archeologie 5" is toegekend. Volgens haar is de bodem ter plaatse van het perceel dieper bewerkt dan 40 cm. Voorts wijst zij erop dat het perceel bebouwd is. Volgens Varkensbedrijf Bela zijn er daarom ter plaatse geen archeologische waarden meer aanwezig.
83.1. De Afdeling overweegt dat de bestemming "Waarde - Archeologie 5" aan het perceel is toegekend op basis van het archeologische onderzoek. Volgens het archeologisch onderzoek heeft het perceel een middelhoge archeologische verwachting. De Afdeling ziet in hetgeen Varkensbedrijf Bela heeft aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat de raad deze bestemming niet in redelijkheid op basis van het archeologische onderzoek heeft kunnen toekennen. Varkensbedrijf Bela heeft haar stelling dat het perceel dieper is bewerkt dan 40 cm niet nader onderbouwd. Dat het perceel bebouwd is betekent voorts niet dat ter plaatse geen archeologische waarden zijn te verwachten. In diepere grondlagen dan de lagen waarin de bouwactiviteiten zijn verricht kunnen immers nog steeds archeologische waarden aanwezig zijn.
Het betoog van Varkensbedrijf Bela faalt.
Conclusie
84. Gelet op het voorgaande is het beroep van Varkensbedrijf Bela ongegrond.
85. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding
Het beroep van [appellante sub 5]
86. [appellante sub 5] richt zich in beroep tegen de planregeling voor het perceel [locatie 40] te Beringe (hierna: het perceel). Het oorspronkelijke plan is voor deze planregeling op onderdelen gewijzigd door het herstelbesluit. Dit besluit wordt gelet op artikel 6:19, eerste lid, van de Awb van rechtswege geacht onderwerp te zijn van dit geding.
87. [appellante sub 5] betoogt dat het plan het ten onrechte niet mogelijk maakt om dieren te houden op de tweede bouwlaag in een vergunde stal. Hiertoe voert zij aan dat het gemeentelijk beleid dat intensieve veehouderijen in verwevingsgebieden niet mogen uitbreiden in strijd is met het reconstructiebeleid. Voorts voert zij aan dat aan het verbod op etagestallen in de planregels geen ruimtelijke relevante motieven ten grondslag liggen. Verder wijst zij erop dat bij besluit van 17 november 2011 een omgevingsvergunning voor een inrichting en voor bouwen is verleend voor een stal op het perceel waarbij ook op het achterste gedeelte van de tweede bouwlaag dieren worden gehouden.
87.1. Volgens de raad heeft hij beoogd om in het herstelbesluit het houden van dieren op het achterste gedeelte van de tweede bouwlaag van de vergunde stal toe te staan.
87.2. Aan het perceel is de bestemming "Agrarisch - Intensieve veehouderij" toegekend en aan een gedeelte van het perceel is voorts de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - opslag" toegekend.
Ingevolge artikel 6, lid 6.1, onder d, van de planregels van het herstelbesluit zijn de voor "Agrarisch - Intensieve veehouderij" aangewezen gronden ter plaatse ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - opslag", op de verdieping uitsluitend bestemd ten behoeve van opslag.
Ingevolge lid 6.4.1, aanhef en onder f, wordt onder gebruiken of het laten gebruiken in strijd met de bestemming in ieder geval verstaan het gebruik van gronden en bouwwerken voor en/of als gebruik ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - opslag" specifiek op de verdieping voor een andere functie dan opslag
87.3. Zoals de Afdeling in overweging 81.2 heeft overwogen, is het gemeentelijk beleid niet in strijd met het reconstructieplan en liggen aan het verbod op etagestallen in artikel 6, lid 6.4.2, van de planregels ruimtelijk relevante motieven ten grondslag. De Afdeling stelt evenwel vast dat ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - opslag" het houden van dieren op het achterste gedeelte van de tweede bouwlaag niet is toegestaan op grond van de planregels van het herstelbesluit, anders dan de raad heeft beoogd. Nu de raad niet heeft bereikt wat hij heeft beoogd, is het herstelbesluit in zoverre in strijd met de vereiste zorgvuldigheid vastgesteld. Het betoog van [appellante sub 5] slaagt.
88. In hetgeen [appellante sub 5] heeft aangevoerd ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het herstelbesluit, voor zover het betreft artikel 6, lid 6.1, onder d, en lid 6.4.1, aanhef en onder f, van de planregels, is vastgesteld in strijd met artikel 3:2 van de Awb. Het beroep van [appellante sub 5] tegen het herstelbesluit is gegrond, zodat dat besluit in zoverre dient te worden vernietigd.
89. De Afdeling ziet aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Awb zelf in de zaak te voorzien door in de planregels te bepalen dat ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - opslag" het houden van dieren op het gedeelte van de verdieping dat voor het houden van dieren staat aangegeven op de bij de omgevingsvergunning van 17 november 2011 behorende bouwtekening is toegestaan. De Afdeling zal bepalen dat deze uitspraak ten aanzien van dit punt in de plaats treedt van het bestreden besluit voor zover dit is vernietigd. Niet aannemelijk is dat derde-belanghebbenden in hun belangen worden geschaad, nu daarmee louter bestaande rechten als zodanig worden bestemd.
90. Gelet op het voorgaande heeft [appellente sub 5] geen belang bij beoordeling van haar beroep tegen het oorspronkelijke besluit, zodat dat beroep niet-ontvankelijk is.
91. De raad dient ten aanzien van [appellante sub 5] op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Het beroep van [appellant sub 10]
Het beroep tegen het herstelbesluit
92. Het beroep van [appellant sub 10] is onder meer gericht tegen artikel 19, lid 19.5.1, aanhef en onder d, van de planregels, voor zover hier uit volgt dat op de gronden met de bestemming "Natuur" zonder de aanduiding "landschap met reliëf" ook zonder omgevingsvergunning teeltondersteunende voorzieningen zijn toegestaan.
92.1. Blijkens de verbeelding grenst het perceel van [appellant sub 10] aan de [locatie 41] aan gronden met de bestemming "Natuur".
Ingevolge lid 19.5.1 is het verboden op of in de gronden met de bestemming "Natuur" ter plaatse van de aanduiding "landschap met reliëf" zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken en/of werkzaamheden uit te voeren:
a. afgraven, ophogen, vergraven, diepploegen, egaliseren, indrijven;
b. onderbemalen, draineren, graven sloten, aanleg dammen, aanleg stuwen, dempen sloten, dempen poelen, aanbrengen oeverbeschoeiing;
c. rooien beplanting, aanleg leidingen, opplanten, het omzetten van grasland naar bouwland en boomteelt, veranderen perceelsindeling, verharden oppervlak;
d. aanleg teeltondersteunende voorzieningen.
92.2. Vast staat dat [appellant sub 10] tegen artikel 19, lid 19.5.1, aanhef en onder d, van de planregels behorende bij het oorspronkelijke besluit geen beroep heeft ingesteld. De Afdeling stelt vast dat [appellant sub 10] niet in een nadeliger positie is komen te verkeren als gevolg van het herstelbesluit ten opzichte van de positie waarin hij zich bevond na het oorspronkelijke besluit, nu artikel 19, lid 19.5.1, onder d, van de planregels behorende bij het herstelbesluit niet is gewijzigd ten opzichte van het oorspronkelijke besluit en het derhalve op gronden met de bestemming "Natuur" en de aanduiding "landschap met reliëf" zowel bij het eerstgenoemde als het laatstgenoemde besluit verboden is om zonder omgevingsvergunning teeltondersteunende voorzieningen aan te leggen. Gelet op het belang van een efficiënte geschilbeslechting, dat ook ten grondslag ligt aan artikel 6:13 van de Awb, alsmede de rechtszekerheid van de andere partijen en nu niet is gebleken van nieuwe feiten of omstandigheden, kan onder de hiervoor geschetste omstandigheden niet worden aanvaard dat tegen het herstelbesluit, dat is genomen zonder opnieuw toepassing te geven aan afdeling 3.4 van de Awb, in zoverre alsnog beroep wordt ingesteld. Het beroep van [appellant sub 10] tegen het herstelbesluit, voor zover het betreft artikel 19, lid 19.5.1, onder d, van de planregels, dient niet-ontvankelijk te worden verklaard.
93. Het beroep van [appellant sub 10] is verder gericht tegen artikel 19, lid 19.1, onder c, van de planregels, voor zover op gronden met de bestemming "Natuur" extensief agrarisch grondgebruik is toegestaan. Hij voert allereerst aan dat ten onrechte geen gelegenheid is geboden om een zienswijze in te dienen tegen het herstelbesluit, terwijl dit een significante wijziging betreft binnen de bestemming "Natuur". Verder betoogt [appellant sub 10] dat het toestaan van extensief agrarisch grondgebruik leidt tot aantasting van zijn woon- en leefklimaat, nu het bestaande bos kan worden gekapt en de gronden kunnen worden gebruikt voor het weiden van vee of ander agrarisch gebruik wat leidt tot geluids- en stankoverlast.
93.1. Ingevolge artikel 1, lid 1.69, van de planregels moet onder het begrip extensief agrarisch grondgebruik worden verstaan een vorm van grondgebonden landbouw, zoals beweiding in lage veebezetting en de verbouw van akkerbouwproducten, in hoofdzaak gericht op de instandhouding en / of vergroting van de natuur-, landschappelijke en cultuurhistorische waarden.
Ingevolge artikel 19, lid 19.1, onder c, zijn gronden met de bestemming "Natuur" onder meer bestemd voor extensief agrarisch grondgebruik.
Ingevolge lid 19.2.1 mogen op gronden met de bestemming "Natuur" geen gebouwen worden gebouwd.
Ingevolge lid 19.2.2 mogen op gronden met de bestemming "Natuur" geen bouwwerken, geen gebouw zijnde worden gebouwd, met uitzondering van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, in de vorm van erfafscheidingen met een open constructie waarvan de bouwhoogte maximaal 2 m bedraagt.
93.2. In beginsel dient een bestuursorgaan een besluit als bedoeld in artikel 6:19 van de Awb dat strekt tot wijziging van een besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan voor te bereiden met toepassing van afdeling 3.4 van de Awb, indien het oorspronkelijke besluit met toepassing van die afdeling is voorbereid. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (zie de uitspraak van 22 februari 2012 in zaak nr. 201012762/1/T1/R1), zijn hierop uitzonderingen mogelijk. Als uitzondering wordt onder meer aangenomen de situatie dat het besluit als bedoeld in artikel 6:19 van de Awb wijzigingen van ondergeschikte aard bevat die de raad zonder dat de over het ontwerpplan naar voren gebrachte zienswijzen daartoe aanleiding gaven, in het plan wil doorvoeren. Met het herstelbesluit van 5 november 2013 is weliswaar op gronden met de bestemming "Natuur" extensief agrarisch grondgebruik toegestaan, maar deze wijziging is naar het oordeel van de Afdeling van ondergeschikte aard. De raad behoefde afdeling 3.4 van de Awb derhalve niet toe te passen op de voorbereiding van dit besluit.
93.3. Nu ingevolge artikel 1, lid 1.69, van de planregels extensief agrarisch grondgebruik in hoofdzaak moet zijn gericht op de instandhouding en/of vergroting van de natuur-, landschappelijke en cultuurhistorische waarden, is met het toestaan van deze vorm van grondgebonden landbouw op gronden met de bestemming "Natuur" naar het oordeel van de Afdeling slechts voorzien in beperkte mogelijkheden tot agrarisch gebruik. Verder mogen op de als "Natuur" aangewezen gronden ingevolge artikel 19, lid 19.2.1, van de planregels in beginsel geen gebouwen worden gebouwd en is ingevolge lid 19.2.2 de bouw van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, behoudens erfafscheidingen in de vorm van een open constructie met een bouwhoogte van maximaal 2 m, in beginsel niet toegestaan. Gezien deze beperkte gebruiks- en bouwmogelijkheden binnen de bestemming "Natuur" heeft de raad zich naar het oordeel van de Afdeling in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het voorziene extensieve agrarische gebruik niet leidt tot een onaanvaardbare aantasting van het woon- en leefklimaat van [appellant sub 10] op het perceel [locatie 41].
Voor zover [appellant sub 10] vreest dat op gronden met de bestemming "Natuur" intensief agrarisch gebruik zal plaatsvinden, overweegt de Afdeling dat dit een kwestie van handhaving betreft die in deze procedure niet aan de orde kan komen.
Het betoog van [appellant sub 10] faalt.
Conclusie
94. Het beroep van [appellant sub 10] tegen het herstelbesluit, voor zover ontvankelijk, is ongegrond.
Het beroep tegen het oorspronkelijke besluit
95. Het beroep van [appellant sub 10] is gericht tegen het toekennen van de bestemming "Sport" met de functieaanduiding "golfbaan" aan de gronden ten oosten van de Kesselseweg.
96. De raad en [appellant sub 27] hebben betoogd dat het beroep van [appellant sub 10] tegen het oorspronkelijke besluit niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, omdat hij geen rechtstreeks bij het bestreden besluit betrokken belang heeft. In dit verband hebben zij erop gewezen dat de woning van [appellant sub 10] op een afstand van ongeveer 210 m van de rand van het golfcomplex Eyckenduyn staat en [appellant sub 10] vanuit zijn woning geen zicht heeft op het golfcomplex.
96.1. [appellant sub 10] woont op een afstand van ongeveer 210 m van het plandeel met de bestemming "Sport" en de functieaanduiding "golfbaan". Daargelaten of hij zicht heeft op het golfcomplex, maakt het plan binnen de bestemming "Sport" maximaal drie keer per jaar evenementen mogelijk waardoor de Afdeling van oordeel is dat niet op voorhand kan worden uitgesloten dat [appellant sub 10] als gevolg hiervan effecten zal ondervinden in de vorm van een toename van het aantal verkeersbewegingen dan wel geluidoverlast. Gelet hierop heeft [appellant sub 10] - anders dan de raad en appellant sub 27] betogen - een rechtstreeks betrokken belang bij het plan en kan hij in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Awb worden aangemerkt als belanghebbende bij het bestreden besluit.
97. [appellant sub 10] voert allereerst aan dat, anders dan de raad stelt, het gebruik van de gronden als golfbaan niet onder het overgangsrecht van het voorheen geldende bestemmingsplan valt en dat dit illegale gebruik van de gronden derhalve ook niet als zodanig bestemd had mogen worden.
97.1. Niet in geschil is dat het gebruik en inrichting van de gronden als golfbaan is begonnen onder het planologisch regime van het bestemmingsplan "Algemeen Bestemmingsplan" van de gemeente Helden uit 1974. In de uitspraak van de voorzitter van de Afdeling van 22 april 1993 met zaak nr. S03.93.0705 (aangehecht) is geoordeeld dat, hoewel aan de locatie van het golfcomplex Eyckenduyn in het bestemmingsplan "Algemeen Bestemmingsplan" de bestemming "Bos" was toegekend, dit bestemmingsplan het gebruik en inrichting van de desbetreffende gronden als golfbaan niet verbood, omdat met betrekking tot de bestemming "Bos" geen algemeen noch specifiek gebruiksverbod en aanlegvergunningenstelsel gold. Dat het gebruik als golfbaan zich niet verdroeg met de doeleindenomschrijving behorende bij de bosbestemming maakte dit niet anders.
Gelet op het voorgaande was het golfcomplex naar het oordeel van de voorzitter derhalve legaal in gebruik onder het planologisch regime van het bestemmingsplan "Algemeen Bestemmingsplan" uit 1974.
97.2. De Afdeling stelt verder vast dat aan het golfcomplex Eyckenduyn in het voorheen geldende bestemmingsplan "Buitengebied Helden" de bestemming "Bosgebied" was toegekend, zodat het golfcomplex niet als zodanig was bestemd. Ingevolge artikel 3.08, tweede lid, van de planvoorschriften behorende bij dat bestemmingsplan mocht, indien op het tijdstip van het van kracht worden van het plan gronden en bouwwerken rechtens werden gebruikt in strijd met het in dit plan voorgeschreven gebruik, dit strijdige gebruik van gronden en bouwwerken worden voortgezet. Gelet hierop heeft de raad zich naar het oordeel van de Afdeling terecht op het standpunt gesteld dat het gebruik van de gronden als golfbaan onder het overgangsrecht van het voorheen geldende bestemmingsplan viel.
Het betoog van [appellant sub 10] faalt.
98. [appellant sub 10] betoogt verder dat het begrip "golfbaan" ten onrechte niet in de planregels is verklaard en dat geen behoefte bestaat aan een golfcomplex op de desbetreffende locatie, omdat in de omgeving al meerdere golfbanen zijn gelegen.
98.1. Blijkens de verbeelding is aan het golfcomplex Eyckenduyn ten oosten van de Kesselseweg de bestemming "Sport" met de functieaanduiding "golfbaan" en de maatvoeringsaanduiding "maximum bebouwd oppervlak 0 m²" toegekend.
Ingevolge artikel 23, lid 23.1, van de planregels zijn gronden met de bestemming "Sport" bestemd voor:
q. een golfbaan, uitsluitend ter plaatse van de functieaanduiding "golfbaan";
[..];
met daaraan ondergeschikt:
[..];
z. evenementen, overeenkomstig het bepaalde in lid 23.3.2, met dien verstande dat een evenemententerrein is toegestaan, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding "evenemententerrein", overeenkomstig het bepaalde in lid 23.3.4;
[..]
ad. paden, wegen, ontsluitings- en parkeervoorzieningen.
Ingevolge lid 23.2.1 mogen op de gronden met de bestemming "Sport" ten behoeve van deze bestemming worden gebouwd:
a. gebouwen;
b. bedrijfswoning;
c. bijbehorende bouwwerken;
d. bouwwerken, geen gebouw zijnde.
Ingevolge lid 23.2.2 bedraagt de oppervlakte van bedrijfsgebouwen, bedrijfswoningen en de daarbij behorende bijbehorende bouwwerken maximaal de ter plaatse van de aanduiding "maximum bebouwd oppervlak" aangeduide bebouwde oppervlakte, met dien verstande dat daar waar die aanduiding niet aanwezig is, het bouwvlak geheel mag worden bebouwd.
Ingevolge lid 23.2.5 geldt voor het bouwen van bouwwerken geen gebouw zijnde dat:
a. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde maximaal 12 m bedraagt, met uitzondering van:
[..]
3. vlaggen- en lichtmasten, waarvan de hoogte maximaal 10 m bedraagt;
[..].
Ingevolge artikel 53, lid 53.1, is het verboden de gronden en bouwwerken in dit plan te gebruiken en/of te doen en/of laten gebruiken en/of in gebruik te geven op een wijze of tot een doel strijdig met de gegeven bestemming(en).
98.2. De Afdeling ziet geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het begrip "golfbaan" voldoende duidelijk is en derhalve geen begripsomschrijving in de planregels behoeft. Hiertoe wordt overwogen dat voor de uitleg van dit begrip kan worden aangesloten bij de betekenis die hieraan in het normale spraakgebruik wordt gegeven.
Het betoog van [appellant sub 10] faalt.
98.3. In het deskundigenbericht staat dat het golfcomplex reeds meer dan 20 jaar ter plaatse wordt geëxploiteerd en dat op het complex een golfvereniging is gevestigd met meer dan 150 leden. Ter zitting heeft de raad dit bevestigd. Gelet hierop heeft [appellant sub 10] naar het oordeel van de Afdeling zijn stelling niet aannemelijk gemaakt dat geen behoefte bestaat aan het thans aanwezige golfcomplex.
Het betoog van [appellant sub 10] faalt.
99. [appellant sub 10] vreest verder dat in de toekomst bedrijfsbebouwing zal worden opgericht in de nabijheid van zijn perceel en dat illegaal aanwezige bebouwing thans ten onrechte gelegaliseerd wordt. Tevens betoogt hij dat bij aankoop van zijn woning in 1988 door de gemeente de verwachting is gewekt dat de omgeving van zijn woning bosgebied zou blijven.
99.1. Voor zover [appellant sub 10] vreest dat in de toekomst bedrijfsbebouwing zal worden opgericht in de nabijheid van zijn perceel, overweegt de Afdeling dat het ingevolge artikel 23, lid 23.2.2, van de planregels niet mogelijk is om bedrijfsgebouwen op het golfcomplex Eyckenduyn op te richten, nu aan de desbetreffende gronden de maatvoeringsaanduiding "maximum bebouwd oppervlak 0 m²" is toegekend.
Gelet hierop faalt het betoog van [appellant sub 10].
99.2. In de niet nader onderbouwde stelling van [appellant sub 10] dat bij aankoop van zijn woning in 1988 door de gemeente de verwachting is gewekt dat de omgeving van zijn woning bosgebied zou blijven, valt naar het oordeel van de Afdeling voorts geen toezegging van de raad te lezen waaraan [appellant sub 10] het gerechtvaardigd vertrouwen mocht ontlenen dat de desbetreffende gronden ingericht zouden blijven als bosgebied. Gelet hierop bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat het plan in zoverre in strijd met het vertrouwensbeginsel is vastgesteld.
Het betoog van [appellant sub 10] faalt.
100. [appellant sub 10] betoogt verder dat het golfcomplex Eyckenduyn leidt tot aantasting van zijn woon- en leefklimaat, nu onder meer op gronden met een sportbestemming lichtmasten zijn toegestaan waardoor lichthinder zal optreden. Verder vreest [appellant sub 10] dat het golfcomplex kan worden uitgebreid naar gronden met de bestemming "Natuur" die tussen zijn perceel en het bestaande golfcomplex zijn gelegen, omdat binnen de planregels niet expliciet staat opgenomen dat golfen in strijd is met de bestemming "Natuur". Tevens voert [appellant sub 10] aan dat ten onrechte geen onderzoek is gedaan naar de verkeersaantrekkende werking van het golfcomplex Eyckenduyn.
100.1. Voor zover [appellant sub 27] heeft betoogd dat het door [appellant sub 10] bij brief van 23 juli 2013 naar voren brengen van het betoog dat ten onrechte geen onderzoek is gedaan naar de verkeersaantrekkende werking van het golfcomplex Eyckenduyn in strijd is met een goede procesorde, overweegt de Afdeling het volgende. Behoudens in geschillen waar de wet anders bepaalt, kunnen ook na afloop van de beroepstermijn en, indien die termijn is gegeven, na de termijn als bedoeld in artikel 6:6 van de Awb, nieuwe gronden worden ingediend, zij het dat die mogelijkheid wordt begrensd door de goede procesorde. Voor het antwoord op de vraag of de goede procesorde in geding is, is in het algemeen bepalend een afweging van de proceseconomie, de reden waarom de desbetreffende beroepsgrond pas in een laat stadium is aangevoerd, de mogelijkheid voor de andere partijen om adequaat op die beroepsgrond te reageren en de processuele belangen van de partijen over en weer. De Afdeling is van oordeel dat bij brief van 23 juli 2013 naar voren brengen van voornoemde beroepsgrond niet in strijd is met de goede procesorde en neemt daarbij in aanmerking dat[appellant sub 27] en de raad adequaat hebben kunnen reageren. Dit betoog kan derhalve bij de beoordeling van het bestreden besluit worden betrokken.
100.2. In de brochure "Bedrijven en milieuzonering" van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (hierna: VNG-brochure) wordt een richtafstand aanbevolen van 10 m van een golfbaan tot een rustige woonwijk. De Afdeling overweegt dat de in de VNG-brochure aanbevolen afstand in principe geldt tussen enerzijds de perceelsgrens van het bedrijf en anderzijds de gevel van een woning. De kortste afstand tussen de woning van [appellant sub 10] op het perceel [locatie 41] en de gronden waaraan de bestemming "Sport" met de functieaanduiding "golfbaan" is toegekend is ongeveer 210 m, zodat wordt voldaan aan de richtafstand van 10 m uit de VNG-brochure. [appellant sub 10] heeft geen bijzondere omstandigheden aangevoerd op grond waarvan zou moeten worden geoordeeld dat met inachtneming van voornoemde richtafstand in zoverre geen aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse kan worden gewaarborgd.
Voor zover hij betoogt dat de toegestane lichtmasten lichthinder tot gevolg hebben, overweegt de Afdeling dat de maximaal toegestane bouwhoogte van de lichtmasten ingevolge artikel 23, lid 23.2.5, onder a, sub 3, van de planregels 10 m bedraagt. Nu de afstand tussen de gronden met de bestemming "Sport" met de functieaanduiding "golfbaan" en de woning van [appellant sub 10] ongeveer 210 m bedraagt en er tussen de woning van [appellant sub 10] en het golfcomplex Eyckenduyn veel hoge begroeiing en beplanting aanwezig is, bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat [appellant sub 10] onaanvaardbare hinder zal ondervinden van de met het plan mogelijk gemaakte lichtmasten.
100.3. Gelet op het voorgaande ziet de Afdeling in hetgeen [appellant sub 10] heeft aangevoerd geen grond voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat ten gevolge van het mogelijk maken van een golfbaan op de desbetreffende gronden het woon - en leefklimaat van [appellant sub 10] niet onaanvaardbaar zal worden aangetast.
Het betoog van [appellant sub 10] faalt.
100.4. Voor zover [appellant sub 10] vreest dat het bestaande golfcomplex Eyckenduyn kan worden uitgebreid op de gronden met de bestemming "Natuur" gelegen tussen zijn perceel aan de [locatie 41] en de gronden met de bestemming "Sport" met de functieaanduiding "golfbaan", overweegt de Afdeling dat ingevolge artikel 19, lid 19.1, van de planregels een golfbaan niet binnen de doeleindenomschrijving van de bestemming "Natuur" valt. Nu het ingevolge artikel 53, lid 53.1, verboden is de gronden in dit plan te gebruiken en/of te doen en/of laten gebruiken en/of in gebruik te geven op een wijze of tot een doel strijdig met de gegeven bestemming, is het gebruik van gronden met de bestemming "Natuur" als golfbaan naar het oordeel van de Afdeling niet toegestaan. Dat een golfbaan niet is opgenomen in het specifiek gebruiksverbod van lid 19.4.1 doet hieraan niets af.
Het betoog van [appellant sub 10] faalt.
100.5. Uit de CROW-publicatie 317 volgt dat de verkeersgeneratie van een golfbaan met 18 holes in weinig stedelijk gebied in het restgebied van de bebouwde kom maximaal 174,8 motorvoertuigen per etmaal bedraagt (hierna: mvt/etmaal). Nu uit het deskundigenbericht volgt dat in het onderhavige geval sprake is van een golfbaan met 9 holes, bedraagt de verkeersgeneratie ten behoeve van het golfcomplex Eyckenduyn volgens de raad veel minder dan 174,8 mtv/etmaal en gaat deze verkeersgeneratie op in het bestaande verkeersbeeld. Gelet op het relatief geringe aantal verkeersbewegingen, bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de extra verkeersbewegingen door het golfcomplex Eyckenduyn niet tot onaanvaardbare gevolgen zullen leiden in de omgeving.
Het betoog van [appellant sub 10] faalt.
101. [appellant sub 10] betoogt verder dat ingevolge artikel 23, lid 23.3.2, van de planregels op gronden met de bestemming "Sport" evenementen zijn toegestaan. Deze activiteiten leiden volgens hem tot geluidsoverlast op zijn perceel, te meer nu niet is uitgesloten dat een geluidsinstallatie mag worden gebruikt.
101.1. Ingevolge artikel 1, lid 1.67, van de planregels moet onder het begrip "evenement" worden verstaan elk voor publiek toegankelijke verrichting van vermaak die een bijdrage levert aan het culturele, sociale en/of sportieve leven.
Ingevolge artikel 23, lid 23.3.1, onder f, wordt onder gebruiken of het laten gebruiken in strijd met de bestemming "Sport" in ieder geval verstaan het gebruik van gronden en bouwwerken voor en/of als evenementen, behoudens toegestaan krachtens lid 23.3.2.
Ingevolge lid 23.3.2 zijn evenementen maximaal drie keer per jaar toegestaan voor de duur van maximaal drie aaneengesloten dagen per evenement, inclusief op- en afbouw.
101.2. Onder verwijzing naar de uitspraak van 29 februari 2012 in zaak nr. 201002029/1/T1/R2 overweegt de Afdeling dat het op de weg van de planwetgever ligt om omtrent onder meer het toegestane aantal evenementen per jaar, de soorten en de maximale bezoekersaantallen voorschriften te stellen, voor zover dat uit een oogpunt van ruimtelijke aanvaardbaarheid van een evenemententerrein op een bepaalde locatie van belang is. Het gaat hier om de beoordeling en de afweging of een bestemming die gedurende de planperiode evenementen op een bepaalde locatie toestaat vanuit ruimtelijk oogpunt aanvaardbaar is. Deze beoordeling en afweging is een andere dan die op grond waarvan, in een concreet geval, voor een evenement al dan niet vergunning op grond van de APV wordt verleend. Regulering van evenementenvergunningen in de APV geschiedt immers vooral vanuit het oogpunt van handhaving van de openbare orde, en waarborgt niet de vereiste planologische rechtszekerheid. De omstandigheid dat de APV mogelijkheden biedt om het houden van evenementen te reguleren kan geen reden zijn een planologische regeling van evenementen in het bestemmingsplan achterwege te laten, indien gronden in het plan voor onder meer evenementen worden bestemd.
101.3. De Afdeling overweegt dat het plan geen beperkingen stelt aan de aard van de toegelaten evenementen op gronden met een sportbestemming en aan het maximale aantal bezoekers per evenement. Verder is niet gebleken dat de ruimtelijke gevolgen van evenementen voor omwonenden zijn afgewogen. De raad heeft daardoor naar het oordeel van de Afdeling niet inzichtelijk gemaakt of omwonenden geen onevenredige geluidhinder zullen ondervinden van te houden evenementen. De oppervlakte van het golfcomplex Eyckenduyn is niet van een zodanig beperkte omvang dat aanmerkelijke gevolgen voor de omgeving bij voorbaat kunnen worden uitgesloten. Gelet op het voorgaande bestaat aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit, wat betreft het ingevolge artikel 23, lid 23.3.2, van de planregels toestaan van evenementen op het golfcomplex Eyckenduyn ten oosten van de Kesselseweg, in strijd met artikel 3:2 van de Awb niet met de vereiste zorgvuldig is voorbereid.
Het betoog van [appellant sub 10] slaagt.
102. [appellant sub 10] betoogt verder dat de bestemming "Sport" niet verenigbaar is met de aanduiding "extensiveringsgebied".
102.1. Blijkens de verbeelding is aan het golfcomplex Eyckenduyn ten oosten van de Kesselseweg tevens de gebiedsaanduiding "reconstructiewetzone - extensiveringsgebied" toegekend.
Ingevolge artikel 1, lid 1.70, van de planregels moet onder het begrip "extensiveringsgebied" worden verstaan een gebied waarbinnen de woonbestemming of de natuurbestemming het primaat heeft en waarbinnen uitbreiding, hervestiging, nieuwvestiging en omschakeling niet mogelijk is.
Ingevolge artikel 54, lid 54.14.1, zijn de gronden ter plaatse van de aanduiding "reconstructiewetzone - extensiveringsgebied" tevens bestemd als extensiveringsgebied.
102.2. In de plantoelichting staat dat een extensiveringsgebied een ruimtelijk begrensd gedeelte van een reconstructiegebied is met het primaat wonen of natuur, waar uitbreiding, omschakeling of nieuwvestiging van in ieder geval intensieve veehouderijen onmogelijk is of in het kader van de reconstructie onmogelijk zal worden gemaakt. Centraal staat de afbouw van intensieve landbouwfuncties op korte termijn. In deze gebieden zijn/worden de ontwikkelingsmogelijkheden voor bestaande bedrijven beperkt en is nieuwvestiging niet mogelijk. Deze gebiedstypologie komt voort uit de Reconstructiewet en het Reconstructieplan Noord- en Midden-Limburg.
102.3. Vast staat het golfcomplex Eyckenduyn in het extensiveringsgebied ligt, zoals opgenomen in het Reconstructieplan Noord- en Midden-Limburg. Uit dit Reconstructieplan volgt dat onder meer uitbreiding en nieuwvestiging van intensieve veehouderijen niet mogelijk is in het extensiveringsgebied. Nu ingevolge artikel 23, lid 23.1, van de planregels op gronden met de sportbestemming geen intensieve veehouderijen worden mogelijk gemaakt, is de Afdeling van oordeel dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat deze bestemming niet onverenigbaar is met de gebiedsaanduiding "reconstructiewetzone - extensiveringsgebied".
Het betoog van [appellant sub 10] faalt.
103. Ten slotte voert [appellant sub 10] aan dat door de aanwezigheid van het golfcomplex Eyckenduyn de natuurlijke kenmerken van het gebied worden aangetast. Hij wijst er hierbij op dat het terrein in de Ecologische Hoofdstructuur (hierna: EHS) ligt en dat het mogelijk maken van een golfbaan ter plaatse de aanwezige beschermde dierensoorten aantast.
103.1. Blijkens de verbeelding is aan het golfcomplex Eyckenduyn ten oosten van de Kesselseweg tevens de gebiedsaanduiding "ecologische hoofdstructuur" toegekend.
Ingevolge artikel 54, lid 54.5.1, van de planregels zijn de gronden ter plaatse van de aanduiding "ecologische hoofdstructuur" tevens bestemd voor het behoud, herstel en/ of ontwikkeling van de EHS.
103.2. Niet in geschil is dat het golfcomplex is gelegen in de EHS en dat deze gronden in het Provinciaal Omgevingsplan Limburg 2006 (hierna: het POL) zijn aangewezen als bos- en natuurgebied. In het POL staat dat het beleid voor de EHS gericht is op het behoud, herstel en de ontwikkeling van de wezenlijke kenmerken en waarden van een gebied. De bescherming van de wezenlijke kenmerken en waarden vindt plaats door toepassing van een specifiek afwegingskader, het zogeheten "nee, tenzij" regime. Binnen de EHS zijn nieuwe plannen, projecten of handelingen niet toegestaan indien deze de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied significant aantasten. Alleen bij een groot openbaar belang en bij het ontbreken van reële alternatieven wordt per geval beoordeeld of het belang van een activiteit opweegt tegen het belang van de te beschermen waarden. Het alsnog toestaan van activiteiten kan alleen in combinatie met het treffen van mitigerende maatregelen en compensatie.
103.3. De Afdeling overweegt dat de raad bij de vaststelling van een bestemmingsplan niet aan provinciaal beleid omtrent de EHS is gebonden. Wel dient de raad daarmee rekening te houden, hetgeen betekent dat dit beleid in de belangenafweging dient te worden betrokken. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat, hoewel de desbetreffende gronden in het POL zijn aangewezen als EHS, de natuurwaarden ter plaatse gering zijn. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat op de desbetreffende gronden reeds meer dan 20 jaar een golfcomplex gevestigd is en tevens dat uit het deskundigenbericht volgt dat er vanuit kan worden gegaan dat de natuurwaarden ter plaatse beperkt zijn, nu de gronden aan de rand van de EHS tegen de bebouwde kom aan liggen. In het deskundigenbericht staat verder dat de wijze waarop het golfcomplex Eyckenduyn is ingepast te vergelijken is met een parkachtig landschap, zodat ter plaatse nog steeds natuurlijke kenmerken van een bosgebied aanwezig zijn. Gelet op het voorgaande heeft [appellant sub 10] niet aannemelijk gemaakt dat door het als zodanig bestemmen van het golfcomplex Eyckenduyn de aanwezige natuurlijke kenmerken of waarden van het gebied significant worden aangetast. Voorts heeft hij niet aannemelijk gemaakt dat zich ter plaatse, gelet op het huidige gebruik van het gebied, te beschermen diersoorten bevinden. De enkele niet onderbouwde stelling van [appellant sub 10] dat op zijn perceel [locatie 41] reeën, dassen, boommarters en roofvogels voorkomen acht de Afdeling in dit verband onvoldoende.
Het betoog van [appellant sub 10] faalt.
Conclusie
104. Het beroep van [appellant sub 10] gericht tegen het oorspronkelijke besluit is gegrond, zodat dit besluit in zoverre wegens strijd met artikel 3:2 van de Awb dient te worden vernietigd.
Proceskosten
105. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen is niet gebleken.
Het beroep van [appellant sub 36]
106. Het beroep van [appellant sub 36] richt zich tegen het herstelbesluit. Hij betoogt dat ten onrechte in het herstelbesluit de aanduiding "maximaal aantal wooneenheden = 2" is toegekend aan het perceel [locatie 20] te Grashoek. Hij vreest dat [appellant sub 21] op het perceel [locatie 20] zijn intensieve veehouderij zal uitbreiden als diens ouders niet meer woonachtig zullen zijn in de woning op dat perceel. Volgens [appellant sub 36] zal daardoor het woon- en leefklimaat van zijn woning op het perceel [locatie 21] ernstig worden aangetast. Volgens hem is in het plan daarom ten onrechte een intensieve veehouderij op het perceel [locatie 20] mogelijk gemaakt.
106.1. Op zowel het perceel [locatie 18] als het perceel [locatie 20] staat een bedrijfswoning. Aan het perceel [locatie 20] was in het oorspronkelijke plan een bouwvlak met de bestemming "Agrarisch - Intensieve veehouderij" toegekend. Tussen het bouwvlak op het perceel [locatie 20] en het bouwvlak perceel [locatie 18] was de figuur "relatie" toegekend.
Ingevolge artikel 1, lid 1.50, van de planregels wordt onder bouwvlak verstaan een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten en waarbinnen silo's en waterbassins dienen en verhardingen en parkeervoorzieningen kunnen worden gerealiseerd. Indien twee of meer bouwvlakken middels de aanduiding "relatie" op de verbeelding aan elkaar zijn gekoppeld gelden deze bouwvlakken gezamenlijk als één bouwvlak.
Ingevolge lid 6.2.4, onder a, is binnen de bestemming "Agrarisch - Intensieve veehouderij per bouwvlak maximaal één bedrijfswoning toegestaan, met dien verstande dat:
1. ter plaatse van de aanduiding "bedrijfswoning uitgesloten" geen bedrijfswoning is toegestaan;
2. ter plaatse van de aanduiding "maximum aantal wooneenheden" bedrijfswoningen zijn toegestaan tot een maximum aantal zoals is aangeduid op de verbeelding.
106.2. Naar aanleiding van het beroep van [appellant sub 21] is in het herstelbesluit aan het perceel [locatie 20] de aanduiding "maximaal aantal wooneenheden = 2" toegekend, zodat op zowel het perceel [locatie 20] als het perceel [locatie 18] een bedrijfswoning is toegestaan.
106.3. Voor zover [appellant sub 36] betoogt dat het plan ten onrechte een intensieve veehouderij op het perceel [locatie 20] mogelijk maakt, overweegt de Afdeling dat het herstelbesluit niet ziet op de bestemming "Agrarisch - Intensieve veehouderij" voor dit perceel. Reeds in het oorspronkelijke plan was aan het perceel [locatie 20] deze bestemming toegekend en [appellant sub 36] heeft daartegen geen beroep ingesteld. Het betoog van [appellant sub 36] ten aanzien van de intensieve veehouderij op het perceel [locatie 20] kan daarom niet aan de orde komen. Voorts zal de aanduiding "maximaal aantal wooneenheden = 2" niet leiden tot negatieve gevolgen voor het woon- en leefklimaat van [appellant sub 36], nu daarmee louter de twee bestaande bedrijfswoningen op de percelen [locatie 18 en 20] als zodanig zijn bestemd. Het betoog van [appellant sub 36] faalt.
107. Gelet op het voorgaande is Het beroep van [appellant sub 36] ongegrond.
108. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Het beroep van [appellanten sub 20]
Intrekking beroepsgrond
109. Ter zitting hebben [appellanten sub 20] hun betoog dat het herstelbesluit ten onrechte niet is gepubliceerd op de landelijke voorziening www.ruimtelijkeplannen.nl, ingetrokken.
Perceel [locatie 42]
110. Het beroep van [appellanten sub 20] richt zich onder meer tegen de planregeling voor het perceel [locatie 42] (hierna: het perceel). Het oorspronkelijke plan is voor deze planregeling op onderdelen gewijzigd door het herstelbesluit. Dit besluit wordt gelet op artikel 6:19, eerste lid, van de Awb van rechtswege geacht onderwerp te zijn van dit geding.
111. [appellanten sub 20] betogen dat in het herstelbesluit ten onrechte niet is bepaald dat het op het perceel verboden is om een verkooppunt voor motorbrandstoffen op te richten. Voorts betogen zij dat op het perceel ten onrechte is toegestaan om overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tot een hoogte van maximaal 12 m op te richten. Volgens [appellanten sub 20] zijn de bouwmogelijkheden daardoor verruimd ten opzichte van het voorheen geldende bestemmingsplan wat zal leiden tot een aantasting van hun woon- en leefklimaat. Daarbij wijzen zij erop dat in de nota van zienswijzen bij het oorspronkelijke besluit staat vermeld dat de planregeling voor het perceel niet zou worden gewijzigd ten opzichte van het voorheen geldende plan.
111.1. De raad stelt zich op het standpunt dat een verkooppunt voor motorbrandstoffen niet is toegestaan op het perceel. Verder is volgens de raad gekozen voor een maximale bouwhoogte van 12 m voor overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, in het kader van de eenheid van de plansystematiek. Volgens de raad leidt deze maximale bouwhoogte voor overige bouwwerken, geen gebouw zijnde, niet tot een ernstige aantasting van het woon- en leefklimaat van [appellanten sub 20].
111.2. In het herstelbesluit is aan het perceel de bestemming "Bedrijf - Niet agrarisch verwant" met een aanduiding voor een bouwvlak en de aanduiding "maximum bebouwd oppervlak 0 m2" toegekend. Aan het westelijke deel van het perceel is de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf - 36" toegekend en aan het oostelijke deel is de aanduiding "parkeerterrein" toegekend. Rondom het perceel staat beplanting. [appellanten sub 20] wonen op het perceel [locatie 43] waaromheen beplanting staat. De afstand van de woning van [appellanten sub 20] tot het perceel is ongeveer 85 m.
Ingevolge artikel 12, lid 12.1, aanhef en onder a, i, j, sub 26, en m., van de planregels zijn de voor "Bedrijf - Niet agrarisch verwant" aangewezen gronden onder meer bestemd voor niet-agrarisch verwante bedrijven in categorie 1 en 2 conform de 'Lijst van bedrijfsactiviteiten', een verkooppunt voor motorbrandstoffen met lpg uitsluitend ter plaatse van de aanduiding "verkooppunt motorbrandstoffen met lpg", ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf - 36" uitsluitend ten behoeve van opslag en overslag van berm- en plantsoenafval ten behoeve van de gemeente en ter plaatse van de aanduiding "parkeerterrein" uitsluitend ten behoeve van een parkeerterrein.
Ingevolge lid 12.2.1 mogen gebouwen, een bedrijfswoning, bijbehorende bouwwerken en bouwwerken, geen gebouw zijnde, uitsluitend gebouwd worden ten behoeve van de in lid 12.1 genoemde bestemming.
Ingevolge lid 12.2.2, aanhef en onder c, geldt voor het bouwen ter plaatsen van de aanduiding "bouwvlak" dat de oppervlakte van bedrijfsgebouwen, bedrijfswoningen en de daarbij behorende bijbehorende bouwwerken maximaal de ter plaatse van de aanduiding "maximum bebouwd oppervlak" aangeduide bebouwde oppervlakte bedraagt, met dien verstande dat daar waar die aanduiding niet aanwezig is, het bouwvlak geheel mag worden bebouwd.
Ingevolge lid 12.2.5 gelden voor het bouwen van bouwwerken geen gebouw zijnde de volgende regels:
a. bouwwerken, geen gebouw zijnde in de vorm van waterbassins mogen uitsluitend in het bouwvlak worden gebouwd;
b. overige bouwwerken, geen gebouw zijnde mogen ook in het bestemmingsvlak worden gebouwd;
c. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde, bedraagt maximaal 12 m, met uitzondering van:
1. erf- en terreinafscheidingen, waarvan de bouwhoogte maximaal 2 m bedraagt;
[…]
3. vlaggen, reclame en lichtmasten, waarvan de hoogte maximaal 10 m bedraagt.
111.3. Onder het voorheen geldende bestemmingsplan "Buitengebied 1992" van de voormalige gemeente Meijel was aan het westelijke deel van het perceel de bestemming "Opslagterrein b(o)" toegekend. Aan het oostelijke deel was de bestemming "Parkeerterrein Vw(p)" toegekend. Binnen de bestemming "Opslagterrein b(o)" mochten uitsluitend erfafscheidingen tot een hoogte van 2 m worden opgericht. Binnen de bestemming "Parkeerterrein Vw(p)" mochten uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tot een hoogte van 10 m worden opgericht.
111.4. Voor zover [appellanten sub 20] vrezen dat een verkooppunt voor motorbrandstoffen is toegestaan op het perceel, stelt de Afdeling vast dat op grond van de planregels een verkooppunt voor motorbrandstoffen uitsluitend is toegestaan ter plaatse van de aanduiding "verkooppunt motorbrandstoffen met lpg". Deze aanduiding is niet toegekend aan het perceel, zodat ter plaatse geen verkooppunt voor motorbrandstoffen is toegestaan.
Het betoog van [appellanten sub 20] mist derhalve feitelijke grondslag.
111.5. Wat betreft de maximale bouwhoogte voor overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, is de Afdeling van oordeel dat de raad in redelijkheid uit het oogpunt van de eenheid van de plansystematiek voor een maximale bouwhoogte van 12 m voor het perceel heeft kunnen kiezen. Daarbij is van belang dat de raad in redelijkheid ervan heeft kunnen uitgaan dat deze maximale bouwhoogte niet zal leiden tot een ernstige aantasting van het woon- en leefklimaat van [appellanten sub 20], gelet op de afstand van 85 m van de woning van [appellanten sub 20] tot het perceel en nu zowel rondom het perceel als het perceel van [appellanten sub 20] beplanting staat. Voor zover [appellanten sub 20] aanvoeren dat in de nota van zienswijzen bij het oorspronkelijke besluit naar aanleiding van hun zienswijze staat vermeld dat de planregeling voor het perceel niet zou worden gewijzigd ten opzichte van het voorheen geldende plan, overweegt de Afdeling als volgt. In hun zienswijze hebben [appellanten sub 20] niet specifiek de maximale bouwhoogte voor overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde vermeld. [appellanten sub 20] hebben in hun zienswijze ten aanzien van de bouwregels alleen de mogelijkheid om op het perceel tot een oppervlakte van 100 m2 gebouwen op te richten specifiek vermeld. Gelet hierop kan de nota van zienswijzen redelijkerwijze niet zo worden opgevat dat de maximale bouwhoogte voor overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ongewijzigd zou blijven ten opzichte van het voorheen geldende plan.
Het betoog van [appellanten sub 20] faalt.
Perceel [locatie 43]
112. [appellanten sub 20] betogen dat het plan voor hun woonperceel aan [locatie 43] te Meijel ten onrechte niet voorziet in de door hen gewenste uitbreiding van de bebouwing in de vorm van een werkplaats, een stallingloods en een extra atelier- en expositieruimte buiten het hoofdgebouw. Voorts voorziet het plan ten onrechte niet in splitsing van het hoofdgebouw in drie wooneenheden. Dit klemt temeer nu de raad bij de voorbereiding van het bestemmingsplan met een inventarisatieformulier naar gewenste bouwmogelijkheden heeft geïnformeerd, aldus [appellanten sub 20].
112.1. Het plan voorziet voor het woonperceel van [appellanten sub 20] aan de [locatie 43] te Meijel in de bestemming "Wonen" met de aanduiding "bouwvlak". Vast staat dat het plan niet voorziet in de door hen gewenste bebouwing in de vorm van een werkplaats, een stallingloods en een extra atelier- en expositieruimte buiten het hoofdgebouw. Door [appellanten sub 20] zijn geen stukken overgelegd waaruit blijkt dat voor de gewenste bebouwing ten tijde van de vaststelling van het plan een concreet bouwplan bestond. Het ingediende inventarisatieformulier kan in dit kader niet als een concreet bouwplan worden aangemerkt. Evenmin hebben zij anderszins aannemelijk gemaakt dat de bouwvoornemens zodanig concreet waren dat de ruimtelijke aanvaardbaarheid daarvan zonder meer bij het besluit omtrent vaststelling van het voorliggende plan kon worden beoordeeld. Voor de door [appellanten sub 20] gewenste woningsplitsing geldt hetzelfde en voorts is gebleken dat het gemeentebestuur een eerder verzoek van gelijke strekking heeft geweigerd. Met deze wensen hoefde de raad bij de vaststelling van het plan dan ook geen rekening te houden.
Het betoog van [appellanten sub 20] faalt.
113. [appellanten sub 20] betogen dat het plan voor hun woonperceel aan [locatie 43] te Meijel ten onrechte voorziet in een hogere archeologische verwachtingswaarde, waaruit beperking voortvloeien voor de bouwmogelijkheden. Hierbij voeren zij aan dat de gronden in de jaren '70 meer dan een meter diep zijn omgewoeld en dat de raad ten onrechte geen nader onderzoek heeft verricht naar de historische waarde van hun concrete boerderij.
113.1. Het plan voorziet in de omgeving van het woonperceel van [appellanten sub 20] aan [locatie 43] te Meijel overwegend in de dubbelbestemming "Waarde - Archeologie 5" voor een middelhoge archeologische verwachtingswaarde. Voor een aantal percelen, waaronder een gedeelte van het woonperceel van [appellanten sub 20] voorziet het plan in de dubbelbestemming "Waarde - Archeologie 2" voor een zeer hoge archeologische verwachtingswaarde.
Artikel 41 van de planregels omvat de planregeling voor gronden met de dubbelbestemming "Waarde - Archeologie 5" voor gronden met een middelhoge archeologische verwachtingswaarde. Artikel 38 van de planregels omvat de planregeling voor gronden met de dubbelbestemming "Waarde - Archeologie 2" voor gronden met een zeer hoge archeologische verwachtingswaarde. Deze planregelingen zijn grotendeels identiek. De artikelen verschillen erin dat artikel 41 naast de overige gegeven voorwaarden beperkingen stelt aan het bouwen van gebouwen en/of bouwwerken en het uitvoeren van bepaalde werken, geen bouwwerk zijnde en/of werkzaamheden vanaf een oppervlakte van 2500 m2. Artikel 38 stelt dezelfde beperkingen vanaf een oppervlakte van 100 m2.
113.2. De raad heeft de archeologische dubbelbestemming "Waarde - Archeologie 2" toegekend aan de hand van de archeologische beleidskaart die gebaseerd is op de archeologische overzichts- en verwachtingenkaart Peel en Maas. Deze kaart is opgesteld in het kader van het archeologisch onderzoek van 25 mei 2012. De raad heeft toegelicht dat hierbij onder meer gebruik is gemaakt van de Indicatieve Kaart Archeologische Waarden (IKAW), de archeologische monumentenkaart van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE), het archeologisch informatiesysteem van de RCE en uitgevoerde archeologische onderzoeken. Voorts heeft veldinspectie plaatsgevonden, waarbij het concept van de verwachtingen- en waardenkaart op diverse locaties is gecontroleerd. Ook zijn ter controle op een aantal locaties boringen verricht.
Mede gezien de omvang van het buitengebied kan niet worden gevergd dat de raad een historische beschrijving geeft van alle boerderijen ter plaatse van gronden waarvoor op voorhand een zeer hoge archeologische verwachtingswaarde bestaat. Voorts heeft de archeologisch deskundige van de gemeente ter zitting toegelicht dat gronden waarop historische boerderijen staan vaak een langere voorgeschiedenis hebben. De kans dat sporen worden gevonden van eeuwenoude boerderijen is relatief groot binnen een zekere cirkel rond thans bestaande historische boerderijen. Om die reden voorziet het plan rond historische boerderijen in een cirkel met de dubbelbestemming "Waarde - Archeologie 2" en is een historische beschrijving van het huidige pand slechts van beperkte meerwaarde. Gelet op het vorenstaande hebben [appellanten sub 20] niet aannemelijk gemaakt dat de archeologische beleidskaart zodanige leemten in kennis bevat dat de raad zich hier niet in redelijkheid op heeft kunnen baseren.
Voorts hebben [appellanten sub 20] het standpunt van de raad ter zitting, dat zonder nader onderzoek het enkele omwoelen of afgegraven van gronden onvoldoende is om aan te nemen dat de zeer hoge archeologische verwachtingswaarde niet meer actueel is, niet dan wel onvoldoende bestreden.
Gelet op het vorenstaande bestaat in het aangevoerde geen aanleiding voor het oordeel dat de raad niet in redelijkheid heeft kunnen voorzien in de dubbelbestemming "Waarde - Archeologie 2" ter plaatse van het woonperceel van [appellanten sub 20].
Het betoog van [appellanten sub 20] faalt.
Uitbreidingsmogelijkheden intensieve veehouderijen
114. [appellanten sub 20] betogen voorts dat ten onrechte uitbreidingsmogelijkheden zijn toegekend aan intensieve veehouderijen in het plangebied. Volgens hen zullen deze uitbreidingsmogelijkheden tot significante effecten op Natura 2000-gebieden leiden. Ook vrezen zij voor een verslechtering van de luchtkwaliteit als gevolg van deze uitbreidingsmogelijkheden. Zij wijzen er daarbij op dat er een hoge concentratie van intensieve veehouderijen in hun omgeving is.
114.1. Voor zover [appellanten sub 20] betogen dat de uitbreidingsmogelijkheden voor intensieve veehouderijen tot significante effecten op Natura 2000-gebieden zullen leiden, overweegt de Afdeling dat [appellanten sub 20] ter zitting hebben toegelicht dat het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied het Natura 2000-gebied "Grote Peel" is dat op een afstand van ongeveer 2 km van hun woning ligt. In de directe leefomgeving van [appellanten sub 20] zijn derhalve geen Natura 2000-gebieden aanwezig. Anders dan [appellanten sub 20] betogen, is de grootte van een Natura 2000-gebied niet van belang voor de vraag of dit tot de directe leefomgeving van een appellant behoort. Gelet hierop bestaat geen verwevenheid van de individuele belangen van [appellanten sub 20] bij het behoud van een goede kwaliteit van hun directe leefomgeving met het algemene belang dat de Natuurbeschermingswet 1998 (hierna: Nbw 1998) beoogt te beschermen. De betrokken normen van de Nbw 1998 strekken derhalve kennelijk niet tot bescherming van de belangen van [appellanten sub 20]. De Afdeling zal daarom dit betoog buiten beschouwing laten, nu artikel 8:69a van de Awb er aan in de weg staat dat het bestreden besluit om die reden wordt vernietigd.
114.2. Voor zover [appellanten sub 20] aanvoeren dat als gevolg van de uitbreidingsmogelijkheden voor de intensieve veehouderijen de luchtkwaliteit zal verslechteren, overweegt de Afdeling dat in het milieueffectrapport voor het plan (hierna: plan-MER) is geconcludeerd dat in de gemeente de normen voor fijn stof niet worden overschreden en dat de effecten op fijn stof als gevolg van de uitbreiding van intensieve veehouderijen op zijn minst neutraal zullen zijn. [appellanten sub 20] hebben het plan-MER op dit punt niet bestreden Gelet hierop bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat de uitbreidingsmogelijkheden voor de intensieve veehouderijen niet voldoen aan de wettelijke normen ten aanzien van de luchtkwaliteit.
Het betoog van [appellanten sub 20] faalt.
Conclusie
115. Gelet op het voorgaande is het beroep van [appellanten sub 20] tegen het herstelbesluit ongegrond. Gelet hierop hebben [appellanten sub 20] geen belang bij beoordeling van hun beroep tegen het oorspronkelijke besluit, voor zover het betreft het perceel [locatie 42], zodat hun beroep tegen dat besluit in zoverre niet-ontvankelijk is. Voor zover ontvankelijk is het beroep tegen het oorspronkelijke besluit ongegrond.
116. De Afdeling ziet aanleiding de raad ten aanzien van [appellanten sub 20] op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te veroordelen, nu de raad in het herstelbesluit gedeeltelijk is tegemoetgekomen aan het beroep van [appellanten sub 20] tegen het oorspronkelijke besluit.
Het beroep van [appellanten sub 30]
117. [appellanten sub 30] richten zich in beroep tegen de planregeling voor het perceel [locatie 44]. Het oorspronkelijke plan is voor deze planregeling op onderdelen gewijzigd door het herstelbesluit. Dit besluit wordt gelet op artikel 6:19, eerste lid, van de Awb van rechtswege geacht onderwerp te zijn van dit geding.
Het waterbassin
118. [appellanten sub 30] betogen dat het onduidelijk is of op de achterzijde van hun perceel een waterbassin mag worden gerealiseerd. Daarbij wijzen zij erop dat het waterbassin dat zij willen plaatsen geen bouwwerk is, maar een voorziening. Verder voeren zij aan dat de begripsomschrijving van het begrip "hemelwaterbassin" te beperkend is, omdat hieruit volgt dat water met daarin mineralen en mest dat is gebruikt voor bewatering van de aanwezige containervelden niet mag worden opgeslagen.
118.1. Blijkens de verbeelding is aan het perceel [locatie 44] de bestemming "Agrarisch - Grondgebonden" toegekend met de gebiedsaanduiding "wro-zone - wijzigingsgebied 2 ko" toegekend. Aan het oostelijk deel van het perceel is tevens de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - containervelden" toegekend zonder de aanduiding "bouwvlak".
Ingevolge artikel 1, lid 1.81, van de planregels moet onder een hemelwaterbassin worden verstaan een bouwwerk, geen gebouw zijnde ten behoeve van de retentie van regenwater.
Ingevolge lid 1.156 moet onder een waterbassin worden verstaan een voorziening bij een (agrarisch) bedrijf, geen bouwwerk zijnde, bedoeld voor het opvangen van regenwater.
Ingevolge artikel 5, lid 5.1, onder a, zijn gronden met de bestemming "Agrarisch - Grondgebonden" bestemd voor agrarisch bedrijfsmatig gebruik, in de vorm van een grondgebonden bedrijf.
Ingevolge artikel 5, lid 5.2.2, onder b, mogen gebouwen, de bedrijfswoning, bijbehorende bouwwerken en bouwwerken, geen gebouw zijnde in de vorm van waterbassins, teeltondersteunende voorzieningen en sleuf- en mestsilo's uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd, met uitzondering van het bepaalde in artikel 5.2.5, onder b, en artikel 5.2.6.
Ingevolge lid 5.2.6, onder a en b, mogen bouwwerken, geen gebouw zijnde in de vorm van waterbassins, teeltondersteunende voorzieningen, sleuf- en mestsilo's en mestbassins uitsluitend in het bouwvlak worden gebouwd en mogen overige bouwwerken, geen gebouw zijnde ook in het bestemmingsvlak worden gebouwd.
Ingevolge lid 5.3.1 kan het bevoegd gezag door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 5.2 ten behoeve van het ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - containerveld" plaatsen van een hemelwaterbassin, mits:
b. de bouwhoogte maximaal 3 m bedraagt;
c. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van actuele en bestaande natuur, landschappelijke, cultuurhistorische, abiotische en archeologische waarden;
d. de ontwikkeling in voldoende mate moet zijn gericht op verbetering van de omgevingskwaliteit, hiertoe wordt een landschappelijk inrichtingsplan overgelegd welke als voorwaarde aan de omgevingsvergunning wordt verbonden, waarin de landschappelijke inpassing van de bebouwing en andere te verrichten kwaliteitsverbeterende maatregelen zijn beschreven en waaromtrent advies is ingewonnen bij een onafhankelijke, objectieve commissie.
118.2. De Afdeling ziet aanleiding voor het oordeel dat de planregels met betrekking tot het mogelijk maken van een (hemel)waterbassin op de achterzijde van het perceel [locatie 44] met de bestemming "Agrarisch - Grondgebonden" onduidelijk en rechtsonzeker zijn. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat ingevolge artikel 5, lid 5.2.2, onder b, van de planregels een waterbassin als bedoeld in artikel 1, lid 1.156, bij recht in een bouwvlak is toegestaan, terwijl een hemelwaterbassin als bedoeld in lid 1.81 ingevolge artikel 5, lid 5.3.1, alleen door middel van een afwijkingsbevoegdheid op gronden met de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - containerveld" buiten het bouwvlak kan worden geplaatst. De raad heeft ter zitting niet kunnen verklaren wat het onderscheid is tussen een waterbassin en een hemelwaterbassin en waarom op gronden met de bestemming "Agrarisch - Grondgebonden" een dergelijk onderscheid is gemaakt. Verder heeft de raad niet kunnen verklaren waarom buiten het bouwvlak op gronden met de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - containerveld" een hemelwaterbassin als bedoeld in artikel 1, lid 1.81, van de planregels slechts mogelijk is met een afwijkingsbevoegdheid, terwijl op gronden zonder deze aanduiding een waterbassin als bedoeld in artikel 1, lid 1.156, bij recht is toegestaan. Bovendien is rechtsonzeker dat in de begripsomschrijving van het begrip "waterbassin" een waterbassin nog steeds wordt aangemerkt als een voorziening bij een (agrarisch) bedrijf in plaats van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, terwijl in de aanvullende toelichting bij het herstelbesluit staat dat, nu een hemelwaterbassin moet worden aangemerkt als een bouwwerk geen gebouw zijnde, met het herstelbesluit de begripsbepaling van het begrip "hemelwaterbassin" zodanig is aangepast dat geen sprake meer is van een voorziening maar van een bouwwerk geen gebouw zijnde.
Het betoog van [appellanten sub 30] slaagt.
118.3. Nu ingevolge artikel 1, lid 1.81, van de planregels onder het begrip "hemelwaterbassin" slechts dient te worden verstaan een bouwwerk, geen gebouw zijnde, ten behoeve van de retentie van regenwater, overweegt de Afdeling dat ingevolge artikel 5, lid 5.3.1, van de planregels op gronden met de bestemming "Agrarisch - Grondgebonden" en de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - containervelden" buiten een bouwvlak de opvang van water, anders dan regenwater, niet wordt mogelijk gemaakt met deze afwijkingsbevoegdheid. Ter zitting heeft de raad verklaard dat juist is beoogd om met de afwijkingsbevoegdheid tevens de opvang van circulatiewater van containervelden met enige toevoeging van bijvoorbeeld mineralen of mest op het perceel [locatie 44] ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - containervelden" mogelijk te maken, zodat de Afdeling aanleiding ziet voor het oordeel dat het oorspronkelijke besluit in zoverre is genomen in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel.
Het betoog van [appellanten sub 30] slaagt.
De teeltondersteunende voorzieningen
119. [appellanten sub 30] betogen voorts dat op hun gronden buiten het bouwvlak met de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - containerveld" ten onrechte niet zonder afwijkingsbevoegdheid tijdelijke lage teeltondersteunende voorzieningen mogen worden gerealiseerd, terwijl op gronden buiten het bouwvlak zonder deze aanduiding bij recht tijdelijke lage teeltondersteunende voorzieningen zijn toegestaan. Verder voeren zij aan dat bij toepassing van de afwijkingsbevoegdheid als voorwaarde is opgenomen dat sprake moet zijn van landschappelijke inpassing, maar dat een dergelijke voorwaarde voor tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen onnodig bezwarend is en dat hiervoor geen noodzaak bestaat nu de teeltondersteunende voorzieningen slechts in de winterperiode aanwezig zijn.
119.1. Ingevolge artikel 5, lid 5.2.2, onder b, van de planregels mogen gebouwen, de bedrijfswoning, bijbehorende bouwwerken en bouwwerken, geen gebouw zijnde in de vorm van waterbassins, teeltondersteunende voorzieningen en sleuf- en mestsilo's uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd, met uitzondering van het bepaalde in artikel 5.2.5, onder b, en artikel 5.2.6.
Ingevolge lid 5.2.5 gelden voor het bouwen van teeltondersteunende voorzieningen de volgende regels:
[..]
b. buiten het bouwvlak mogen uitsluitend lage tijdelijke en lage permanente teeltondersteunende voorzieningen worden gebouwd, met dien verstande dat:
1. de tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen maximaal
zes maanden per jaar aanwezig mogen zijn, met dien verstande dat de constructie ten behoeve van de tijdelijke teeltondersteunende voorziening permanent aanwezig mag zijn;
2. hoge tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen met een bouwhoogte van maximaal 4 m uitsluitend zijn toegestaan ter plaatse "specifieke vorm van agrarisch - teeltondersteunende voorzieningen", waarbij eveneens dient te worden voldaan aan de voorwaarden uit onder b, sub 1;
c. ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - containerveld" zijn uitsluitend containervelden toegestaan.
Ingevolge lid 5.3.1 kan het bevoegd gezag door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 5.2 ten behoeve van het ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - containerveld" bouwen van:
[..]
b. tijdelijke lage teeltondersteunende voorzieningen, mits:
1. de voorzieningen niet zijn gelegen ter plaatse van de aanduiding "wro-zone - wijzigingsgebied 6 bn";
2. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van actuele en bestaande natuur, landschappelijke, cultuurhistorische, abiotische en archeologische waarden;
3. de teeltondersteunende voorzieningen maximaal 6 maanden per jaar aanwezig mogen zijn, met dien verstande dat de constructie ten behoeve van de tijdelijke teeltondersteunende voorziening permanent aanwezig mag zijn;
4. de ontwikkeling in voldoende mate moet zijn gericht op verbetering van de omgevingskwaliteit, hiertoe wordt een landschappelijk inrichtingsplan overgelegd welke als voorwaarde aan de omgevingsvergunning wordt verbonden, waarin de landschappelijke inpassing van de bebouwing en andere te verrichten kwaliteitsverbeterende maatregelen zijn beschreven en waaromtrent advies is ingewonnen bij een onafhankelijke, objectieve commissie.
119.2. In de plantoelichting staat dat de teeltondersteunende voorzieningen gevolgen hebben voor het landschapsbeeld en voor (perceelsgebonden) natuurwaarden. Vaak wordt het landschapsbeeld verstoord door de voorzieningen. Weliswaar houdt deze verstoring weer op te bestaan zodra bij de tijdelijke voorzieningen het plastic is verwijderd, maar het gebruik van de tijdelijke voorzieningen vindt wel plaats in hetzelfde seizoen (voorjaar/zomer) als dat recreanten en inwoners van het buitengebied willen genieten. Bovendien kunnen de voorzieningen (tijdelijke zowel als permanente) een blijvende schade toebrengen aan natuurwaarden op agrarische percelen. Het is zelfs mogelijk dat de natuurwaarden direct worden aangetast en op den duur helemaal verdwijnen.
In de plantoelichting staat verder dat het Limburgs Kwaliteitsmenu van provincie Limburg zijn uitwerking naar lokaal niveau heeft gekregen in de Structuurvisie. Het doel van het hierin opgenomen kwaliteitsmenu is het bieden van een instrument om noodzakelijke en/ of wenselijke ontwikkelingen in het buitengebied te kunnen combineren met kwaliteitsverbetering. Ontwikkelingen die niet passen in het bestemmingsplan worden op basis hiervan alleen toegestaan als er een tegenprestatie wordt geleverd in de vorm van landschappelijke inpassing. Daarnaast is er in veel gevallen een aanvullende kwaliteitsverbetering van toepassing. Deze kwaliteitsverbetering dient te bestaan uit fysieke maatregelen die bijdragen aan het versterken van het landschap. In het Kwaliteitskader Buitengebied Peel en Maas (hierna: het Kwaliteitskader), welk kader in de Structuurvisie is opgenomen, is per gebiedstypologie bepaald of en hoeveel aanvullende kwaliteit er gevraagd wordt. De bedoeling hiervan is de gevolgen van een ontwikkeling die ingrijpt in het buitengebied te compenseren.
119.3. Uit de kaart behorende bij het Structuurplan volgt dat de percelen [locatie 44] zijn aangewezen als gebiedstypologie kleinschalig half open ontginningslandschap. In het Kwaliteitskader staat dat in alle gevallen een initiatiefnemer een plan dient te overleggen dat aantoont hoe de gewenste ontwikkeling wordt ingepast. Bij de beoordeling van de kwaliteitsbijdrage gaat het om maatwerk en daarvoor is de instelling van een onafhankelijke en deskundige kwaliteitscommissie nodig. Voor de aanleg van hoge en lage tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen in de gebiedstypologie kleinschalig half open ontginningslandschappen is volgens het Kwaliteitskader geen aanvullende kwaliteitsverbetering nodig.
119.4. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad zich terecht op het standpunt gesteld dat het bij toepassing van de afwijkingsbevoegdheid van artikel 5, lid 5.3.1, van de planregels vereiste inrichtingsplan in overeenstemming is met het gemeentelijk beleid. In hetgeen [appellanten sub 30] hebben aangevoerd wordt geen grond gevonden voor het oordeel dat een dergelijke voorwaarde onevenredig bezwarend is in verhouding tot de belangen die hiermee gediend worden. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat de raad ter zitting heeft toegelicht dat, hoewel de verstoring van het landschapsbeeld bij gebruik van tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen weer ophoudt, deze voorzieningen blijvende schade kunnen toebrengen aan de natuurwaarden en dat een verbetering van de omgevingskwaliteit derhalve gewenst is.
De raad heeft naar het oordeel van de Afdeling ter zitting echter onvoldoende gemotiveerd waarom tijdelijke lage teeltondersteunende voorzieningen op gronden met de bestemming "Agrarisch - Grondgebonden" zonder de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - containerveld" bij recht buiten het bouwvlak zijn toegestaan, terwijl ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - containerveld" teeltondersteunende voorzieningen slechts met een afwijkingsbevoegdheid worden mogelijk gemaakt. Daarbij wordt van belang geacht dat de raad zijn stelling dat op alle gronden buiten het bouwvlak met de bestemming "Agrarisch - Grondgebonden" en zonder de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - containerveld" sprake zou zijn van reeds bestaande tijdelijke lage teeltondersteunende voorzieningen, niet aannemelijk heeft gemaakt.
Het betoog van [appellanten sub 30] slaagt.
120. Verder betogen [appellanten sub 30] dat de begripsbepaling van teeltondersteunende voorzieningen onvolledig is, omdat deze voorzieningen niet alleen ter ondersteuning dienen van de vollegrondsteelt maar ook van containerteelt.
120.1. In het oorspronkelijke besluit werd onder het begrip "teeltondersteunende voorziening" verstaan een voorziening of constructie welke diende ter ondersteuning van de vollegrondsteelt. Blijkens het herstelbesluit is in artikel 1, lid 1.146, van de planregels het begrip "teeltondersteunende voorziening" gewijzigd in die zin dat hieronder dient te worden verstaan een voorziening of constructie welke dient ter ondersteuning van de teelt van een agrarisch bedrijf. De raad is met het herstelbesluit derhalve in zoverre tegemoetgekomen aan het beroep van [appellanten sub 30].
Het betoog van [appellanten sub 30] behoeft geen verdere bespreking.
De opslag
121. Ten slotte betogen [appellanten sub 30] dat op gronden met de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - containerveld" ten onrechte geen opslag is toegestaan.
121.1. Ingevolge artikel 5, lid 5.5.1, onder l, van de planregels wordt onder gebruiken of het laten gebruiken in strijd met de bestemming "Agrarisch - Grondgebonden" in ieder geval verstaan het gebruik van gronden en bouwwerken voor en/of als opslag van goederen en materialen buiten het bouwvlak.
121.2. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad in redelijkheid kunnen besluiten om opslag op de percelen [locatie 44] buiten het bouwvlak niet toe te staan. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat de raad ter zitting heeft toegelicht dat dit verbod is opgenomen ter voorkoming van verrommeling en aantasting van het buitengebied.
Het betoog van [appellanten sub 30] faalt.
Conclusie
122. In hetgeen [appellanten sub 30] hebben aangevoerd, ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het herstelbesluit, voor zover het betreft het plandeel met de bestemming "Agrarisch - Grondgebonden" met de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - containerveld" voor het perceel [locatie 44], is genomen in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel en de artikelen 3:2 en 3:46 van de Awb. Het beroep van [appellanten sub 30] is gegrond, zodat het herstelbesluit in zoverre dient te worden vernietigd.
123. De Afdeling overweegt dat de gebreken die kleven aan het herstelbesluit met betrekking tot het beroep van [appellanten sub 30] eveneens kleven aan het oorspronkelijke besluit. Het beroep van [appellanten sub 30] is ook gegrond voor zover gericht tegen het oorspronkelijke besluit, zodat dit besluit eveneens in zoverre dient te worden vernietigd.
124. De raad dient ten aanzien van [appellanten sub 30] op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Het beroep van [appellant sub 27]
125. Het beroep van [appellant sub 27] is gericht tegen het toekennen van de bestemming "Agrarisch" aan een deel van het perceel [locatie 45]. Hij betoogt dat dit gedeelte van zijn perceel al vele jaren in gebruik is als tuin behorende bij zijn woning en derhalve als zodanig dient te worden bestemd. Verder voert [appellant sub 27] aan dat de bestemming "Agrarisch" niet uitvoerbaar is.
125.1. Blijkens de verbeelding is aan het zuidelijke deel van het perceel [locatie 45] de bestemming "Agrarisch" toegekend.
Ingevolge artikel 1, lid 1.12, van de planregels moet onder agrarisch bedrijfsmatig gebruik worden verstaan het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren, ten behoeve van een agrarisch bedrijf met een omvang van minimaal 12 NGE.
Ingevolge lid 1.14 moet onder agrarisch hobbymatig gebruik worden verstaan het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren met een omvang van maximaal 12 NGE.
Ingevolge artikel 3, lid 3.1, zijn gronden met de bestemming "Agrarisch" onder meer bestemd voor agrarisch bedrijfsmatig gebruik en agrarisch hobbymatig gebruik, met daaraan ondergeschikt groenvoorzieningen.
125.2. In het deskundigenbericht staat dat op een deel van de gronden waaraan de agrarische bestemming is toegekend bomen aanwezig zijn die samen een klein bosperceel vormen, maar waarvan de ouderdom zodanig is dat het kappen van de bomen op enig moment noodzakelijk zal zijn. Het andere deel van de gronden is als tuin in gebruik bij de woning aan de [locatie 45]. Nu op voornoemd perceel geen agrarisch bedrijfsmatig gebruik of agrarisch hobbymatig gebruik plaatsvindt, vallen het bestaande bos en de aanwezige tuin ingevolge artikel 3, lid 3.1, van de planregels niet aan te merken als groenvoorzieningen die ondergeschikt zijn aan dit gebruik. Gelet hierop is naar het oordeel van de Afdeling aan het desbetreffende deel van het perceel [locatie 45] ten onrechte de bestemming "Agrarisch" toegekend.
Uit het bestreden besluit volgt voorts niet op welke wijze de raad rekening heeft gehouden met het belang van[appellant sub 27] om de desbetreffende gronden als tuin behorende bij zijn woning op het perceel [locatie 45] te gebruiken. De enkele motivering van de raad dat sprake is van een conserverend plan en dat nieuwe ontwikkelingen in principe via een afzonderlijk planologische procedure vergund dienen te worden is daartoe niet afdoende, nu een ruimtelijke afweging ontbreekt. Daarbij wordt van belang geacht dat de raad niet aannemelijk heeft gemaakt dat ten tijde van de vaststelling van het plan niet alle benodigde gegevens aanwezig waren om een ruimtelijke afweging, rekening houdend met alle betrokken belangen, te maken.
Het betoog van [appellant sub 27] slaagt.
126. In hetgeen [appellant sub 27] heeft aangevoerd, ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het oorspronkelijke besluit, voor zover het betreft het plandeel met de bestemming "Agrarisch" voor het perceel [locatie 45], niet met de vereiste zorgvuldigheid is voorbereid. Het beroep van [appellant sub 27] is gegrond, zodat het oorspronkelijke besluit in zoverre dient te worden vernietigd.
127. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen is niet gebleken.
Het beroep van [appellant sub 8]
Intrekking beroepsgrond
128. Ter zitting heeft [appellant sub 8] zijn beroepsgronden dat zijn woning op het perceel [locatie 46] ten onrechte niet als zodanig is bestemd en dat uitbreidingsmogelijkheden op de percelen [locaties 47] tot negatieve effecten op de EHS leiden, ingetrokken.
Perceel [locatie 46]
129. [appellant sub 8] betoogt dat in de planregels ten onrechte is bepaald dat hij voor een uitbreiding van zijn woning op het perceel [locatie 46] een tegenprestatie moet leveren. Volgens hem heeft hij in het verleden op eigen initiatief bij de bouw van zijn woning reeds bebouwing gesloopt en beplanting aangelegd.
129.1. Aan het perceel [locatie 46] is de bestemming "Wonen" toegekend.
Ingevolge artikel 27, lid 27.2.3, onder c, sub 1, van de planregels bedraagt de inhoud van de woning inclusief bijbehorende bouwwerken maximaal 1000 m³, met uitzondering van het bepaalde onder i., met dien verstande dat indien de inhoud van de bestaande gebouwen tezamen op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan meer bedraagt dan 1.000 m³ uitbreiding van bestaande of de bouw van nieuwe gebouwen alleen is toegestaan indien na realisering van die uitbreiding de totale inhoud van gebouwen binnen het bestemmingsvlak maximaal 1.000 m³ bedraagt en overtollige bebouwing derhalve wordt gesloopt.
Ingevolge lid 27.2.3, onder c, sub 2, bezien in samenhang met de verbeelding, mag de inhoud van de woning van [appellant sub 8] inclusief bijbehorende bouwwerken maximaal 2.370 m3 bedragen.
Ingevolge artikel 55, lid 55.3, van de planregels kan het bevoegd gezag door middel van een omgevingsvergunning afwijken van de bepalingen in het plan ten aanzien van en toestaan dat de bestaande inhoud van de (bedrijfs)woning en/of bijbehorende bouwwerken éénmalig met 100 m³ wordt vergroot, met dien verstande dat:
a. de ontwikkeling in voldoende mate moet zijn gericht op verbetering van de omgevingskwaliteit, hiertoe wordt een landschappelijk inrichtingsplan overgelegd welke als voorwaarde aan de omgevingsvergunning wordt verbonden, waarin de landschappelijke inpassing van de bebouwing en andere te verrichten kwaliteitsverbeterende maatregelen zijn beschreven en waaromtrent advies is ingewonnen bij een onafhankelijke, objectieve commissie;
b. geen aantasting plaatsvindt van:
1. de verkeersveiligheid;
2. het woon- en leefklimaat;
3 de milieusituatie;
4. de bestaande natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische, aardkundige en/of abiotische waarden;
5. de gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van aangrenzende gronden en bebouwing.
129.2. De Afdeling stelt vast dat bij toepassing van de afwijkingsbevoegdheid in artikel 55, lid 55.3 van de planregels [appellant sub 8] in afwijking van het bepaalde in artikel 27, lid 27.2.3, onder c, sub 1 zijn woning met maximaal 100 m3 kan uitbreiden. De Afdeling is van oordeel dat de raad in redelijkheid in die bepaling niet behoefde op te nemen dat bij een uitbreiding van de woning met 100 m3 de verplichting tot landschappelijke inpassing niet geldt indien in het verleden op eigen initiatief aan landschappelijke inpassing is gedaan. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat een dergelijke uitbreiding slechts op kleine schaal landschappelijk moet worden ingepast, zodat de raad in redelijkheid ervan heeft kunnen uitgaan dat deze verplichting niet onevenredig bezwarend is voor [appellant sub 8]. Voorts valt bij een landschappelijke inpassing op kleine schaal moeilijk te controleren of deze in het verleden daadwerkelijk reeds heeft plaatsgevonden.
Het betoog van [appellant sub 8] faalt.
Percelen [locaties 47]
130. [appellant sub 8] richt zich voorts tegen de planregeling voor de percelen [locaties 47] (hierna: de percelen). Het oorspronkelijke plan is voor deze planregeling op onderdelen gewijzigd door het herstelbesluit. Dit besluit wordt gelet op artikel 6:19, eerste lid, van de Awb van rechtswege geacht onderwerp te zijn van dit geding.
131. [appellant sub 8] betoogt dat in het plan ten onrechte aan het hotelcomplex op de percelen uitbreidingsmogelijkheden zijn toegekend waardoor zijn woon- en leefklimaat ernstig zal worden aangetast. Zo is volgens hem ten onrechte aan de buitenruimte de bestemming "Horeca" toegekend waardoor tot op een afstand van ongeveer 9 m van zijn woning terrassen mogelijk zijn. Ook is volgens hem horeca van een hogere categorie toegestaan in de gebouwen dan op grond van de verleende vrijstellingen als bedoeld in artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening was toegestaan. Volgens hem zijn ook in het herstelbesluit uitbreidingsmogelijkheden toegekend aan het hotelcomplex. Voorts voert [appellant sub 8] aan dat een tuinmuur met een hoogte van 2,2 m die op grond van een verleende milieuvergunning moet worden opgericht om hem te beschermen tegen geluidoverlast nog steeds niet is gebouwd.
131.1. Volgens de raad is het hotelcomplex op de percelen in het herstelbesluit bestemd in overeenstemming met de verleende vrijstellingen en zijn aan het hotelcomplex anders dan in het oorspronkelijke plan geen uitbreidingsmogelijkheden meer toegekend.
131.2. Op de percelen staan een kasteelcomplex, een oranjerie en een atelier. Sandton Hotels exploiteert in deze gebouwen een hotel met een restaurant, wijnbar, een party- en zalencentrum, en een atelier met expositieruimte. Aan de percelen zijn in het herstelbesluit de bestemming "Horeca" met een bouwvlak en de aanduiding "specifieke bouwaanduiding - bouwhoogte bouwwerken geen gebouw zijnde" toegekend. Aan het kasteelcomplex zijn voorts de aanduidingen "horeca van categorie 3", "horeca van categorie 4", "specifieke vorm van horeca - hotel", "specifieke vorm van horeca - restaurant" en "specifieke vorm van horeca - 2" toegekend. Aan het atelier is de aanduiding "atelier" toegekend. Aan de oranjerie is de aanduiding "horeca van categorie 4" toegekend.
Ingevolge artikel 1, lid 1.86, van de planregels wordt onder horeca verstaan het bedrijfsmatig verstrekken van ter plaatse te nuttigen voedsel en dranken, het bedrijfsmatig exploiteren van zaalaccommodatie en/of het bedrijfsmatig verstrekken van nachtverblijf.
Ingevolge lid 1.87 wordt onder horeca van categorie 1 verstaan een horecabedrijf dat wat betreft exploitatievorm aansluit bij winkelvoorzieningen en waar, naast overwegend niet ter plaatse bereide kleinere etenswaren, in hoofdzaak alcoholvrije drank wordt verstrekt.
Ingevolge lid 1.88 wordt onder horeca van categorie 2 verstaan een horecabedrijf dat geheel of in overwegende mate is gericht op het verstrekken van maaltijden of etenswaren die ter plaatse kunnen worden genuttigd, waaronder:
a. cafetaria/snackbar;
b. fastfood en broodjeszaken;
c. lunchroom;
d. ijssalon, ijswinkel;
e. koffie- en/of theeschenkerij;
f. afhaalcentrum;
g. eetwinkels;
h. restaurant.
Ingevolge lid 1.89 wordt onder horeca van categorie 3 verstaan een horecabedrijf dat geheel of in overwegende mate is gericht op het verstrekken van (alcoholische) dranken voor consumptie ter plaatse, alsmede het verstrekken van maaltijden of etenswaren die ter plaatse genuttigd plegen te worden, alsmede de gelegenheid bieden tot dansen, waaronder:
a. café;
b. bar;
c. grand-café;
d. eetcafé;
e. danscafé;
f. pubs.
Ingevolge lid 1.90 wordt onder horeca van categorie 4 verstaan een horecabedrijf dat geheel of in overwegende mate is gericht op het bieden van vermaak, ontspanning, entertainment en/of het geven van gelegenheid tot dansen en het geven van feesten al dan niet met live muziek en waarbij alcoholische en niet-alcoholische dranken en kleine etenswaren en voedingsmiddelen ter plaatse kunnen worden versterkt en ter plaatse worden genuttigd, waaronder:
a. dancing;
b. danscafé;
c. dans- en zalencentra met nachtvergunning;
d. discotheek;
e. party- of zalencentrum met regulier gebruik voor feesten, muziek en dansevenementen.
Ingevolge artikel 17, lid 17.1, aanhef en onder a, f, g, h, i, j en k, p, r en u, van de planregels zijn de voor "Horeca" aangewezen gronden onder meer bestemd voor horeca van categorie 1 en 2, ter plaatse van de aanduiding "horeca van categorie 3" uitsluitend voor horeca van categorie 3, ter plaatse van de aanduiding "horeca van categorie 4" uitsluitend voor horeca van categorie 4, ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van horeca - hotel" uitsluitend voor een hotel, ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van horeca - restaurant" uitsluitend voor een restaurant inclusief keuken, ter plaatse van de aanduiding "atelier" uitsluitend voor een atelier en expositieruimte, ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van horeca - 2", uitsluitend voor een atelier en expositieruimte inclusief één hotelkamer, met daaraan ondergeschikt evenementen, terrassen, tuinen, erven en terreinen.
Ingevolge lid 17.2.5, onder a, sub 1, bedraagt de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde maximaal 12 m, met uitzondering van erf- en terreinafscheidingen voor de voorgevelrooilijn, waarvan de bouwhoogte maximaal 1 m bedraagt en achter de voorgevelrooilijn, waarvan de bouwhoogte maximaal 2 m bedraagt, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding "specifieke bouwaanduiding - bouwhoogte bouwwerken geen gebouw zijnde" erf- en terreinafscheidingen zijn toegestaan met een bouwhoogte van maximaal 2,20 m.
131.3. Bij besluit van 25 september 2000 heeft het college van burgemeester en wethouders van de voormalige gemeente Maasbree een bouwvergunning met vrijstelling verleend voor het oprichten van een oranjerie en een Art Centre (atelier/expositieruimte/hotel) op de percelen. Voorts heeft het college bij besluit van 2 oktober 2001 bouwvergunning met vrijstelling verleend voor het oprichten van een hotel, restaurant en atelier/expositieruimte op de percelen. In een ruimtelijke onderbouwing van 22 december 1998 staat dat het voornemen tot vestiging van het Art Centre onder meer voorziet in de verbouwing van het kasteel tot elf hotelkamers, een restaurant met keuken, voorraadruimtes en een receptielobby, de verbouwing van het voormalige zusterhuis tot 36 hotelkamers, de verbouwing van vier houten gebouwtjes tot ateliers, de realisatie van een multifunctionele wintertuin in staal en glas, voor onder andere exposities en voor het nuttigen van een drankje en een hapje en de realisatie van een beeldentuin rondom het complex. Vervolgens heeft het college bij beschikking van 18 juni 2002 de milieuvergunning voor het hotel gewijzigd door te bepalen dat een muur met een hoogte van 2,2 m diende te worden aangebracht om een aanvaardbare geluidsituatie te verkrijgen. Tot slot heeft het college bij besluit van 23 oktober 2008 bouwvergunning met vrijstelling verleend voor de interne wijziging van de oranjerie voor het gebruik als verblijfsrecreatieve dan wel horecavoorziening. In de bij deze bouwvergunning behorende ruimtelijke onderbouwing staat dat de oranjerie wordt gebruikt voor het onderbrengen van grotere feesten en partijen. Volgens de ruimtelijke onderbouwing werden dergelijke feesten voorheen in de wintertuin van het kasteel gehouden maar zorgde dit voor geluidoverlast in de omgeving. Om deze overlast te verminderen is ervoor gekozen de feesten voortaan in de oranjerie te laten plaatsvinden, aldus de ruimtelijke onderbouwing.
131.4. Voor zover [appellant sub 8] aanvoert dat ten onrechte de muur met een hoogte van 2,2 m niet is gebouwd, overweegt de Afdeling dat dit een kwestie van handhaving betreft die in deze procedure niet aan de orde kan komen. De Afdeling overweegt voorts dat de raad niet deugdelijk heeft gemotiveerd dat in het plan alleen de vergunde rechten voor de percelen zijn opgenomen. Zo volgt uit de bouwvergunningen van 25 september 2000 en 2 oktober 2001 en de ruimtelijke onderbouwing van 22 december 1998 niet dat overal op de percelen terrassen zijn toegestaan. Het is evenwel op grond van de planregels wel toegestaan om overal op de percelen een terras neer te zetten, nu overal op de percelen horeca van categorie 1 en 2 is toegestaan. Voorts volgt uit deze bouwvergunningen en ruimtelijke onderbouwing niet dat in het kasteelcomplex het houden van feesten en partijen is toegestaan, maar alleen dat in het kasteelcomplex een hotel, restaurant en atelier/expositieruimte zijn toegestaan. Alleen in de oranjerie is op grond van de bouwvergunning van 23 oktober 2008 het houden van feesten en partijen toegestaan. In het kasteelcomplex is echter op grond van de planregels ook het houden van feesten en partijen toegestaan, nu ter plaatse van de aanduidingen "horeca van categorie 3" en "horeca van categorie 4" het geven van onder meer gelegenheid tot dansen is toegestaan.
Het betoog van [appellant sub 8] slaagt.
Perceel kadastraal bekend gemeente Peel en Maas, sectie N, nr. 117
132. [appellant sub 8] betoogt voorts dat aan het perceel kadastraal bekend gemeente Peel en Maas, sectie N, nr. 117 (hierna: het perceel) ten onrechte de bestemming "Natuur" is toegekend. Volgens [appellant sub 8] was onder het voorheen geldende bestemmingsplan "Buitengebied Maasbree 1997" een agrarische bestemming toegekend en beperkt de bestemming "Natuur" de gebruiksmogelijkheden van het perceel. [appellant sub 8] wil het perceel samen met het naastgelegen perceel kadastraal bekend gemeente Peel en Maas, sectie N, nr. 371 (hierna: het naastgelegen perceel) dat in zijn eigendom is als weiland gebruiken. Volgens hem is het gemakkelijker om het perceel en het naastgelegen perceel samen te voegen als het perceel een agrarische bestemming heeft.
132.1. De raad heeft de bestemming "Natuur" toegekend aan het perceel omdat daarop in de loop van de jaren een bos is ontstaan en het perceel in het POL in de Provinciale Ontwikkelingszone Groen (hierna: POG) en gedeeltelijk in de EHS ligt.
132.2. Aan het perceel is de bestemming "Natuur" toegekend. Aan het naastgelegen perceel is de bestemming "Agrarisch" toegekend.
Ingevolge artikel 19, lid 19.1, onder a en b, van de planregels zijn de voor "Natuur" aangewezen gronden onder meer bestemd voor de instandhouding van de aanwezige natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische, archeologische en/of abiotische waarden en het behoud, herstel en/of de ontwikkeling van natuurwetenschappelijke waarde en/of ecologische waarde.
132.3. Onder het voorheen geldende plan was aan het perceel de bestemming "Agrarisch gebied van hoge landschappelijke waarde" toegekend. De gronden met deze bestemming waren aangewezen voor agrarische doeleinden en voor behoud of herstel van de aldaar voorkomende dan wel daaraan eigen landschappelijke, natuurwetenschappelijke of cultuurhistorische waarden.
132.4. De Afdeling overweegt dat in het algemeen aan een geldend bestemmingsplan geen blijvende rechten kunnen worden ontleend. De raad kan op grond van gewijzigde planologische inzichten en na afweging van alle betrokken belangen andere bestemmingen en regels voor gronden vaststellen. De Afdeling is van oordeel dat de raad in redelijkheid een zwaarder gewicht heeft kunnen toekennen aan het belang van het behoud van de natuur op het perceel dan aan het belang van [appellant sub 8] om het perceel als weiland te gebruiken. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat niet in geschil dat zich op het perceel bomen en struikgewas bevinden. Voorts is niet in geschil dat het perceel in het POG en gedeeltelijk in de EHS ligt.
Het betoog van [appellant sub 8] faalt.
Conclusie
133. In hetgeen [appellant sub 8] heeft aangevoerd ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat herstelbesluit, voor zover het betreft het plandeel met de bestemming "Horeca" voor de percelen [locaties 47], is vastgesteld in strijd met artikel 3:46 van de Awb. Het beroep van [appellant sub 8] tegen het herstelbesluit is gegrond, zodat dat besluit in zoverre dient te worden vernietigd.
134. De Afdeling overweegt dat het gebrek dat kleeft aan het herstelbesluit met betrekking tot het beroep van [appellant sub 8] eveneens kleeft aan het oorspronkelijke besluit. Het beroep [appellant sub 8] is ook gegrond voor zover gericht tegen het oorspronkelijke besluit, zodat dit besluit eveneens in zoverre dient te worden vernietigd.
135. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen is niet gebleken.
Het beroep van [appellant sub 23]
Het perceel [locatie 48]
136. Voor zover [appellant sub 23] zich in zijn beroepschrift richt tegen het niet mogen oprichten van gebouwen binnen 5 m van de grens van het bouwvlak voor het perceel [locatie 48] te Grashoek heeft hij aangegeven dat de raad met het herstelbesluit voldoende aan het beroep tegemoet gekomen is.
De raad is met het herstelbesluit voor zover hier van belang tegemoetgekomen aan het beroep van [appellant sub 23]. Gelet op het bepaalde in artikel 6:19, eerste lid, van de Awb heeft [appellant sub 23] derhalve geen belang bij een beroep tegen het herstelbesluit en is geen beroep van rechtswege ontstaan.
136.1. Het herstelbesluit is onherroepelijk wat betreft de betrokken planonderdelen. Hieruit volgt dat het oorspronkelijke besluit geen betekenis meer heeft ten aanzien van deze planonderdelen die met het herstelbesluit zijn gewijzigd. Onder deze omstandigheden en nu ook overigens niet is gebleken van enig belang heeft [appellant sub 23] geen belang bij een inhoudelijke bespreking van het beroep tegen het oorspronkelijke besluit wat betreft deze planonderdelen.
Het beroep van [appellant sub 23] tegen het oorspronkelijke besluit dient in zoverre niet-ontvankelijk te worden verklaard.
Het perceel [locatie 49]
137. [appellant sub 23] heeft een intensieve veehouderij aan de [locatie 48] te Grashoek. Hij betoogt dat het plan ten onrechte voorziet in de bestemming "Agrarisch - glastuinbouw" voor de strook grond ten noorden daarvan met het adres [locatie 49]. Hier vinden geen bedrijfsactiviteiten plaats, aldus [appellant sub 23].
137.1. Het plan voorziet voor deze strook grond en voor het kassencomplex daar tegenover in de bestemming "Agrarisch - glastuinbouw" met voor beide percelen een bouwvlak die met de aanduiding "relatie" met elkaar zijn verbonden.
Ingevolge artikel 4, lid 4.1, onder a en b, zijn de voor "Agrarisch - glastuinbouw" aangewezen gronden bestemd voor agrarisch bedrijfsmatig gebruik in de vorm van een glastuinbouwbedrijf en wonen in een bedrijfswoning.
137.2. Ter zitting heeft de raad toegelicht dat het plan voor de gronden aan de [locatie 49] voorziet in een voormalige bedrijfswoning in de vorm van een plattelandswoning behorende bij het glastuinbouwbedrijf aan de overzijde van de weg. Tot de bijlagen bij het deskundigenbericht behoort het voorheen geldende bestemmingsplan "Partiële herziening bestemmingsplan Buitengebied (artikel 30 WRO)" uit 2001 van de gemeente Helden. Dat plan voorzag voor zover van belang in dezelfde bestemming, waaronder een aanduiding voor de relatie tussen de gronden aan de [locatie 49] met de bedrijfswoning en het glastuinbouwbedrijf aan de overzijde.
De vaststelling in het deskundigenbericht dat geen bedrijfsactiviteiten plaatsvinden heeft slechts betrekking op het perceel [locatie 49] voor de plattelandswoning en niet op de bedrijfslocatie aan de overzijde. [appellant sub 23] heeft evenmin aannemelijk gemaakt dat op de bedrijfslocatie aan de overzijde geen bedrijfsactiviteiten plaatsvinden.
Gelet op het vorenstaande bestaat in het door [appellant sub 23] aangevoerde geen aanleiding voor het oordeel dat de raad voor het perceel [locatie 49] niet in redelijkheid heeft kunnen voorzien in een bedrijfswoning dan wel een plattelandswoning binnen de bestemming "Agrarisch - glastuinbouw".
138. [appellant sub 23] bestrijdt in zijn beroep voorts diverse planregels inhoudende gebruiksmogelijkheden, wijzigingsbevoegdheden en afwijkingsbevoegdheden voor de bestemming "Agrarisch - glastuinbouw" en diverse algemene wijzigingsbevoegdheden en afwijkingsbevoegdheden. Hij vreest een beperking van de gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van zijn gronden aan de [locatie 48].
138.1. In zoverre heeft het beroep betrekking op een groot aantal planregels waarmee de raad heeft beoogd te voorzien in een flexibele planregeling voor veel verschillende gronden. Voorts heeft de raad voorzien in waarborgen ter voorkoming van bijvoorbeeld onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van aangrenzende gronden en bouwwerken. In het niet dan wel onvoldoende toegelichte betoog van [appellant sub 23] bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat de raad niet in redelijkheid heeft kunnen voorzien in deze gebruiksmogelijkheden, wijzigingsbevoegdheden en afwijkingsbevoegdheden.
Het betoog van [appellant sub 23] faalt.
De gebiedsaanduiding "kernrandzone"
139. Het beroep van [appellant sub 23] is verder gericht tegen het toekennen van de gebiedsaanduiding "kernrandzone" aan een klein deel van zijn perceel [locatie 48] en aan de gronden ten oosten van dit perceel. Hij betoogt dat hij door het toekennen van deze gebiedsaanduiding ernstig wordt belemmerd in zijn uitbreidingsmogelijkheden. Hij voert aan dat ten onrechte niet door de raad is onderbouwd waarom gekozen is voor een zonebreedte van 200 m tot 400 m. Verder betoogt [appellant sub 23] dat de intekening van de kernrandzone niet overal hetzelfde is en dat in het zuidwesten van Grashoek de kadastrale grenzen worden gevolgd waardoor de kernrandzone ruimer uitvalt en ondernemers ter plaatse extra beperkt worden in hun uitbreidingsmogelijkheden. Ten slotte voert hij aan dat door de wijzigingsvoorwaarde dat ter plaatse van de gebiedsaanduiding "kernrandzone" het bestemmings- en/of bouwvlak slechts eenmalig mag worden uitgebreid met maximaal 15%, onder voorwaarde dat de vergroting noodzakelijk is uit het oogpunt van dierenwelzijn en het dierenaantal niet toeneemt, juist ontwikkelingen worden tegengehouden die bijdragen aan het woon- en leefklimaat in de kernen.
139.1. Blijkens de verbeelding is aan het perceel [locatie 48] de bestemming "Agrarisch - Intensieve veehouderij" toegekend met de aanduiding "bouwvlak". Aan een zeer klein deel van dit perceel is tevens de gebiedsaanduiding "kernrandzone" toegekend. Aan de gronden ten oosten van het perceel [locatie 48] is de bestemming "Agrarisch" toegekend met de gebiedsaanduiding "kernrandzone".
Ingevolge artikel 3, lid 3.6.3, van de planregels is het college van burgemeester en wethouders bevoegd de bestemming "Agrarisch" ter plaatse van de aanduiding "wro-zone - wijzigingsgebied 1 ob", "wro-zone - wijzigingsgebied 2 ko", "wro-zone - wijzigingsgebied 3 bd", "wro-zone - wijzigingsgebied 4 go" en "wro-zone - wijzigingsgebied 5 gv" te wijzigen in de bestemming "Agrarisch - Intensieve veehouderij" ten behoeve van de vergroting van het bestemmingsvlak en het bouwvlak van een bestaande intensieve veehouderij, al dan niet in combinatie met een grondgebonden bedrijf, mits:
[..]
e. het bestemmings-/bouwvlak ter plaatse van de aanduiding "kernrandzone", "wro-zone - wijzigingsgebied 3 bd" en "wro-zone - wijzigingsgebied 6 bn" eenmalig mag worden uitgebreid met maximaal 15%, onder voorwaarde dat de vergroting noodzakelijk is uit het oogpunt van dierenwelzijn en het dierenaantal niet toeneemt;
[..].
Ingevolge artikel 6, lid 6.5.1, is het college van burgemeester en wethouders bevoegd, ter plaatse van de aanduiding "wro-zone - wijzigingsgebied 1 ob", "wro-zone - wijzigingsgebied 2 ko", "wro-zone - wijzigingsgebied 3 bd", "wro-zone - wijzigingsgebied 4 go" en "wro-zone - wijzigingsgebied 5 gv" de bestemming te wijzigen ten behoeve van de vergroting van een bouwvlak binnen een bestemmingsvlak voor een intensieve veehouderij, mits:
[..]
e. het bouwvlak ter plaatse van de aanduiding "kernrandzone", "wro-zone - wijzigingsgebied 3 bd" en "wro-zone - wijzigingsgebied 6 bn" eenmalig mag worden uitgebreid met maximaal 15%, onder voorwaarde dat de vergroting noodzakelijk is uit het oogpunt van dierenwelzijn en het dierenaantal niet toeneemt;
[..].
139.2. In de plantoelichting staat dat de gebiedsaanduiding "kernrandzone" een overgangszone tussen het buitengebied en de kernen is en in de Structuurvisie Intensieve veehouderij en glastuinbouw (hierna: de Structuurvisie IV&G) is begrensd op basis van een zorgvuldige belangenafweging. Kernrandzones zijn historisch altijd bekeken als een onderdeel van het buitengebied. Door het verdwijnen van de agrarische functie in de kernrandzones en het streven naar behoud en versterking van de ruimtelijke kwaliteit in deze gebieden, is het wenselijk dat er een nieuwe beleidslijn gehanteerd wordt. Dit gebied wordt gezien als een overgangszone tussen stad (rood) en land (groen) waarvoor specifiek daarop gericht beleid noodzakelijk is. Bepaalde ontwikkelingen die mogelijk worden gemaakt aan de hand van afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden zijn dan ook niet, of onder strengere voorwaarden toegestaan in de kernrandzone, aldus de plantoelichting. Bij de begrenzing van de kernrandzones in de Structuurvisie IV&G is onderscheid gemaakt tussen grotere kernen met een groot aantal voorzieningen, waar een zone van ongeveer 400 m is opgenomen, en kleinere landelijke kernen waarvoor een zone van 200 m is opgenomen. Daarbij is ook rekening gehouden met perceelsgrenzen, wegen en het ruimtelijke effect van industrie en bos die grenzen aan de kernen.
139.3. Uit de kaart behorende bij de Structuurvisie IV&G volgt dat een deel van de gronden van [appellant sub 23] is aangewezen als kernrandzone rondom de kern Grashoek. In de Structuurvisie IV&G staat dat de kernrandzones zones zijn, aan de hand van maatwerk ingetekend, die het goede woon- en leefklimaat van de kernen dienen te beschermen. Intensivering van de sectoren in de kernrandzone vergroot de overlast op het gebied van licht, geluid, verkeer en vervoersbewegingen (verkeersveiligheid, menging van vrachtverkeer met kwetsbare verkeersdeelnemers, geluidsoverlast en luchtkwaliteit als gevolg van een toename door vervoersbewegingen). De intensivering en schaalvergroting hebben een negatief effect op de ruimtelijke kwaliteit en uitstraling van de kernen. Intensieve veehouderijen kunnen in deze zones niet verder uitbreiden met hun bouwvlak. Door middel van een binnenplanse wijzigingsbevoegdheid wordt in het kader van dierenwelzijn echter een uitbreiding van het bestaande bouwvlak met maximaal 15% mogelijk gemaakt. Deze mogelijkheid is alleen aan de orde wanneer aangetoond kan worden dat deze ruimte niet op het bestaande bouwvlak aanwezig is. Met de begrenzing van de kernrandzones is onderscheid gemaakt tussen grotere kernen met een groot aantal voorzieningen, waar een zone van ongeveer 400 m is getekend, en kleinere landelijke kernen, waar een zone van 200 m is getrokken.
139.4. De Afdeling is van oordeel dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het ongewenst is dat intensieve veehouderijen in een kernrandzone rond dorpskernen doorgroeien. De raad heeft naar het oordeel van de Afdeling in dit verband terecht gewezen op de grote ruimtelijke impact van intensieve veehouderijen op de omgeving. De stallen hebben een grote omvang en door hun verschijningsvorm is sprake van een grote impact op het landschap. Voorts heeft de raad er in redelijkheid belang aan kunnen hechten dat het vanuit het oogpunt van volksgezondheid wenselijk is een scheiding tussen mens- en dierconcentraties tot stand te brengen. [appellant sub 23] heeft ter zitting niet aannemelijk gemaakt dat de gekozen breedte van de kernrandzone van 200 m rondom een kleine landelijke kern zoals Grashoek onredelijk zou zijn. Voor zover [appellant sub 23] heeft betoogd dat de breedte van de kernrandzone ten oosten en ten zuiden van de kern Grashoek op enkele plaatsen minder dan 200 m bedraagt terwijl de breedte ter plaatse van zijn gronden meer dan 200 m bedraagt, overweegt de Afdeling als volgt. Ter zitting heeft de raad toegelicht dat bij het bepalen van de breedte van de kernrandzone onder meer rekening is gehouden met kadastrale grenzen en bestaande wegen waardoor de zone op sommige plaatsen minder of meer dan 200 m bedraagt. Op het perceel [locatie 48] is de gebiedsaanduiding "kernrandzone" gelegen op de grens van één van de kadastrale percelen in eigendom van [appellant sub 23] waardoor de kernrandzone een breedte heeft van iets meer dan 200 m, aldus de raad. Gelet hierop ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad niet in redelijkheid de grens van de gebiedsaanduiding "kernrandzone" aldus heeft kunnen intekenen.
Het betoog van [appellant sub 23] faalt.
139.5. Voor zover [appellant sub 23] betoogt dat door de wijzigingsvoorwaarde dat ter plaatse van de gebiedsaanduiding "kernrandzone" het bestemmings- en/of bouwvlak slechts eenmalig mag worden uitgebreid met maximaal 15% onder voorwaarde dat de vergroting noodzakelijk is uit het oogpunt van dierenwelzijn en het dierenaantal niet toeneemt juist ontwikkelingen worden tegengehouden die bijdragen aan het woon- en leefklimaat in de kernen, overweegt de Afdeling als volgt. De raad heeft te kennen gegeven dat schaalvergroting van intensieve veehouderijen, hoewel hierbij best beschikbare technieken kunnen worden toegepast waardoor de geur- en ammoniakemissies wellicht niet zullen toenemen, vanwege onder meer de toename aan verkeersbewegingen negatieve gevolgen heeft voor de omgeving ten aanzien van geluid, luchtkwaliteit en verkeersveiligheid, zodat aan ondernemers slechts eenmalig de mogelijkheid wordt geboden om hun bestaande bouwvlak met maximaal 15% te vergroten om te voldoen aan wetgeving omtrent dierenwelzijn. De Afdeling acht deze keuze niet onredelijk.
Het betoog van [appellant sub 23] faalt.
Conclusie
140. Nu de raad met het herstelbesluit gedeeltelijk is tegemoetgekomen aan het beroep van [appellant sub 23], ziet de Afdeling in de omstandigheden van het geval aanleiding de raad op navolgende wijze te veroordelen in de proceskosten van [appellant sub 23].
Tevens ziet de Afdeling onder deze omstandigheden aanleiding de raad te gelasten het betaalde griffierecht aan [appellant sub 23] te vergoeden.
Het beroep van [appellant sub 28]
141. [appellant sub 28] woont aan de [locatie 50] te Koningslust en betoogt dat het plan met artikel 6, lid 6.5.1, onder d2, van de planregels ten onrechte voorziet in een wijzigingsbevoegdheid voor uitbreiding van de nabijgelegen intensieve veehouderij aan de [locatie 51]. Volgens hem zullen deze uitbreidingsmogelijkheden leiden tot significante effecten op Natura 2000-gebieden. Voorts vreest hij voor een verslechtering van het woon- en leefklimaat. Dit klemt temeer nu de raad heeft aangegeven dat het plan voor deze gronden niet in verdere ontwikkelingsmogelijkheden voorziet. Voorts is volgens [appellant sub 28] onduidelijk wat wordt bedoeld met artikel 6, lid 6.5.1, onder k, van de planregels.
141.1. Het plan voorziet voor de intensieve veehouderij aan de [locatie 51] te Koningslust in de bestemming "Agrarisch - intensieve veehouderij" en twee bouwvlakken die met de aanduiding "relatie" met elkaar verbonden zijn. Voorts voorziet het plan in een relatief smalle strook grond met de bestemming "Agrarisch - intensieve veehouderij" zonder bouwvlak. Voor de naastgelegen gronden voorziet het plan in de bestemming "Agrarisch". Voor al deze gronden, en de wijde omgeving daarvan, voorziet het plan tevens in de aanduidingen "wro-zone - wijzigingsgebied 2 ko" en "reconstructiewetzone - verwevingsgebied".
Ingevolge artikel 6, lid 6.1, onder a, van de planregels zijn gronden met de bestemming "Agrarisch - Intensieve veehouderij" bestemd voor agrarisch bedrijfsmatig gebruik, in de vorm van een intensieve veehouderij, al dan niet met als nevenactiviteit een grondgebonden bedrijfstak.
Ingevolge lid 6.5.1 is het college van burgemeester en wethouders onder de daar genoemde omstandigheden bevoegd, ter plaatse van de aanduiding, "wro-zone - wijzigingsgebied 2 ko" de bestemming te wijzigen ten behoeve van de vergroting van een bouwvlak binnen een bestemmingsvlak voor een intensieve veehouderij.
141.2. In de nota van zienswijzen en het verweerschrift stelt de raad zich op het standpunt dat het plan voorziet in de uitbreiding van de intensieve veehouderij aan de [locatie 51] te Koningslust conform een verleende vrijstelling die reeds formele rechtskracht heeft en dat aan de intensieve veehouderij geen verdere ontwikkelingsmogelijkheden worden geboden. Eerst ter zitting heeft de raad aangegeven dat dit standpunt geen betrekking heeft op de algemene wijzigingsbevoegdheid uit artikel 6, lid 6.5.1, onder d2, van de planregels met toepassing waarvan kan worden voorzien in een verdere uitbreiding van de intensieve veehouderij aan de [locatie 51]. De raad kon ter zitting evenwel niet eenduidig aangeven waarom de wijzigingsbevoegdheid ook voor deze intensieve veehouderij is opgenomen. Het plan is in zoverre onvoldoende gemotiveerd vastgesteld.
141.3. In hetgeen [appellant sub 28] heeft aangevoerd ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit niet berust op een deugdelijke motivering als bedoeld in artikel 3:46 van de Awb, voor zover de aanduiding "wro-zone - wijzigingsgebied 2 ko" is toegekend aan de gronden aan de [locatie 51] te Koningslust. Het beroep van [appellant sub 28] is gegrond, zodat het oorspronkelijke besluit in zoverre dient te worden vernietigd.
141.4. De raad dient ten aanzien van [appellant sub 28] op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Het beroep van [appellant sub 7] en anderen
142. [appellant sub 7] en anderen betogen dat het plan ten onrechte voorziet in de nieuwvestiging van een intensieve veehouderij op de gronden aan de Vissersweg tussen de nummers 4 en 10 in Meijel (hierna: het nieuwe bouwvlak). Hierbij voeren zij aan dat nieuwvestiging in strijd is met de Structuurvisie IV&G. Voorts is geen sprake van een toezegging waaraan initiatiefnemer rechten kan ontlenen. Verder is de locatie ongeschikt en is ten onrechte geen onderzoek verricht naar alternatieven, aldus [appellant sub 7] en anderen.
142.1. De raad stelt zich op het standpunt dat hij gemotiveerd van de Structuurvisie IV&G heeft afgeweken omdat het initiatief in 2008 is ingediend en er in 2010 reeds een besluit is genomen. Voorts is in 2012 een wijzigingsplan voor dezelfde ontwikkeling door de Afdeling vernietigd op andere gronden dan de ruimtelijke aanvaardbaarheid. Gelet hierop, en de eerdere toezegging uit 2008, heeft de raad gekozen om in afwijking van de Structuurvisie IV&G te voorzien in de intensieve veehouderij.
142.2. Het plan voorziet voor de gronden aan de [maat A]weg tussen de nummers 4 en 10 in Meijel in de bestemming "Agrarisch - Intensieve veehouderij" met de aanduidingen "bouwvlak", "bedrijfswoning uitgesloten", "concentratiegebied glastuinbouw 1" en "reconstructiewetzone verwevingsgebied".
Ingevolge artikel 6, aanhef en onder a, van de planregels zijn de voor "Agrarisch - Intensieve veehouderij" aangewezen gronden bestemd voor een agrarisch bedrijfsmatig gebruik, in de vorm van een intensieve veehouderij, al dan niet met als nevenactiviteit een grondgebonden bedrijfstak.
142.3. De Structuurvisie IV&G uit december 2011 is een uitwerking van de Structuurvisie Buitengebied Gemeente Peel en Maas en omvat zoekgebieden voor LOG’s enerzijds en glasconcentratie anderzijds. De structuurvisie IV&G bevat de hoofdlijnen voor het te voeren ruimtelijk beleid voor de sectoren intensieve veehouderij en glastuinbouw en zal als beleidskader dienen voor het stimuleren en toetsen van bestaande en toekomstige initiatieven voor nieuwvestiging en uitbreiding van intensieve veehouderijen en glastuinbouwbedrijven en voor het opstellen van bestemmingsplannen. Het doel van de Structuurvisie IV&G is om bij te dragen aan de ontwikkeling van bedrijven, het woon- en leefklimaat in zowel het buitengebied als in de kernen, afwaartse beweging van intensieve veehouderij en glastuinbouwbedrijven nabij kwetsbare gebieden en functies als natuur, wonen, recreatie en landschap.
Het nieuwe bouwvlak ligt in het gebied Platveld, dat in de Structuurvisie IV&G is aangewezen als concentratiegebied glastuinbouw. Vermeld is dat het gebied Platveld een zeer intensief glazen hart wordt.
Nieuwvestiging van intensieve veehouderij is in Platveld niet toegestaan. Uitbreiding is toegestaan, in principe maximaal 1,5 ha, uitgezonderd maatwerk. Platveld is afgevallen bij de nadere selectie en begrenzing van landbouwontwikkelingsgebieden omdat de ontwikkelingsruimte niet optimaal is, nu een groot gedeelte van dit gebied valt binnen de 3 km zone rond het Vogel- en Habitatrichtlijngebied, er een overlap is met concentratiegebied glastuinbouw en het gebied geen bijzonder hoge beoordeling in de MER-analyse kreeg.
142.4. Het nieuwe bouwvlak voorziet aldus in nieuwvestiging van een intensieve veehouderij in een gebied dat in de Structuurvisie IV&G is aangewezen als glasconcentratiegebied waar nieuwvestiging van een intensieve veehouderij is uitgesloten. De raad erkent in zijn verweerschrift dat het plan in zoverre in strijd is met Structuurvisie IV&G en stelt zich op het standpunt dat hij gemotiveerd van de Structuurvisie IV&G heeft afgeweken.
142.4.1. Bij uitspraak van 11 april 2012 in zaak nr. 20101077/1/R1 vernietigde de Afdeling het wijzigingsplan "Vleeskalverhouderij Vissersweg Meijel" van 14 september 2010 voor dezelfde ontwikkeling als thans voorliggend. Aan de vernietiging lag ten grondslag dat een passende beoordeling en een onderzoek naar geurhinder wat betreft de achtergrondbelasting ontbraken. In verband met het ontbreken van deze onderzoeken is, anders dan de raad mogelijk veronderstelt, geen oordeel gegeven over de ruimtelijke aanvaardbaarheid van de voorziene ontwikkeling.
Voorts volgt uit de uitspraak van 11 april 2012 dat de voorziene ontwikkeling in overeenstemming was met het toen geldende Structuurplan.
142.4.2. De Afdeling dient het besluit te toetsen naar de wet- en regelgeving zoals die gold ten tijde van het bestreden besluit, waaronder de Structuurvisie IV&G. Het Structuurplan, dat in de uitspraak van 11 april 2012 aan de orde was, dient thans dan ook buiten beschouwing te blijven. Dat het initiatief in 2008 is ingediend en in 2010 reeds een besluit is genomen maakt dit niet anders, nu dat besluit is vernietigd bij uitspraak van 11 april 2012. Voorts is het nieuwe bouwvlak niet als toegestane uitzondering vermeld in de Structuurvisie IV&G, terwijl de structuurvisie van latere datum is dan het initiatief voor het nieuwe bouwvlak. Voorts is niet gebleken van andere omstandigheden waarmee bij de totstandkoming van het beleid geen rekening is gehouden en welke daarin om die reden niet zijn verdisconteerd.
142.4.3. Voor zover de raad zich op het standpunt stelt dat het nieuwe bouwvlak in 2008 is toegezegd overweegt de Afdeling, zoals zij eerder heeft overwogen in onder meer haar uitspraken van 8 oktober 2008 in zaak nr. 200800761/1 en 26 november 2008 in zaak nr. 200801122/1, dat voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel nodig is dat er aan het bestuursorgaan toe te rekenen concrete, ondubbelzinnige toezeggingen zijn gedaan door een daartoe bevoegd persoon, waaraan rechtens te honoreren verwachtingen kunnen worden ontleend.
Bij brief van 11 maart 2008 heeft een ambtenaar van de gemeente namens het college van burgemeester en wethouders te kennen gegeven dat het college onder voorwaarden medewerking wil verlenen aan het verzoek voor het nieuwe bouwvlak met uitzondering van de bedrijfswoning. Hierbij is onder meer vermeld: "Momenteel is een nieuw bestemmingsplan Buitengebied in voorbereiding. Het is onduidelijk of nieuwvestiging van een niet-grondgebonden agrarisch bedrijf mogelijk blijft binnen het concentratiegebied Platveld. Dat kan voor uw initiatief een risico inhouden. Gelet hierop adviseren wij u om zo snel mogelijk een ontvankelijk verzoek tot bestemmingsplanwijziging in te dienen".
Daargelaten of de gedane uitingen aan de raad kunnen worden toegerekend, is in dit geval niet gebleken van concrete, ondubbelzinnige toezeggingen.
142.5. Gelet op het hiervoor overwogene is het nieuwe bouwvlak vastgesteld in strijd met de Structuurvisie IV&G waarin nieuwvestiging van een intensieve veehouderij in Platveld is uitgesloten.
142.6. Voor zover [initiatiefnemer], naar voren brengt dat het nieuwe bouwvlak ook kan worden gezien als uitbreiding van hun bestaande intensieve veehouderij aan de [locatie 52] te Meijel, overweegt de Afdeling dat het plan voorziet in nieuwvestiging van een zelfstandig bedrijf. Voorts draagt het nieuwe bouwvlak gelet op de aanvraag, het bedrijfsontwikkelingsplan, de ligging van de gronden en hetgeen ter zitting naar voren is gekomen het karakter van zelfstandige intensieve veehouderij.
142.7. In hetgeen [appellant sub 7] en anderen hebben aangevoerd ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit is vastgesteld in strijd met de Structuurvisie IV&G, voor zover het betreft het plandeel voor de gronden aan de Visserswegweg tussen de nummers 4 en 10 in Meijel met de bestemming "Agrarisch - Intensieve veehouderij" en de aanduidingen "bouwvlak", "bedrijfswoning uitgesloten", "concentratiegebied glastuinbouw 1" en "reconstructiewetzone verwevingsgebied". Het beroep van [appellant sub 7] en anderen is gegrond, zodat het oorspronkelijke besluit in zoverre dient te worden vernietigd.
142.8. Gelet op het vorenstaande behoeve de overige beroepsgronden geen bespreking meer.
142.9. De raad dient ten aanzien van [appellant sub 7] en anderen op na te melden wijze in de vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Het beroep van [appellante sub 22]
143. [appellante sub 22] betoogt dat ten onrechte de door haar gewenste vormverandering en vergroting van het bouwvlak op het perceel [locatie 53] niet in het plan is opgenomen.
143.1. Blijkens de verbeelding van het herstelbesluit is de vorm en omvang van het bouwvlak op het perceel [locatie 53] aangepast op de door [appellante sub 22] gewenste wijze. De raad is met het herstelbesluit derhalve geheel tegemoetgekomen aan het beroep van [appellante sub 22]. Gelet op het bepaalde in artikel 6:19, eerste lid, van de Awb heeft [appellante sub 22] derhalve geen belang bij een beroep tegen het herstelbesluit en is geen beroep van rechtswege ontstaan.
143.2. Het herstelbesluit is onherroepelijk wat betreft voornoemd planonderdeel waartegen [appellante sub 22] zich richt. Hieruit volgt dat het oorspronkelijke besluit geen betekenis meer heeft ten aanzien van dit planonderdeel dat met het herstelbesluit is gewijzigd. Onder deze omstandigheden en nu ook overigens niet is gebleken van enig belang heeft [appellante sub 22] geen belang bij inhoudelijke bespreking van het beroep.
Het beroep van [appellante sub 22] tegen het oorspronkelijke besluit dient niet-ontvankelijk te worden verklaard.
143.3. Nu [appellante sub 22] tegen het oorspronkelijke besluit heeft aangevoerd dat ten onrechte de door haar gewenste vormverandering en vergroting van het bouwvlak op het perceel [locatie 53] niet in het plan is opgenomen en de raad dit heeft erkend en bij het herstelbesluit de vorm en omvang van het bouwvlak op het perceel [locatie 53] heeft aangepast op de door [appellante sub 22] gewenste wijze, ziet de Afdeling in de omstandigheden van het geval aanleiding de raad op navolgende wijze te veroordelen in de proceskosten van [appellante sub 22].
Tevens ziet de Afdeling onder deze omstandigheden aanleiding de raad te gelasten het betaalde griffierecht aan [appellante sub 22] te vergoeden.
Het beroep van Samen B.V.
144. Samen B.V. betoogt dat de omvang van het bouwvlak op het perceel [locatie 54] niet overeenkomt met de feitelijke en vergunde situatie en dat zij hierdoor tevens wordt beperkt in haar uitbreidingsmogelijkheden.
144.1. Blijkens de verbeelding van het herstelbesluit is de vorm van het bouwvlak op het perceel [locatie 54] aangepast op de door Samen B.V. gewenste wijze. De raad is met het herstelbesluit derhalve geheel tegemoetgekomen aan Het beroep van Samen B.V. Gelet op het bepaalde in artikel 6:19, eerste lid, van de Awb heeft Samen B.V. derhalve geen belang bij een beroep tegen het herstelbesluit en is geen beroep van rechtswege ontstaan.
144.2. Het herstelbesluit is onherroepelijk wat betreft voornoemd planonderdeel waartegen Samen B.V. zich richt. Hieruit volgt dat het oorspronkelijke besluit geen betekenis meer heeft ten aanzien van dit planonderdeel dat met het herstelbesluit is gewijzigd. Onder deze omstandigheden en nu ook overigens niet is gebleken van enig belang heeft Samen B.V. geen belang bij inhoudelijke bespreking van het beroep.
Het beroep van Samen B.V. tegen het oorspronkelijke besluit dient niet-ontvankelijk te worden verklaard.
144.3. Nu Samen B.V. tegen het oorspronkelijke besluit heeft aangevoerd dat de omvang van het bouwvlak op het perceel [locatie 54] niet overeenkomt met de feitelijke en vergunde situatie en de raad dit heeft erkend en bij het herstelbesluit de vorm van het bouwvlak op het perceel [locatie 54] heeft aangepast op de door Samen B.V. gewenste wijze, ziet de Afdeling in de omstandigheden van het geval aanleiding de raad op navolgende wijze te veroordelen in de proceskosten van Samen B.V.
Tevens ziet de Afdeling onder deze omstandigheden aanleiding de raad te gelasten het betaalde griffierecht aan Samen B.V. te vergoeden.
Opdracht
145. De Afdeling ziet aanleiding de raad met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb op te dragen om binnen 52 weken na de verzending van deze uitspraak met inachtneming van hetgeen daarin is overwogen een nieuw besluit te nemen.
146. Uit oogpunt van rechtszekerheid en gelet op artikel 1.2.3 van het Besluit ruimtelijke ordening, ziet de Afdeling verder aanleiding de raad op te dragen de hierna in de beslissing nader aangeduide onderdelen van deze uitspraak binnen vier weken na verzending van de uitspraak te verwerken in het elektronisch vastgestelde plan dat te raadplegen is op de landelijke voorziening, www.ruimtelijkeplannen.nl.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart de beroepen van de hierna vermelde appellanten tegen het besluit van de raad van de gemeente Peel en Maas van 5 februari 2013 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Buitengebied Peel en Maas" niet-ontvankelijk:
a. [appellante sub 22];
b. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Samen B.V.;
c. [appellante sub 5];
d. [appellanten sub 20], voor zover het betreft het perceel [locatie 42];
e. [appellant sub 23], voor zover het betreft de mogelijkheid om gebouwen op te richten binnen 5 m van de grens van het bouwvlak voor het perceel [locatie 48] te Grashoek;
II. verklaart de beroepen van de hierna vermelde appellanten tegen het besluit van de raad van de gemeente Peel en Maas van 5 februari 2013 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Buitengebied Peel en Maas" gegrond:
a. [appellant sub 35];
b. [appellanten sub 12]
c. [appellant sub 29];
d. [appellante sub 31];
e. [appellante sub 32];
f. [appellant sub 10];
g. [appellant sub 27];
h. [appellanten sub 30];
i. de stichting Stichting Archeologie Actueel Limburg;
j. [appellant sub 8];
k. [appellante sub 18];
l. [appellant sub 14] en anderen;
m. [appellante sub 15];
n. de vereniging Vereniging Limburgse Land- en Tuinbouw Bond Belangenbehartiging;
o. [appellant sub 24];
p. [appellante sub 25];
q. [appellant sub 17];
r. [appellante sub 19];
s. [appellanten sub 34];
t. [appellant sub 1];
u. [appellanten sub 2] ;
v. [appellant sub 26];
w. [appellant sub 21];
x. [appellant sub 9];
y. [appellant sub 6];
z. [appellante sub 16];
aa. [appellant sub 28];
ab. [appellant sub 7] en anderen;
III. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Peel en Maas van 5 februari 2013 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Buitengebied Peel en Maas", voor zover het betreft:
a. het plandeel met de bestemming "Agrarisch" voor het perceel [locatie 28], zoals nader aangegeven op de bij deze uitspraak behorende kaart 1 ([appellant sub 35]);
b. het plandeel met de bestemming "Agrarisch - Intensieve veehouderij" zonder de aanduiding "bouwvlak" voor het perceel [locatie 28] ([appellant sub 35]);
c. de gebiedsaanduiding "wro-zone - wijzigingsgebied 6 bn" voor het perceel [locatie 35] en voor de gronden direct ten westen van het perceel [locatie 35] ([appellant sub 12]);
d. de gebiedsaanduiding "wro-zone - wijzigingsgebied 6 bn" voor het perceel [locatie 36] ([appellant sub 29]);
e. de plandelen met de bestemming "Agrarisch" voor het perceel [locatie 36] ([appellant sub 29]);
f. de gebiedsaanduiding "bolle akkers" voor het perceel [locatie 37] ([appellante sub 31]);
g. de gebiedsaanduiding "wro-zone - wijzigingsgebied 6 bn" voor het perceel [locatie 38] en voor de percelen kadastraal bekend als gemeente Peel en Maas sectie F nrs. 268, 269 en 1580 ([appellante sub 32]);
h. de gebiedsaanduiding "wro-zone - wijzigingsgebied 3 bd" voor de percelen kadastraal bekend als gemeente Peel en Maas sectie F nrs. 293, 294, 301 en 302 ([appellante sub 32]);
i. artikel 23, lid 23.3.2, van de planregels, voor zover dit artikel betrekking heeft op het plandeel met de bestemming "Sport" met de functieaanduiding "golfbaan" voor het golfcomplex Eyckenduyn ten oosten van de Kesselseweg ([appellant sub 10]);
j. het plandeel met de bestemming "Agrarisch" voor het perceel [locatie 45] ([appellant sub 27]);
k. het plandeel met de bestemming "Agrarisch - Grondgebonden" met de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - containerveld" voor het perceel [locatie 44] ([appellanten sub 30]);
l. artikel 39, lid 39.2.1, onder b, van de planregels (SAAL);
m. artikel 39, lid 39.4.2, onder a, sub 2, van de planregels (SAAL);
n. artikel 42, lid 42.2.1, onder a, van de planregels (SAAL);
o. artikel 42, lid 42.3.1, onder b, sub 2, van de planregels (SAAL);
p. artikel 42, lid 42.4.2, onder a, sub 1 en 5, van de planregels (SAAL);
q. artikel 43, lid 43.2.1, onder a, van de planregels (SAAL);
r. artikel 43, lid 43.3.1, onder b, sub 2, van de planregels (SAAL);
s. artikel 43, lid 43.4.2, onder a, sub 1 en 5, van de planregels (SAAL);
t. het plandeel met de bestemming "Horeca" voor de percelen [locatie 47] ([appellant sub 8]);
u. de plandelen met de bestemmingen "Agrarisch - Intensieve veehouderij" en "Agrarisch" voor de percelen [locatie 31], [locatie 30] en het perceel [locatie 32], kadastraal bekend gemeente Helden, sectie P, nrs. 245 ged. en 395 ged. ([appellant sub 9], [appellante sub 18] en [appellant sub 14] en anderen);
v. de gebiedsaanduiding "wro-zone - wijzigingsgebied 3 bd" voor de gronden aan de [locatie 34] te Maasbree die door [appellante sub 15] worden gebruikt, zoals nader aangegeven op de bij deze uitspraak behorende kaart 2 ([appellante sub 15]);
w. de plandelen met de bestemming "Wonen - Plattelandswoning", artikel 32 van de planregels, en artikel 56, lid 56.5, onder a, voor zover het betreft de zinsnede "dan wel "Wonen - Plattelandswoning"", en onder f, en voor zover het betreft lid 56.6, onder a, voor zover het betreft de zinsnede "dan wel "Wonen - Plattelandswoning"", en onder f (LLTB, [appellant sub 24], [appellante sub 25], [appellant sub 17], [appellante sub 19]);
x. de definitie voor "bedrijfswoning" uit artikel 1, onder 1.34, van de planregels, wat betreft de zinsnede "of een dergelijke woning die voorheen als zodanig is gebouwd maar inmiddels wordt bewoond door niet functioneel aan het bedrijf verbonden personen" (LLTB, [appellant sub 24], [appellanten sub 34], [appellant sub 1], [appellanten sub 2], [appellant sub 26]);
y. de gronden met de bestemming "Wonen" aan [locatie 10] te Kessel waarop thans geen legale woonbebouwing aanwezig is ([appellante sub 25]);
z. de aanduidingen "maximum aantal wooneenheden: 1" voor de gronden aan [locatie 15] en 21 te Helden ([appellanten sub 2]);
aa. het bouwvlak voor de woning aan [locatie 21] te Grashoek ([appellant sub 26] en [appellant sub 21]) en de aanduiding voor twee bedrijfswoningen aan [locatie 24] te Grashoek ([appellant sub 26]);
ab. het plandeel met de bestemming "Recreatie - Verblijfsrecreatie" met de aanduidingen "bouwvlak" en "specifieke vorm van recreatie 4" voor het [bungalowpark] te Meijel ([appellante sub 16] en anderen en [appellant sub 6]);
ac. de aanduiding "wro-zone - wijzigingsgebied 2 ko" voor het perceel [locatie 51] te Koningslust ([appellant sub 28]);
ad. het plandeel voor de gronden aan de Vissersweg tussen de nummers 4 en 10 in Meijel met de bestemming "Agrarisch - Intensieve veehouderij" en de aanduidingen "bouwvlak", "bedrijfswoning uitgesloten", "concentratiegebied glastuinbouw 1" en "reconstructiewetzone verwevingsgebied" ([appellant sub 7] en anderen);
IV. verklaart de beroepen van de hierna vermelde appellanten tegen het besluit van de raad van de gemeente Peel en Maas van 5 februari 2013 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Buitengebied Peel en Maas" ongegrond:
a. [appellant sub 23];
b. [appellante sub 4];
c. [appellante sub 11];
d. [appellanten sub 20];
V. verklaart het beroep van [appellant sub 10] tegen het besluit van de raad van de gemeente Peel en Maas van 5 november 2013 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Buitengebied Peel en Maas" voor zover gericht tegen artikel 19, lid 19.5.1, onder d, van de planregels, niet-ontvankelijk;
VI. verklaart de beroepen van de hierna vermelde appellanten tegen het besluit van de raad van de gemeente Peel en Maas van 5 november 2013, waarbij het bestemmingsplan "Buitengebied Peel en Maas" op enkele onderdelen is gewijzigd, gegrond:
a. [appellanten sub 30];
b. [appellante sub 5];
c. [appellant sub 8];
VII. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Peel en Maas van 5 november 2013, waarbij het bestemmingsplan "Buitengebied Peel en Maas" op enkele onderdelen is gewijzigd, voor zover het betreft:
a. het plandeel met de bestemming "Agrarisch - Grondgebonden" met de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - containerveld" voor het perceel [locatie 44] ([appellanten sub 30]);
b. artikel 6, lid 6.1, onder d, van de planregels ([appellante sub 5]);
c. artikel 6, lid 6.4.1, aanhef en onder f, van de planregels ([appellante sub 5]);
d. het plandeel met de bestemming "Horeca" voor de percelen [locatie 47] ([appellant sub 8]);
VIII. verklaart de beroepen van [appellant sub 10], voor zover ontvankelijk, [appellanten sub 20] en [appellant sub 36] tegen het besluit van de raad van de gemeente Peel en Maas van 5 november 2013, waarbij het bestemmingsplan "Buitengebied Peel en Maas" op enkele onderdelen is gewijzigd, ongegrond;
IX. bepaalt:
a. dat ter plaatse van de gronden aan [locatie 15]/18 de aanduiding "maximum aantal wooneenheden: 2" wordt opgenomen;
b. dat na artikel 6, lid 6.4.8, van de planregels het volgende wordt toegevoegd:
"6.4.9 Afwijking van het bepaalde in lid 6.4.1, onder d
In afwijking van het bepaalde in lid 6.4.1, onder d, is ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - opslag" het houden van dieren toegestaan op het gedeelte van de verdieping dat voor het houden van dieren staat aangegeven op de bouwtekening die behoort bij de omgevingsvergunning die op 17 november 2011 door het college van burgemeester en wethouders aan de [appellante sub 5] is verleend.";
X. bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van de besluiten van 5 februari en 5 november 2013, voor zover deze zijn vernietigd;
XI. draagt de raad van de gemeente Peel en Maas op om binnen 52 weken na de verzending van deze uitspraak met inachtneming van hetgeen daarin is overwogen een nieuw besluit te nemen met betrekking tot de planonderdelen genoemd onder III., onder b. tot en met h., onder j. tot en met v., onder y, onder aa., onder ab., onder ad., en onder VII., onder a. en d., en dit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken;
XII. treft de voorlopige voorziening dat de planregels genoemd onder III., onder l. tot en met s., blijven gelden, met dien verstande dat waar in de planregels genoemd onder III., onder l en m, 250 m2 staat dit wordt vervangen door 100 m2 en waar in de planregels genoemd onder III., onder n. tot en met s., 60 cm staat dit wordt vervangen door 40 cm;
XIII. bepaalt dat de onder XII. getroffen voorlopige voorziening vervalt op het moment waarop het door de raad te nemen besluit in werking treedt;
XIV. draagt de raad van de gemeente Peel en Maas op om binnen vier weken na verzending van deze uitspraak ervoor zorg te dragen dat de hiervoor vermelde onderdelen, III., onder a., i., w., x., z., ac., en IX. worden verwerkt in het elektronisch vastgestelde plan dat te raadplegen is op de landelijke voorziening, www.ruimtelijkeplannen.nl;
XV. veroordeelt de raad van de gemeente Peel en Maas tot vergoeding van in verband met de behandeling van de beroepen opgekomen proceskosten ten aanzien van:
- [appellant sub 35] tot een bedrag van € 1217,50 (zegge: twaalfhonderdzeventien euro en vijftig cent), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
- [appellanten sub 12A] tot een bedrag van € 1.461,00 (zegge: veertienhonderdeenenzestig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander;
- [appellant sub 29] tot een bedrag van € 1.461,00 (zegge: veertienhonderdeenenzestig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
- [appellante sub 31] tot een bedrag van € 1510,94 (zegge: vijftienhonderdtien euro en vierennegentig cent), waarvan € 1461,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
- [appellante sub 32], waarvan de maten zijn [maat A] en [maat B], tot een bedrag van € 1508,54 (zegge: vijftienhonderdacht euro en vierenvijftig cent), waarvan € 1461,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
- [appellant sub 10] tot een bedrag van € 51,34 (zegge: eenenvijftig euro en vierendertig cent);
- [appellanten sub 30] tot een bedrag van € 49,94 (zegge: negenenveertig euro en vierennegentig cent), met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander;
- [appellante sub 22] tot een bedrag van € 487,00 (zegge: vierhonderdachtenzeventig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
- de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Samen B.V. tot een bedrag van € 730,50 (zegge: zevenhonderddertig euro en vijftig cent), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
- de stichting Stichting Archeologie Actueel Limburg tot een bedrag van € 2.001,34 (zegge: tweeduizendéén euro en vierendertig cent);
- [appellante sub 5] tot een bedrag van € 1.217,50 (zegge: twaalfhonderdzeventien euro en vijftig cent), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
- [appellante sub 18] tot een bedrag van € 1.554,34 (zegge: vijftienhonderdvierenvijftig euro en vierendertig cent), waarvan € 1.461,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
- [appellant sub 14] en anderen tot een bedrag van € 1.267,44 (zegge: twaalfhonderdzevenenzestig euro en vierenveertig cent), waarvan € 1.217,50 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen;
- [appellante sub 15] tot een bedrag van € 1.461,00 (zegge: viertienhonderdeenenzestig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
- [appellanten sub 20] tot een bedrag van € 1.512,34 (zegge: vijftienhonderdtwaalf euro en vierendertig cent), waarvan € 1.461,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander;
- de vereniging Vereniging Limburgse Land- en Tuinbouw Bond Belangenbehartiging tot een bedrag van € 547,88 (zegge: vijfhonderdzevenenveertig euro en achtentachtig cent), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
- [appellant sub 24] tot een bedrag van € 547,88 (zegge: vijfhonderdzevenenveertig euro en achtentachtig cent), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
- [appellante sub 25] tot een bedrag van € 1461,00 (zegge: veertienhonderdeenenzestig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
- [appellant sub 17] tot een bedrag van € 547,88 (zegge: vijfhonderdzevenenveertig euro en achtentachtig cent), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
- maatschap [appellante sub 19] tot een bedrag van € 547,88 (zegge: vijfhonderdzevenenveertig euro en achtentachtig cent), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
- [appellanten sub 34] tot een bedrag van € 1217,50 (zegge: twaalfhonderdzeventien euro en vijftig cent), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander;
- [appellant sub 1] tot een bedrag van € 974,00 (zegge: negenhonderdvierenzeventig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
- [appellanten sub 2] tot een bedrag van € 1461,00 (zegge: veertienhonderdeenenzestig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen;
- [appellant sub 26] tot een bedrag van € 974,00 (zegge: negenhonderdvierenzeventig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
- [appellant sub 21] tot een bedrag van € 1508,06 (zegge: vijftienhonderdacht euro en zes cent), waarvan € 1461,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
- [appellant sub 9] tot een bedrag van € 974,00 (zegge: negenhonderdvierenzeventig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
- [appellant sub 6] tot een bedrag van € 1217,50 (zegge: twaalfhonderdzeventien euro en vijftig cent), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
- [appellante sub 16] tot een bedrag van € 5986,64 (zegge: vijfduizend negenhonderdzesentachtig euro en vierenzestig cent), waarvan € 1217,50 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
- [appellant sub 23] tot een bedrag van € 1461,00 (zegge: veertienhonderdeenenzestig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
- [appellant sub 28], tot een bedrag van € 1510,49 (zegge: vijftienhonderdtien euro en negenenveertig cent), waarvan € 1461,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
- [appellant sub 7] en anderen, tot een bedrag van € 1505,14 (zegge: vijftienhonderdvijf euro en veertien cent), waarvan € 1461,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen;
XVI. gelast dat de raad van de gemeente Peel en Maas aan de hierna vermelde appellanten het door hen voor de behandeling van hun beroepen betaalde griffierecht vergoedt:
- € 160,00 (zegge: honderdzestig euro) voor [appellant sub 35];
- € 318,00 (zegge: driehonderdachttien euro) voor [appellanten sub 12];
- € 160,00 (zegge: honderdzestig euro) voor [appellant sub 29];
- € 318,00 (zegge: driehonderdachttien euro) voor [appellante sub 31];
- € 318,00 (zegge: driehonderdachttien euro) voor [appellante sub 32], waarvan de maten zijn [maat A] en [maat B];
- € 160,00 (zegge: honderdzestig euro) voor [appellant sub 10];
- € 160,00 (zegge: honderdzestig euro) voor [appellant sub 27];
- € 160,00 (zegge: honderdzestig euro) voor [appellanten sub 30];
- € 318,00 (zegge: driehonderdachttien euro) voor [appellante sub 22];
- € 318,00 (zegge: driehonderdachttien euro) voor de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Samen B.V.;
- € 318,00 (zegge: driehonderdachttien euro) voor de stichting Stichting Archeologie Actueel Limburg;
- € 318,00 (zegge: driehonderdachttien euro) voor [appellante sub 5];
- € 160,00 (zegge: honderdzestig euro) voor [appellant sub 8];
- € 318,00 (zegge: driehonderdachttien euro) voor [appellante sub 18];
- € 160,00 (zegge: honderdzestig euro) voor [appellant sub 14] en anderen, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen;
- € 318,00 (zegge: driehonderdachttien euro) voor [appellante sub 15];
- € 160,00 (zegge: honderdzestig euro) voor [appellanten sub 20], met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander;
- € 318,00 (zegge: driehonderdachttien euro) voor de vereniging Vereniging Limburgse Land- en Tuinbouw Bond Belangenbehartiging;
- € 160,00 (zegge: honderdzestig euro) voor [appellant sub 24];
- € 160,00 (zegge: honderdzestig euro) voor [appellante sub 25];
- € 160,00 (zegge: honderdzestig euro) voor [appellant sub 17];
- € 160,00 (zegge: honderdzestig euro) voor [appellante sub 19];
- € 160,00 (zegge: honderdzestig euro) voor [appellanten sub 34], met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander;
- € 160,00 (zegge: honderdzestig euro) voor [appellant sub 1];
- € 318,00 (zegge: driehonderdachttien euro) voor [appellanten sub 2], met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen;
- € 160,00 (zegge: honderdzestig euro) voor [appellant sub 26];
- € 160,00 (zegge: honderdzestig euro) voor [appellant sub 21];
- € 160,00 (zegge: honderdzestig euro) voor [appellant sub 9];
- € 160,00 (zegge: honderdzestig euro) voor [appellant sub 6];
- € 318,00 (zegge: driehonderdachttien euro) voor [appellante sub 16];
- € 160,00 (zegge: honderdzestig euro) voor [appellant sub 23];
- € 160,00 (zegge: honderdzestig euro) voor [appellant sub 28];
- € 160,00 (zegge: honderdzestig euro) voor [appellant sub 7] en anderen, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen.
Aldus vastgesteld door mr. Th.C. van Sloten, voorzitter, en mr. J. Kramer en mr. R.J.J.M. Pans, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.J.G. Driessen griffier.
w.g. Van Sloten w.g. Driessen
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 24 december 2014
634-635-703.