Het was blijkens de gegevens van het KNMI (https://daggegevens.knmi.nl/klimatologie/dag?date=2016-12-01&station=269) die dag, gemeten in Lelystad, gemiddeld 7,8 graden Celcius, met een maximum temperatuur van 9,3 en een minimum temperatuur van 5,2 graden Celcius.
Hof Amsterdam, 08-10-2021, nr. 23-003568-19
ECLI:NL:GHAMS:2021:2914
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
08-10-2021
- Zaaknummer
23-003568-19
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2021:2914, Uitspraak, Hof Amsterdam, 08‑10‑2021; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2023:494
- Vindplaatsen
Uitspraak 08‑10‑2021
Inhoudsindicatie
Medeplegen van wederrechtelijke vrijheidsberoving, de dood ten gevolge hebbend. Causaal verband tussen de vrijheidsberoving en het overlijden van het slachtoffer.
afdeling strafrecht
parketnummer: 23-003568-19
datum uitspraak: 8 oktober 2021
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 12 september 2019 in de strafzaak onder parketnummer 15-870178-17 tegen:
[verdachte 1] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1982,
adres: [adres] [woonplaats].
Omwille van de leesbaarheid worden de verdachte en de medeverdachten hierna ook aangeduid met hun achternaam.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 7, 8 en 29 september 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is door het Openbaar Ministerie en (namens) de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.
Tenlastelegging
Gelet op de in eerste aanleg door de rechtbank toegelaten wijziging is aan de verdachte tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 1 december 2016 te Wormerveer, gemeente Zaanstad, en/of Almere en/of (elders in) Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk een persoon, genaamd [slachtoffer] ,
wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en/of beroofd gehouden, met het oogmerk (een) ander(en), te weten [getuige 1] en/of [getuige 2] en/of een of meer ander(en), te dwingen iets te doen, te weten het betalen/overhandigen van een hoeveelheid geld en/of niet te doen,
immers heeft/hebben hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) meermalen, althans eenmaal,
(te Wormerveer en/of elders in Nederland)
- contact onderhouden met een of meer medeverdachte(n) en/of
- die [slachtoffer] beticht van oplichting van een of meer klant(en) van garage [bedrijf] en/of (een) ander(en) en/of
- achter die [slachtoffer] aangerend en/of die [slachtoffer] vastgepakt en/of geduwd en/of geslagen en/of
- die [slachtoffer] (in een ruimte) tegen diens wil vastgehouden en/of opgesloten en/of die [slachtoffer] belet het pand en/of de ruimte waarin die [slachtoffer] verbleef te verlaten en/of
- contact onderhouden met [getuige 1] en/of [getuige 2] ten behoeve van het betalen en/of overhandigen van een geldbedrag en/of
- die [slachtoffer] bedreigd en/of naar die [slachtoffer] geschreeuwd en/of
- die [slachtoffer] naar een voertuig (welke garage [bedrijf] was binnengereden) begeleid en/of (vervolgens) die [slachtoffer] in (genoemd) voertuig (onder dwang) doen of laten plaatsnemen en/of die [slachtoffer] belet het voertuig te verlaten en/of
(te Almere en/of elders in Nederland)
- die [slachtoffer] (tegen diens wil) verplaatst naar Almere, althans een plaats in Nederland, en/of die [slachtoffer] belet het voertuig waarin hij zich bevond te verlaten en/of
- die [slachtoffer] bedreigd en/of
- contact onderhouden met een of meer medeverdachte(n) en/of
- contact onderhouden met [getuige 1] en/of [getuige 2] ten behoeve van het betalen en/of overhandigen van een geldbedrag en/of
- op/nabij NS station Almere Muziekwijk afgesproken met [getuige 2] voor het verkrijgen van geld en/of
- die [slachtoffer] vervoerd naar een strandje aan de Strandweg en/of (aldaar) die [slachtoffer] uit het voertuig doen of laten stappen en/of die [slachtoffer] (aldaar) bedreigd en/of met een vuurwapen (op en/of in de richting van die [slachtoffer] ) geschoten en/of een vuurwapen aan die [slachtoffer] getoond en/of fysiek geweld op die [slachtoffer] toegepast en/of (zodoende) een voor die [slachtoffer] bedreigende situatie gecreëerd,
(waarna die [slachtoffer] te water is geraakt) ten gevolge waarvan die [slachtoffer] is overleden;
en/of
hij op of omstreeks 1 december 2016 te Wormerveer, gemeente Zaanstad, en/of Almere en/of (elders in) Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk een persoon, genaamd [slachtoffer] , wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en/of beroofd gehouden,
immers heeft/hebben hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) meermalen, althans eenmaal,
(te Wormerveer en/of elders in Nederland)
- contact onderhouden met een of meer medeverdachte(n) en/of
- die [slachtoffer] beticht van oplichting van een of meer klant(en) van garage [bedrijf] en/of (een) ander(en) en/of
- achter die [slachtoffer] aangerend en/of die [slachtoffer] vastgepakt en/of geduwd en/of geslagen en/of
- die [slachtoffer] (in een ruimte) tegen diens wil vastgehouden en/of opgesloten en/of die [slachtoffer] belet het pand en/of de ruimte waarin die [slachtoffer] verbleef te verlaten en/of
- contact onderhouden met [getuige 1] en/of [getuige 2] ten behoeve van het betalen en/of overhandigen van een geldbedrag en/of
- die [slachtoffer] bedreigd en/of naar die [slachtoffer] geschreeuwd en/of
- die [slachtoffer] naar een voertuig (welke garage [bedrijf] was binnengereden) begeleid en/of (vervolgens) die [slachtoffer] in (genoemd) voertuig (onder dwang) doen of laten plaatsnemen en/of (vervolgens die [slachtoffer] belet het voortuig te verlaten en/of
(te Almere en/of elders in Nederland)
- die [slachtoffer] (tegen diens wil) verplaatst naar Almere, althans een plaats in Nederland, en/of die [slachtoffer] belet het voertuig waarin hij zich bevond te verlaten en/of
- die [slachtoffer] bedreigd en/of
- contact onderhouden met een of meer medeverdachte(n) en/of
- contact onderhouden met [getuige 1] en/of [getuige 2] ten behoeve van het betalen en/of overhandigen van een geldbedrag en/of
- op/nabij NS station Almere Muziekwijk afgesproken met [getuige 2] voor het verkrijgen van geld en/of
- die [slachtoffer] vervoerd naar een strandje aan de Strandweg en/of (aldaar) die [slachtoffer] uit het voertuig doen of laten stappen en/of die [slachtoffer] (aldaar) bedreigd en/of met een vuurwapen (op en/of in de richting van die [slachtoffer] ) geschoten en/of een vuurwapen aan die [slachtoffer] getoond en/of fysiek geweld op die [slachtoffer] toegepast en/of (zodoende) een voor die [slachtoffer] bedreigende situatie gecreëerd,
(waarna die [slachtoffer] te water is geraakt) ten gevolge waarvan die [slachtoffer] is overleden;
2.hij op of omstreeks 28 februari 2017 te Almere, een of meer goed (eren), te weten (originele) politiekleding (bestaande uit een politiejas en/of een politieoverhemd en/of een politiebroek), heeft voorhanden gehad, terwijl hij ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit/die goed(eren) wist of redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het (een) door misdrijf verkregen goed(eren) betrof.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring en strafoplegging komt dan de rechtbank.
Ten aanzien van feit 2
Vrijspraak
Anders dan de advocaat-generaal en met de verdediging is het hof van oordeel dat de tenlastegelegde heling niet bewezen kan worden verklaard. Bij de doorzoeking in de woning van de verdachte is politiekleding aangetroffen. Uit het dossier blijkt dat het om échte politiekleding gaat, zodat moet worden aangenomen dat deze van misdrijf afkomstig is. Uit het dossier blijkt echter niet met een voor een bewezenverklaring vereiste mate van zekerheid dat de verdachte ten tijde van het voorhanden krijgen wist of redelijkerwijs had moeten vermoeden dat deze politiekleding van misdrijf afkomstig was. De verdachte zal daarom van dit feit worden vrijgesproken.
Ten aanzien van feit 1
Vrijspraak medeplegen gijzeling
Met de advocaat-generaal en de raadsvrouw is het hof van oordeel dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen hetgeen de verdachte onder feit 1 als eerste alternatief/cumulatief impliciet primair is tenlastegelegd, te weten het medeplegen van gijzeling van [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ), zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken
Medeplegen van wederrechtelijke vrijheidsberoving, de dood ten gevolge hebbend
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot een bewezenverklaring. Hij heeft hiertoe – kort weergegeven – het volgende aangevoerd.
[slachtoffer] kwam op 1 december 2016 rond 12:30 uur in de garage van [medeverdachte 1] aan en werd direct door [medeverdachte 1] daar vastgehouden. Vanaf dat moment werd [slachtoffer] van zijn vrijheid beroofd en beroofd gehouden, mede door de nadien ter plaatse gekomen [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] . Later die middag rond 16:00 uur arriveerden [verdachte 2] , [verdachte 1] en een NN-man met de Chrysler Voyager van [verdachte 1] (hierna: de Chrysler) bij de garage en namen de wederrechtelijke vrijheidsberoving over. [verdachte 2] , [verdachte 1] en de NN-man verlieten met de Chrysler de garage rond 16:30 uur en namen [slachtoffer] mee. De Chrysler is met de inzittenden naar Almere gereden om geld op te halen bij [getuige 2] (hetgeen niet is gelukt) en daarna naar een strandje in Almere Haven, waar de wederrechtelijke vrijheidsberoving door [verdachte 2] , [verdachte 1] en de NN-man heeft voortgeduurd.
De advocaat-generaal acht ook de tenlastegelegde strafverzwarende omstandigheid, inhoudende dat deze wederrechtelijke vrijheidsberoving de dood van [slachtoffer] tot gevolg heeft gehad, bewezen en voert daartoe – kort weergegeven – het volgende aan. [slachtoffer] is verdronken als gevolg van het feit dat hij op de avond van 1 december 2016 op het bewuste strandje in Almere te water is gegaan of geraakt terwijl hij probeerde te ontkomen aan de vrijheidsberoving, waarbij het handelen van [verdachte 2] en de andere verdachten een onmiskenbare rol hebben gevormd in de keten van schakels die tot de dood van [slachtoffer] heeft geleid.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit. Volgens hem kan op grond van de bewijsmiddelen niet worden vastgesteld dat [verdachte 1] één van de drie personen is geweest die samen met [slachtoffer] in de Chrysler heeft gezeten. Subsidiair voert de raadsman aan dat het door [verdachte 1] geschetste alternatieve scenario – dat [verdachte 1] in een muziekstudio was – op basis van de bewijsmiddelen niet kan worden uitgesloten. Voorts is geen sprake van medeplegen met betrekking tot de gebeurtenissen in de garage. Verder kan niet worden vastgesteld dat [slachtoffer] in de Chrysler van zijn vrijheid werd beroofd, nu niet kan worden vastgesteld dat hij tegen zijn wil in de Chrysler moest plaatsnemen, gedwongen werd om daarin te blijven, feitelijke de auto niet kon verlaten en dat hij is bedreigd of geweld tegen hem is gebruikt. Ten aanzien van de strafverzwarende omstandigheid merkt de raadsman – kort weergegeven – op dat geen causaal verband bestaat tussen het overlijden van [slachtoffer] en de vermeende wederrechtelijke vrijheidsberoving.
Oordeel van het hof
Is [verdachte 1] één van de mannen in de Chrysler?
Op 1 december 2016 is het slachtoffer [slachtoffer] omstreeks 16:35 uur in de garage in Wormerveer – waar hij enkele uren was vastgehouden – opgehaald door [verdachte 2] en twee andere mannen. [slachtoffer] werd vanaf de garage vervoerd in de Chrysler met het kenteken [kenteken] [verdachte 1] had deze auto – die op naam stond van zijn toenmalige vriendin – toentertijd gekocht en in gebruik. Uit historische verkeersgegevens en kentekenregistraties kan worden afgeleid dat een mobiele telefoon met [telefoonnummer] steeds met de Chrysler is ‘meegereisd’. Dit telefoonnummer was in gebruik bij [verdachte 1] .
[verdachte 1] heeft gesteld, dat hij op 1 december 2016 de Chrysler tezamen met zijn mobiele telefoon met het nummer [telefoonnummer] heeft verhuurd aan de medeverdachte [verdachte 2] . Het verhuren van de telefoon was volgens [verdachte 1] ingegeven door het feit dat de Chrysler geen navigatiesysteem had, en in plaats daarvan de verhuurde mobiele telefoon kon worden gebruikt. Verder heeft [verdachte 1] verklaard dat hij in de middag van 1 december 2016 in een muziekstudio in Almere was. Het laatste zou steun vinden in een verklaring van getuige [getuige 3] , zoals afgelegd in hoger beroep bij de raadsheer-commissaris.
De toenmalige vriendin van [verdachte 1] – getuige [getuige 4] – heeft verklaard op 1 december 2016 telefonisch contact te hebben gehad met [verdachte 1] . [getuige 4] kon zich bij haar verhoren deze dag goed herinneren, omdat haar opa jarig was en [verdachte 1] had toegezegd haar naar het verjaardagsfeest te brengen en zij boos was omdat dit niet doorging. [verdachte 1] zou haar ergens in de middag na de schooltijd van de kinderen brengen. Uit de zich in het dossier bevindende verkeersgegevens met betrekking tot het telefoonnummer [telefoonnummer] kan worden afgeleid dat [getuige 4] inderdaad in de middag meermalen contact heeft gehad met het betreffende nummer, waaronder om 14:11 uur en 15:29 uur (ZD1, p. 627 en 633). De getuige [getuige 4] heeft verklaard dat telkens als zij belde, met het volgens haar aan [verdachte 1] toebehorende telefoonnummer [telefoonnummer] , zij steeds [verdachte 1] aan de lijn kreeg.
Op grond van de uit de verkeersgegevens blijkende contacten tussen het telefoonnummer van de getuige [getuige 4] en het telefoonnummer [telefoonnummer] , in combinatie met de door de getuige [getuige 4] afgelegde verklaring over 1 december 2016 en haar contact met [verdachte 1] , komt het hof tot de conclusie dat [verdachte 1] op 1 december 2016 de telefoon met het voornoemde nummer in gebruik had.
Het hof neemt daarbij in aanmerking dat de verklaring van [verdachte 1] – inhoudende dat hij de auto samen met de telefoon aan [verdachte 2] verhuurd had – niet aannemelijk is geworden. Ten eerste omdat [verdachte 2] de huur van zowel de auto als de telefoon heeft ontkend. Ten tweede omdat geenszins is gebleken dat getuige [getuige 4] op 1 december 2016 met een andere persoon dan [verdachte 1] gesproken heeft toen zij contact had met het telefoonnummer [telefoonnummer] .
In hoger beroep is op 4 augustus 2021 de getuige [getuige 3] – werkzaam in een door [verdachte 1] gebruikte muziekstudio – gehoord door de raadsheer-commissaris. [getuige 3] heeft bij dit verhoor verklaard, dat iedere dag een beetje hetzelfde is en dat hij zich de dag van 1 december 2016 niet persé kan herinneren. Ook op de vraag van de raadsman van [verdachte 1] of hij zich nog een bijzondere dag kan herinneren, antwoordde [getuige 3] “Wat ik mij herinner, maar ik weet niet of het 1 december 2016 (hof: kennelijk is hier het woordje ‘was’ vergeten), is dat we zoals gebruikelijk bij elkaar waren”. Het hof stelt vast dat getuige [getuige 3] niet direct uit eigen herinnering heeft verklaard over specifiek de datum van 1 december 2016. Voor zover moet worden aangenomen dat de verklaring [getuige 3] , daartoe kennelijk van informatie voorzien door de verdachte, wel betrekking heeft op 1 december 2016, geldt dat de inhoud van de verklaring strijdig is met de hiervoor vast gestelde feiten en omstandigheden. Het hof gaat daarom aan deze verklaring voorbij. Ook anderszins is de stelling van [verdachte 1] met betrekking tot zijn aanwezigheid in de muziekstudio op 1 december 2016 niet aannemelijk geworden.
Uit de combinatie van telecomgegevens van [verdachte 1] en [verdachte 2] en kentekenregistraties van de Chrysler leidt het hof af, dat [verdachte 1] en [verdachte 2] op 1 december 2016 vanaf omstreeks 12:38 uur samen waren en zich hebben verplaatst in de Chrysler. Omstreeks 15:55 uur komen [verdachte 2] , [verdachte 1] en een NN-man aan bij de garage ‘ [bedrijf] ’ in Wormerveer. Blijkens beelden opgenomen vanaf het nabij de garage gelegen ‘ [horeca] is de Chrysler Voyager vervolgens weer vertrokken uit de garage omstreeks 16:35 uur. [verdachte 1] , [verdachte 2] , de NN-man en [slachtoffer] bevinden zich dan in de Chrysler. De reis van de Chrysler – met een tussenstop bij het station Almere Muziekwijk – is geëindigd op het hieronder nader te bespreken strandje in Almere.
Op grond van het voorgaande, in samenhang bezien, komt het hof tot de conclusie dat [verdachte 1] een van de twee andere mannen in de Chrysler is geweest.
Wederrechtelijke vrijheidsberoving
Op 1 december 2016 kwam [slachtoffer] tussen 12:21 uur en 12:36 uur binnen bij de garage [bedrijf] in Wormerveer. [medeverdachte 1] , de eigenaar van de garage, heeft [slachtoffer] op de grond en tegen een bak met gereedschappen geduwd, waardoor [slachtoffer] zichtbaar pijn had. Vervolgens moest [slachtoffer] van [medeverdachte 1] plaatsnemen in de kantine van de garage. Toen [slachtoffer] op een gegeven moment de kantine wilde verlaten schreeuwde [medeverdachte 1] tegen hem: “Blijf zitten”. Ook werd door [medeverdachte 1] erop toegezien dat [slachtoffer] de kantine niet verliet. Gelet op voornoemde omstandigheden was er naar het oordeel van het hof sprake van een situatie waaraan [slachtoffer] , zich niet kon onttrekken, zodat sprake is van het wederrechtelijk van de vrijheid beroven en beroofd houden van [slachtoffer] door [medeverdachte 1] .
Uit de bewijsmiddelen blijkt verder dat [medeverdachte 1] om 12:43 uur telefonisch contact heeft gehad met [medeverdachte 3] . Om 12:48 uur vindt telefonisch contact plaats tussen [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] . Vervolgens kwamen [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] omstreeks 12:56 uur bijna gelijktijdig aan bij de garage.
[slachtoffer] is in de garage vastgehouden tot het, hieronder nader te bespreken, moment dat hij is meegenomen in de Chrysler. Daarvoor heeft (de inmiddels ook in de garage verschenen) [medeverdachte 4] de jas van [slachtoffer] afgenomen. [slachtoffer] heeft de garage dus zonder jas verlaten.
Vanaf ongeveer 12:00 uur hebben er meerdere telefonisch contacten plaatsgevonden tussen [verdachte 2] en [verdachte 1] . Vanaf 12:38 uur verplaatsten de telefoonnummers van [verdachte 2] en [verdachte 1] zich gelijktijdig van Almere naar de omgeving van Amsterdam. Het hof gaat ervan uit, zoals hierboven reeds beschreven, dat [verdachte 2] en [verdachte 1] zich op dat moment bij elkaar voegden in de Chrysler van [verdachte 1] .
Vanaf 13:48 uur tot ongeveer 15:55 uur hebben er meerdere telefonische contacten plaatsgevonden tussen [medeverdachte 3] en [verdachte 2] . In de telecomgegevens is te zien dat de telefoon van [verdachte 2] zich in die periode verplaatst van Diemen naar Assendelft, in de omgeving van Wormerveer. Het hof leidt hieruit af dat [verdachte 2] door [medeverdachte 3] ervan op de hoogte is gebracht dat [slachtoffer] in de garage aanwezig was. Omstreeks 15:55 uur arriveerde de Chrysler met [verdachte 2] , [verdachte 1] en een NN-man in de garage. Tientallen seconden daarvoor was er contact tussen de telefoons van [medeverdachte 3] en [verdachte 2] . Nadat voor hen de overheaddeur was geopend, reed de Chrysler achteruit de garage in. In de garage heeft [verdachte 2] [slachtoffer] geslagen en naar [slachtoffer] geschreeuwd, omdat deze hem beweerdelijk geld schuldig was. [slachtoffer] moest van [medeverdachte 1] de Chrysler instappen; hij werd hardhandig in de auto gezet. Vervolgens reed de Chrysler met daarin [verdachte 2] , [slachtoffer] , [verdachte 1] en NN-man weg van de garage. Tussen 15:54 uur en 16:38 uur is zichtbaar dat de verbindingen van het telefoonnummer van [verdachte 2] en het telefoonnummer van [verdachte 1] worden afgewikkeld via een zendmast die dekking geeft aan de locatie van de garage.
Omstreeks 16:35 uur vertrok de Chrysler met [verdachte 2] , [verdachte 1] , de NN-man en [slachtoffer] uit de garage in de richting van Almere. [slachtoffer] wist op het moment dat ze op de snelweg reden niet waar ze naartoe gingen. Uit de telecomgegevens in samenhang met andere bewijsmiddelen blijkt dat [slachtoffer] meermalen telefonisch contact heeft gehad met [getuige 2] en met hem een afspraak heeft gemaakt bij het station Muziekwijk in Almere voor het verkrijgen van geld. Rond 18:00 uur had [getuige 2] op die plek een ontmoeting met [verdachte 1] en de NN-man. Zij zeiden dat ze geld kwamen halen. [slachtoffer] zelf is met [verdachte 2] in de auto gebleven. Toen [getuige 2] geen geld gaf zijn de mannen weer weggegaan.
Na de ontmoeting met [getuige 2] heeft [verdachte 2] in de auto, in de buurt van het station Almere-Muziekwijk, een vuurwapen aan [slachtoffer] laten zien. Dit was een echt wapen. [verdachte 2] , [verdachte 1] en de NN-man zijn vervolgens met [slachtoffer] in de Chrysler naar de Strandweg in Almere-Haven gereden. Vanaf 18:21 uur worden nagenoeg alle verbindingen van de telefoon van [verdachte 2] afgewikkeld via een zendmast die (onder andere) dekking geeft aan het strandje met het daarvoor gelegen eilandje dat is gelegen in het Gooimeer. De Chrysler is, gelet op de verdere gebeurtenissen, kennelijk in de nabijheid van het aan de Strandweg gelegen strandje gestopt. [verdachte 2] heeft, voordat hij met [slachtoffer] de auto uitstapte, aan [slachtoffer] voor de tweede maal een vuurwapen laten zien. Hij heeft dit wapen op [slachtoffer] gewezen. Daarbij heeft [verdachte 2] tegen [slachtoffer] gezegd dat hij, [slachtoffer] , geen geintjes moest maken. [verdachte 2] is vervolgens met [slachtoffer] de auto uit gegaan. [slachtoffer] droeg op dat moment geen jas (die was immers eerder die dag afgenomen), terwijl het – naar moet worden aangenomen gelet op de tijd van het jaar – koud zal zijn geweest1.. [verdachte 1] en de NN-man zaten in de auto. Op een gegeven moment is [slachtoffer] weggerend. [verdachte 2] is met een van de twee andere mannen, dus met [verdachte 1] dan wel de NN-man, achter [slachtoffer] aangerend, maar ze konden hem niet vinden. De andere man, dus de NN-man dan wel [verdachte 1] , kwam met de auto het strand op om te schijnen met de koplampen. Toen kwam de auto vast te staan. [verdachte 2] wilde dat [slachtoffer] terug zou komen omdat hij zijn geld wilde hebben en niet wilde dat [slachtoffer] zou “onderduiken”.
Uit het voorgaande blijkt dat [slachtoffer] tot het moment waarop hij bij het strandje wegrende, wederrechtelijk van zijn vrijheid beroofd is gehouden.
Medeplegen
Op 1 december 2016 heeft [verdachte 1] heeft samen met [verdachte 2] en een NN-man het slachtoffer [slachtoffer] meegenomen vanuit de garage in Wormerveer. [slachtoffer] werd in de garage reeds door anderen van zijn vrijheid beroofd gehouden. Bij het meenemen werd gebruik gemaakt van de Chrysler die [verdachte 1] tot zijn beschikking had. Uit de bewijsmiddelen volgt verder dat er een tussenstop is gemaakt bij het station Almere Muziekwijk, waar een ontmoeting is geweest met [getuige 2] (in de verwachting dat hij geld zou betalen). Uit verklaringen van [verdachte 2] kan worden afgeleid dat hij met [slachtoffer] in de auto bleef en dat de anderen de ontmoeting met [getuige 2] hadden. Uit het samenstel van bewijsmiddelen leidt het hof af dat [verdachte 1] en de NN-man [getuige 2] hebben ontmoet, in de verwachting van hem geld te ontvangen ter compensatie van de schuld die [slachtoffer] had bij [verdachte 2] . Zoals eerder overwogen, is de reis van de Chrysler geëindigd op het strandje in Almere. Daar is [slachtoffer] het water in gevlucht, waarna [verdachte 1] , [verdachte 2] en de NN-man naar [slachtoffer] op zoek zijn gegaan. Op alle relevante moment peilt de mobiele telefoon met het nummer [telefoonnummer] uit; het nummer reist mee met de Chrysler en straalt ook de zendmast aan die dekking geeft aan het strandje in Almere. Het nummer [telefoonnummer] was – zoals hiervoor overwogen – daarbij steeds in gebruik bij [verdachte 1] .
Het hof komt op grond van het voorgaande tot het oordeel dat sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen [verdachte 1] en zijn medeverdachten die in de kern bestaat uit een gezamenlijke uitvoering. Daarmee acht het hof het tenlastegelegde medeplegen bewezen.
Dood van [slachtoffer]
De laatste keer dat (vermoedelijk) [slachtoffer] gebruik heeft gemaakt van zijn telefoon, is als met zijn telefoon om 18:21 uur wordt uitgebeld naar [getuige 1] . Als [slachtoffer] om 19:08 uur wordt gebeld, neemt hij niet meer op.
Op 6 december 2016 heeft [getuige 1] melding gedaan dat [slachtoffer] mogelijk gegijzeld dan wel vermist is. Op 7 december 2016 heeft [getuige 1] verklaard dat hij sinds dat [slachtoffer] hem belde om te helpen, niets meer van hem heeft gehoord. Dit duurde langer dan hij van [slachtoffer] gewend was.
Op 8 december 2016 vindt er een Telegram gesprek plaats tussen ‘ [bijnaam 1] ’, zijnde [verdachte 2] , en ene ‘ [bijnaam 2] ’. Dit gesprek gaat over [slachtoffer] en gaat als volgt:
(…)
[bijnaam 2] : Jullie waren er toch ook
[bijnaam 1] : Ja man wij hebben hem meegenomen
[bijnaam 1] : hij moest mij ook lappen (hof: betalen)
(…)
[bijnaam 1] : nu is hij kil spoorloos
[bijnaam 2] : heeft hij betaald
[bijnaam 1] : nee man, niemand wou helpen
[bijnaam 2] : jullie hebben hem wel gesloopt (hof: mishandeld)
[bijnaam 1] : ja
[bijnaam 2] : maar goed of gewoon een paar klappen
[bijnaam 1] : maar hij is in het water gesprongen
[plaatje vuurwapen]
[bijnaam 1] : op hem.
Op 22 december 2016 wordt het stoffelijk overschot van [slachtoffer] aangetroffen in het water van het Gooimeer, nabij een eilandje, welk eilandje tegenover het strandje aan de Strandweg te Almere Haven is gelegen waar de Chrysler is vast komen te zitten. De watertemperatuur was op dat moment 6 graden Celsius. Uit onderzoek is gebleken dat [slachtoffer] het eilandje niet heeft betreden.
De bevindingen in het NFI-rapport pathologie onderzoek naar aanleiding van een mogelijk niet natuurlijke dood (sectierapport) luiden als volgt:
“Gelet op de buitentemperaturen van de afgelopen tijd kunnen de postmortale veranderingen passen bij een maximale postmortale periode van circa 20 dagen (waarna het slachtoffer niet meer levend was gezien) lang verblijf in het water. Er werden slechts beperkte letsels (onderhuidse bloeduitstortingen in de linker wenkbrauw, de benen en de rugzijde van de romp) aangetroffen. De letsels waren kort voor het overlijden opgetreden ten gevolge van inwerking van uitwendig mechanisch stomp botsend geweld zoals bijvoorbeeld (zich) stoten, vallen of geslagen worden. Zij hebben geen bijdrage geleverd aan het overlijden. Het vocht in de borstholten is mogelijk postmortaal ontstaan. Het kan echter niet worden uitgesloten dat (een deel van) deze vochtophoping en de vochtophoping in de maag in het kader van verdrinking zijn opgetreden. Ook het microscopisch beeld van acuut emfyseem kan optreden in het kader van verdrinking door ‘happen naar lucht’. Er werd geen toxicologische bijdrage aan de toedracht en/of het overlijden gevonden. Er waren, voor zover beoordeelbaar in verband met de postmortale veranderingen, geen aanwijzingen voor ziekelijke orgaanafwijkingen die het intreden van de dood zouden kunnen verklaren of hiervoor van betekenis geweest zouden kunnen zijn. De conclusie is dat bij de sectie geen anatomische of toxicologische oorzaak werd gevonden. Gelet op de situatie bij vinding dient verdrinking als mogelijke doodsoorzaak te worden overwogen.”
Het hof stelt op grond van het voorgaande, in samenhang bezien, vast dat [slachtoffer] bij het strandje in Almere-Haven is gevlucht voor [verdachte 2] , [verdachte 1] en de NN-man en daarbij het water is ingegaan. Hierbij beschouwt het hof de mededeling van [verdachte 2] in het Telegrambericht van 8 december 2016, inhoudende: “hij is het water in gesprongen”, als een waarneming van een ooggetuige. Het lichaam van [slachtoffer] was op dat moment immers nog niet gevonden. Nu alleen [verdachte 2] , [verdachte 1] en NN-man met [slachtoffer] op het strand aanwezig waren, is het in het water springen van [slachtoffer] door een of meer van hen waargenomen. De verklaring van [verdachte 2] dat hij deze informatie “op straat” had gehoord is niet aannemelijk geworden. Het past overigens ook niet in de context van de overige mededelingen die [verdachte 2], met betrekking tot zijn eigen gedragingen (meenemen, mishandeling, tonen vuurwapen), op dat moment aan [bijnaam 2] deed. Het dossier biedt verder geen enkel aanknopingspunt om te veronderstellen dat [slachtoffer] om enige andere reden het water in is gegaan dan om te vluchten.
Bij [slachtoffer] is geen anatomische of toxicologische doodsoorzaak gevonden. De postmortale veranderingen kunnen passen bij een maximale postmortale periode van 20 dagen. De patholoog concludeert dat gelet op de situatie bij vinding, verdrinking als mogelijke doodsoorzaak dient te worden overwogen. Deze conclusie ligt in het verlengde van wat in de forensische literatuur wordt beschreven met betrekking tot verdrinking als doodsoorzaak, te weten dat verdrinking als doodsoorzaak niet kan worden vastgesteld bij sectie.2.Wel kan bij sectie worden uitgesloten dat sprake is van andere (ziekelijke) aandoeningen of een toxicologische bijdrage en kunnen aanwijzingen worden gevonden voor verdrinking.
Gelet op al het voorgaande, in samenhang bezien, en nu een mogelijk alternatieve doodsoorzaak niet aannemelijk is geworden, gaat het hof er van uit dat [slachtoffer] na zijn vlucht in het ijskoude water daar niet meer levend uit is gekomen als gevolg van verdrinking.
Causaal verband tussen de vrijheidsberoving en het overlijden van [slachtoffer]
Tenslotte moet de vraag worden beantwoord of in strafrechtelijke zin causaal verband bestaat tussen de wederrechtelijke vrijheidsberoving door [verdachte 2] , [verdachte 1] en de NN-man en de dood van [slachtoffer] . Daarbij dient te worden bezien of de dood van [slachtoffer] redelijkerwijs aan de gedragingen van [verdachte 2] , [verdachte 1] en de NN-man, die zij in het kader van deze vrijheidsberoving hebben verricht, kan worden toegerekend. De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 27 maart 2012, ECLI:NL:HR:2012:BT6362, in dat verband, voor zover relevant, overwogen:
"Doorgaans is bij de beantwoording van de vraag of in strafrechtelijke zin causaal verband bestaat niet aan twijfel onderhevig dat in de keten van gebeurtenissen de gedraging van de verdachte een noodzakelijke factor is geweest voor het ingetreden gevolg - en staat dat gevolg dus in conditio sine qua non-verband tot de gedraging, welk verband in beginsel als ondergrens van het causaal verband fungeert -, maar gaat het daarbij vooral erom of het ingetreden gevolg redelijkerwijs aan (de gedraging van) de verdachte kan worden toegerekend.”
Zoals het hof hiervoor al heeft vastgesteld, is [slachtoffer] op zijn vlucht voor [verdachte 2] , [verdachte 1] en de NN-man het water ingegaan, waarna hij is verdronken. De verdachten hebben door hun handelen, zijnde de wederrechtelijke vrijheidsberoving van [slachtoffer] , een reeks van gebeurtenissen in gang gezet die uiteindelijk heeft geleid tot de dood van [slachtoffer] . Het hof overweegt met betrekking tot dit handelen in het bijzonder nog het volgende.
[verdachte 2] , [verdachte 1] en de NN-man zijn met zijn drieën in de Chrysler van [verdachte 1] naar de garage gegaan, waar [slachtoffer] in de kantine reeds van zijn vrijheid beroofd werd gehouden. Zij waren getalsmatig in de meerderheid. [verdachte 2] was woedend en heeft [slachtoffer] geslagen. Hij wilde geld van [slachtoffer] , maar [slachtoffer] had geen geld. [slachtoffer] werd hardhandig in de auto van [verdachte 1] gezet en vervolgens reden [verdachte 2] , [verdachte 1] en de NN-man met [slachtoffer] weg. Op het moment dat ze op de snelweg reden wist [slachtoffer] niet waar ze naartoe gingen en dat wilde ook niemand in de auto hem vertellen. [slachtoffer] kon, toen [getuige 1] hem aan de lijn had, niet te veel zeggen en de telefoon werd later ook van hem afgepakt. [verdachte 2] , [verdachte 1] en de NN-man reden met [slachtoffer] naar het station Almere Muziekwijk teneinde geld op te halen bij [getuige 2] . [slachtoffer] is met [verdachte 2] in de auto achtergebleven, terwijl [verdachte 1] en de NN-man een ontmoeting hadden met de hun onbekende [getuige 2] , die echter geen geld gaf. Het hof leidt hieruit af dat [slachtoffer] in de auto werd gehouden om te verhinderen dat hij aan de macht van zijn belagers zou ontkomen, daartoe al dan niet geholpen door [getuige 2] . Na de ontmoeting met [getuige 2] heeft [verdachte 2] aan [slachtoffer] een vuurwapen getoond. Vervolgens hebben [verdachte 2] , [verdachte 1] en de NN-man [slachtoffer] in de auto meegenomen naar de Strandweg in Almere, waaraan een strandje is gelegen. Naar moet worden aangenomen in die tijd van het jaar en op dat tijdstip, een stille plek. Het was donker, gelet op het tijdstip van arriveren (rond 18:21 uur op 1 december). Het hof hecht geen geloof aan de verklaring van [verdachte 2] dat [slachtoffer] na de ontmoeting met [getuige 2] met een paar jongens had gebeld en dat ze toen naar Almere Haven moesten rijden, omdat [slachtoffer] daar met iemand zou hebben afgesproken. Uit de telecomgegevens van [slachtoffer] blijkt immers dat na de ontmoeting met [getuige 2] hij enkel naar [getuige 2] en [getuige 1] heeft uitgebeld en alleen [getuige 1] te spreken kreeg (ZD1, p. 598). Voorts was, zoals blijkt uit hetgeen hiervoor is overwogen, [slachtoffer] niet degene die bepaalde waar men naartoe ging. [verdachte 2] wilde nog steeds geld van [slachtoffer] , welk geld [slachtoffer] nog steeds niet had en waar hij ook niet aan kon komen. Immers, “niemand wou helpen”, aldus [verdachte 2] in het hiervoor genoemde Telegram gesprek. Kennelijk is [slachtoffer] ook mishandeld (afgezien van de klap die hij al in de garage van [verdachte 2] had gekregen) nadat hij was meegenomen door [verdachte 2] , [verdachte 1] en de NN-man. Het hof neemt hierbij in aanmerking dat [slachtoffer] “ja” antwoordt op de vraag van ‘ [bijnaam 2] ’: “jullie hebben hem wel gesloopt”. Voorts zijn bij [slachtoffer] letsels vastgesteld, die kort voor zijn overlijden zijn ontstaan. [verdachte 2] heeft [slachtoffer] bij het strand nogmaals een vuurwapen getoond, daarmee op hem gewezen en heeft gezegd dat [slachtoffer] geen geintjes moest uithalen. Toen [verdachte 2] , [verdachte 1] en de NN-man met [slachtoffer] bij het strand arriveerden, werd deze inmiddels al bijna twee uur door hen van zijn vrijheid beroofd gehouden. Zij waren geenszins van plan om [slachtoffer] vrij te laten, getuige ook het feit dat zij hem met z’n drieën zijn gaan zoeken toen hij was weggerend. Daar komt bij dat [verdachte 2] heeft verklaard: “ik wilde mijn geld hebben. Ik wilde dat hij terug zou komen. Ik wilde dat hij naast mij zou staan. Als hij hem peert, duikt hij altijd onder.”
Een wederrechtelijke vrijheidsberoving kan naar de aard van het delict als gevolg hebben dat het slachtoffer een vluchtpoging onderneemt. Daarbij kan het slachtoffer, onder meer afhankelijk van zijn vrees voor degenen die hem vasthouden, de mate van dreiging die van de overige omstandigheden van de wederrechtelijke vrijheidsberoving uitgaat, zijn inschatting van wat er nog komen gaat en de mogelijke paniek waarin hij verkeert, al dan niet bewust risico’s nemen op zijn vlucht.
[slachtoffer] verkeerde, als gevolg van het handelen van [verdachte 2] , [verdachte 1] en de NN-man zoals hiervoor omschreven, in een uitermate bedreigende en op dat moment voor hem ook uitzichtloze situatie. Het is tegen deze achtergrond dat hij, kennelijk geen andere uitweg ziende, een risicovolle vluchtpoging heeft ondernomen door het water in te gaan, hetgeen hem fataal is geworden.
Conclusie
Het hof is van oordeel dat, gelet op al hetgeen hiervoor is overwogen, de dood van [slachtoffer] in redelijkheid aan [verdachte 2] , [verdachte 1] en de NN-man kan worden toegerekend. Het tenlastegelegde feit kan daarom wettig en overtuigend worden bewezen.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 1 december 2016 te Wormerveer, gemeente Zaanstad, en Almere en/of elders in Nederland,
tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk [slachtoffer] ,
wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd gehouden,
immers hebben hij, verdachte, en zijn mededaders
- die [slachtoffer] onder dwang in een voertuig dat de garage [bedrijf] was binnengereden doen of laten plaatsnemen en
- die [slachtoffer] verplaatst naar Almere en
- die [slachtoffer] vervoerd naar een strandje aan de Strandweg te Almere en
- een vuurwapen aan die [slachtoffer] getoond en
- fysiek geweld op die [slachtoffer] toegepast en
- een voor die [slachtoffer] bedreigende situatie gecreëerd,
waarna die [slachtoffer] te water is geraakt ten gevolge waarvan die [slachtoffer] is overleden.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals opgenomen in de bijlage bij dit arrest. Die bewijsmiddelen zijn – ook in hun onderdelen – telkens gebezigd tot het bewijs van het feit of de feiten, waarop zij blijkens hun inhoud of de bewijsoverwegingen betrekking hebben
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroofd houden, terwijl het feit de dood ten gevolge heeft.
Strafbaarheid van de verdachte
De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het onder 1 bewezenverklaarde uitsluit.
Oplegging van straf
De rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1 als eerste alternatief/cumulatief, impliciet subsidiair bewezenverklaarde, zonder bewezenverklaring van de strafverzwarende omstandigheid, en het onder 2 bewezenverklaarde, veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 3 maanden voorwaardelijk en een proeftijd van 2 jaren.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1 als eerste alternatief/cumulatief, impliciet subsidiair tenlastegelegde, met bewezenverklaring van de strafverzwarende omstandigheid, alsmede voor het onder 2 tenlastegelegde, zal worden veroordeeld tot gevangenisstraf voor de duur van 32 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 10 maanden voorwaardelijk en een proeftijd van 2 jaren. Hierbij heeft de advocaat-generaal rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn.
De raadsman heeft namens de verdachte het hof verzocht rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, artikel 63 Sr en de overschrijding van de redelijke termijn. In geval van een bewezenverklaring, verzoekt de raadsman – subsidiair - het opleggen van een gevangenisstraf waarvan de duur gelijk is aan de tijd dat de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
Prokuratuur-verweer
Buiten zijn pleitnotities om heeft de raadsman verzocht ex artikel 359a Sv in strafverminderende zin rekening te houden met een vormverzuim bij het opvragen van de verkeersgegevens ex artikel 126n Sv met betrekking tot de verdachte. De raadsman heeft ter onderbouwing daarvoor verwezen naar het pleidooi in de zaak tegen één van de medeverdachten. Wat daar verder van zij, de raadsman heeft meer in het bijzonder niet aangegeven welk concreet nadeel de verdachte door het gestelde verzuim heeft ondervonden. Dat is wel een vereiste om te kunnen worden aangemerkt als een verweer op grond van artikel 359a Sv. Reeds daarom wordt het verweer verworpen.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen onvoorwaardelijke gevangenisstraf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft schuldig gemaakt aan het van de vrijheid beroofd houden van het slachtoffer [slachtoffer] . Het hof heeft ook bewezen verklaard dat [slachtoffer] als gevolg van de wederrechtelijke vrijheidsberoving is overleden.
[slachtoffer] is op 1 december 2016 door de verdachte en zijn mededaders opgehaald in een garage in Wormerveer, waar hij door anderen al van zijn vrijheid beroofd werd gehouden. Daarbij is gebruik gemaakt van de auto die de verdachte tot zijn beschikking had. In de garage heeft een mededader [slachtoffer] een klap gegeven en tegen hem geschreeuwd. [slachtoffer] werd vervolgens gedwongen om in de auto plaats te nemen. Aan hem werd niet verteld waar ze naartoe zouden rijden en zijn telefoon werd op enig moment van hem afgepakt. Tijdens de reis van de garage in Wormerveer naar uiteindelijk de Strandweg in Almere Haven is [slachtoffer] bedreigd door een mededader. Een mededader heeft aan [slachtoffer] een vuurwapen getoond. Op enig moment zijn de verdachte en zijn mededaders met [slachtoffer] aangekomen op de Strandweg, waaraan een strandje is gelegen. [slachtoffer] werd toen al bijna twee uur vastgehouden door de verdachte en zijn mededaders. Een mededader wilde geld van [slachtoffer] , maar die had dit niet. [getuige 2] , naar wie de verdachte en zijn mededaders even daarvoor met [slachtoffer] waren toegereden, had geen geld gegeven en [slachtoffer] kon er ook anderszins niet aan komen. Het was donker bij het strandje. Een mededader heeft ook daar in de auto met een vuurwapen op [slachtoffer] gewezen. Onduidelijk is gebleven om welke reden de verdachte en zijn mededaders met [slachtoffer] naar deze plek zijn gegaan. Uit het onderzoek is in ieder geval gebleken dat [slachtoffer] kort voor zijn overlijden is mishandeld en verder dat de verdachte en zijn mededaders niet van plan waren om [slachtoffer] vrij te laten. [slachtoffer] verkeerde als gevolg van het handelen van de verdachte en zijn mededaders, in een uitermate bedreigende en op dat moment voor hem ook uitzichtloze situatie. Op het strandje in Almere Haven heeft [slachtoffer] , kennelijk geen andere uitweg ziende, een risicovolle vluchtpoging ondernomen door het water in te gaan, hetgeen hem fataal is geworden.
De achtergrond van de ontvoering van [slachtoffer] lijkt te zijn gelegen in een schuld die [slachtoffer] had aan één van de mededaders. Kennelijk hebben de verdachte en zijn mededaders verondersteld door de ontvoering en de intimidatie van het slachtoffer deze te kunnen bewegen geld af te dragen. Al met al is er sprake van een zeer ernstige vorm van eigenrichting die op geen enkele wijze kan worden getolereerd. Daarbij is het gevolg van deze ernstige vorm van eigenrichting dat [slachtoffer] , in paniek op de vlucht voor de verdachte en zijn mededaders, de ontvoering met de dood heeft moeten bekopen. Het hof rekent de verdachte dit alles zwaar aan.
Er is, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, sprake van een ernstig feit waarvoor geen andere straf dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van lange duur kan worden opgelegd. Naar het oordeel van het hof doet de door de advocaat-generaal gevorderde straf onvoldoende recht aan de ernst van het feit.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft het hof acht geslagen op zijn strafblad, waaruit onder andere blijkt dat hij in 2019, wegens onder andere afpersing, diefstal met geweld en deelnemen aan een criminele organisatie, is veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes jaar en 10 maanden. Het hof houdt daarmee op grond van het bepaalde in artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht rekening. Het hof moet daarbij constateren dat de verdachte zich in deze zaak zich niet voor het eerst schuldig heeft gemaakt aan zeer ernstige strafbare feiten. Daarnaast blijkt uit het strafblad van de verdachte dat hij in 2015 is veroordeeld voor overtreding van de Wet wapens en munitie en in 2012 voor mishandeling en wederspannigheid. Het hof weegt dit in strafverzwarende zin mee.
Het hof ziet in de door de verdachte gestelde persoonlijke omstandigheden dat hij een eigen woning heeft en bezig is met het zoeken van werk, geen aanleiding om de op te leggen straf te matigen.
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft het hof rekening te houden met de overschrijding van de redelijke termijn voor de berechting. Als uitgangspunt heeft te gelden dat de behandeling van een zaak ter terechtzitting moet zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaren nadat de op zijn redelijkheid te beoordelen termijn is aangevangen. Als aanvangsmoment heeft in deze zaak te gelden het moment van inverzekeringstelling. In de zaak van de verdachte is sprake van inverzekeringstelling op 28 februari 2017, is hoger beroep ingesteld (na het vonnis van 12 september 2019) op 26 september 2019 en wordt door het Hof arrest gewezen op 8 oktober 2021. Aldus is de redelijke termijn in de fase van de eerste aanleg met bijna zeven maanden overschreden en in de fase van het hoger beroep met bijna twee weken.
Het hof overweegt dat zonder schending van de redelijke termijn voor de berechting een gevangenisstraf van 60 maanden zou zijn opgelegd. Wegens de schending van de redelijke termijn zal het hof zal volstaan met een gevangenisstraf voor de duur van 54 maanden.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Vordering benadeelde partij [benadeelde]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 300,00 aan materiele schade, te vermeerderen met de wettelijke rente, bestaande uit kosten voor de rouwdienst voor haar zoon [slachtoffer] . De vordering is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft zich – kort weergegeven – op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij kan worden toegewezen.
Namens de verdachte heeft de raadsman verzocht de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren.
Het hof is van oordeel dat de vordering onvoldoende is onderbouwd, nu noch uit de schriftelijke onderbouwing van de vordering, noch uit het verhandelde ter terechtzitting in eerste aanleg voldoende concrete gegevens naar voren zijn gekomen waaruit kan volgen dat de benadeelde partij als gevolg van het onderhavige feit de gevorderde kosten heeft gemaakt. Het hof zal de benadeelde partij daarom niet-ontvankelijk verklaren in de vordering. De benadeelde partij kan de vordering aanbrengen bij de burgerlijke rechter.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 47, 63 en 282 van het Wetboek van Strafrecht.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 54 (vierenvijftig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
Verklaart de benadeelde partij in de vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk en bepaalt dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder in hun eigen kosten dragen.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. J. Piena, mr. M.J.A. Plaisier en mr. C. Fetter, in tegenwoordigheid van mr. S. Bor, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 8 oktober 2021.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 08‑10‑2021
Zie ook: ‘Voorlopige bevindingen’ van het NFI van 23 december 2016, opgesteld door prof. [naam] , arts en patholoog, pag. 89.