HR, 07-04-2009, nr. 07/12278
ECLI:NL:HR:2009:BI0256
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
07-04-2009
- Zaaknummer
07/12278
- Conclusie
Mr. Jörg
- LJN
BI0256
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2009:BI0256, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 07‑04‑2009; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2009:BI0256
ECLI:NL:PHR:2009:BI0256, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 17‑03‑2009
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2009:BI0256
- Vindplaatsen
Uitspraak 07‑04‑2009
Inhoudsindicatie
Conclusie AG over openbaarheid van de behandeling en locus delicti. HR: art. 81 RO.
7 april 2009
Strafkamer
nr. 07/12278
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem, Enkelvoudige Kamer, van 13 april 2007, nummer 21/000225-07, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1974, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. R.J. Baumgardt, advocaat te Spijkenisse, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Jörg heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van de middelen
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dat behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan en C.H.W.M. Sterk, in bijzijn van de waarnemend griffier L.J.J. Okker-Braber, en uitgesproken op 7 april 2009.
Conclusie 17‑03‑2009
Mr. Jörg
Partij(en)
Conclusie inzake:
[Verzoeker = verdachte]
1.
Verzoeker is door het gerechtshof te Arnhem wegens overtreding van art. 2 van de Leerplichtwet 1969 veroordeeld tot 2 weken hechtenis.
2.
Namens verzoeker heeft mr. R.J. Baumgardt, advocaat te Spijkenisse, bij schriftuur twee middelen van cassatie voorgesteld.
3.
Het eerste middel houdt in dat het hof ten onrechte het onderzoek ter terechtzitting niet heeft teruggewezen nu het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg niet in het openbaar is geschied. De steller van het middel bepleit dat in een geval als het onderhavige moet worden aangesloten bij de zogenoemde kernroljurisprudentie van Uw Raad omdat ook de openbaarheid behoort tot de klassieke uitgangspunten van onze strafrechtspleging.
4.
Art. 423, tweede lid, Sv houdt in dat indien de hoofdzaak niet door de rechtbank is beslist en het onderzoek daarvan gevolg moet zijn van vernietiging van het vonnis, het gerechtshof de zaak kan terugwijzen naar de rechter in eerste aanleg. De ‘kernrol’jurisprudentie heeft deze regel uitgebreid tot een tweetal situaties waarin eveneens tot terugwijzing dient te worden gekomen. In de eerste plaats indien de rechter in eerste aanleg niet onpartijdig moet worden geacht en in de tweede plaats indien de hoofdzaak in eerste aanleg is behandeld bij afwezigheid van een van de personen die een kernrol vervullen bij het onderzoek ter terechtzitting terwijl deze niet wettig op de hoogte is gebracht van de dag van de terechtzitting en zich evenmin een omstandigheid heeft voorgedaan waaruit voortvloeit dat die dag hem tevoren bekend was (HR 27 mei 1997, NJ 1997, 566).
5.
De onderhavige zaak kenmerkt zich door heel iets anders: de niet-openbaarheid van de zitting van de rechtbank, sector kanton, locatie Nijmegen. Het onderzoek ter terechtzitting tegen deze meerderjarige verdachte had in eerste aanleg in het openbaar dienen plaats te vinden. Uit door mij ingewonnen informatie is mij gebleken dat de zaak niet in het openbaar heeft plaatsgevonden omdat de zaak tegelijkertijd — mogelijkerwijs gevoegd — met die tegen de minderjarige dochter is behandeld. In zo'n geval echter dienen ofwel de zaken te worden gesplitst ofwel dient de zaak van de minderjarige ingevolge art. 495b, tweede lid Sv in het openbaar te worden behandeld. In eerste aanleg is derhalve verzuimd het rechtsgeding in het openbaar te doen plaatsvinden. Dit verzuim raakt inderdaad de klassieke uitgangspunten van onze strafrechtspleging. De openbaarheid van terechtzittingen is een belangrijke in het EVRM (art. 6) en de Grondwet (art. 191) beschermde regel. Uw Raad en het EHRM hangen aan naleving van deze regel. Echter, schending daarvan kan — anders dan in geval van vooringenomen rechters of ten onrechte niet uitgenodigde en afwezige procespartijen — worden gerepareerd in en door hoger beroep. Ik zie geen aanleiding om gebreken met betrekking tot de openbaarheid van de behandeling eveneens onder de kernroljurisprudentie te brengen, voor zover een dergelijk verzuim in eerste aanleg met de mogelijkheid van herstel in hoger beroep heeft plaats gevonden. Het hof heeft in tweede instantie door vernietiging van het vonnis en door behandeling van de zaak in alle openbaarheid dit verzuim kunnen herstellen. Het middel is daarom tevergeefs voorgesteld.
6.
Het tweede middel klaagt erover dat uit de bewijsmiddelen blijkt dat het hof klaarblijkelijk van oordeel is dat het feit gepleegd is in de woonplaats van de desbetreffende jongeren, en niet in de plaats waar de school is gevestigd.
7.
De weergave van het oordeel van het hof is juist, evenals dat oordeel zelf. Voor een en hetzelfde feit kunnen verscheidene loci delicti gelden (zie de Hullu, Materieel strafrecht, 3e, blz. 188). Overigens zou aanknopen bij de vestigingsplaats van de onderhavige school niet tot een andere locus hebben geleid, zo leert het internet als feit van algemene bekendheid. Het middel is tevergeefs voorgesteld.
8.
Beide middelen falen en kunnen worden afgedaan met de aan art. 81 RO ontleende overweging. Ambtshalve gronden waarop Uw Raad de aangevallen beslissing zou moeten vernietigen heb ik niet aangetroffen.
9.
Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden
A-G