Vgl. HR 1 mei 1990, LJN: AB7602, NJ 1991/40, m.nt Th.W.v.V.; zie ook Franken, Voeging ad informandum in strafzaken, Gouda Quint, 1993, p. 38.
HR, 29-03-2011, nr. 10/02846
ECLI:NL:PHR:2011:BP1377
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
29-03-2011
- Zaaknummer
10/02846
- Conclusie
Mr. Silvis
- LJN
BP1377
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2011:BP1377, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 29‑03‑2011; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2011:BP1377
ECLI:NL:PHR:2011:BP1377, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 29‑03‑2011
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2011:BP1377
- Wetingang
- Vindplaatsen
NbSr 2011/159
Uitspraak 29‑03‑2011
Inhoudsindicatie
Ad informandum. Strafmotivering. Gelet op het procesverloop, meer i.h.b. de door de Rb in aanmerking genomen ad info feiten en hetgeen omtrent die feiten in h.b. is verhandeld en voorts gelet op de door de Rb en het Hof opgelegde straffen, had het Hof niet in het ongewisse mogen laten of het de ad info feiten bij de bepaling van de straf in aanmerking heeft genomen. De strafoplegging is dus ontoereikend gemotiveerd.
29 maart 2011
Strafkamer
Nr. 10/02846
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 2 maart 2010, nummer 20/004917-08, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1981, ten tijde van de betekening van de aanzegging uit anderen hoofde gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting "Veenhuizen, locatie Norgerhaven" te Veenhuizen.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. B.P. de Boer, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Silvis heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van het middel
2.1. Het middel klaagt over de strafmotivering.
2.2.1. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"hij in de periode van 29 september 2007 tot en met 20 februari 2008 op na te noemen plaatsen, een beroep of een gewoonte heeft gemaakt van het kopen van goederen met het oogmerk om zonder volledige betaling zich de beschikking over die goederen te verzekeren, hebbende verdachte, telkens met voormeld oogmerk, de navolgende goederen - op tijd en plaats daarbij vermeld - gekocht, te weten:
- een hoeveelheid apparatuur, in de periode van 29 september 2007 tot en met 6 oktober 2007 bij [benadeelde partij 1] te [plaats] (delict 8):
- spelcomputers en spelletjes, op 17 oktober 2007 bij [benadeelde partij 2] te [plaats] (delict 11 );
- 4 banden, op 24 november 2007 bij [benadeelde partij 3] te [plaats] (delict I 7);
- een zonnecollector, op 20 december 2007 bij [benadeelde partij 4] te [plaats] (delict 22);
- een cv-ketel, op 2 januari 2008 bij [benadeelde partij 5] te [plaats] (delict 24);
- een cv-ketel op 12 januari 2008 bij [benadeelde partij 6] te [plaats] (delict 27);
- een cv-ketel in de maand februari 2008 bij [benadeelde partij 7] te [plaats] (delict 32);
- een cv-ketel en een thermostaat op 20 februari 2008 bij [benadeelde partij 8] te Meteren (delict 33);
- een cv-ketel op 24 december 2007 bij [benadeelde partij 9] te [plaats] (delict 34)."
2.2.2. Bij de op de voet van art. 434, eerste lid, Sv aan de Hoge Raad gezonden stukken bevinden zich:
(i) het vonnis van de Rechtbank dat eenzelfde bewezenverklaring behelst als het bestreden arrest en dat voorts inhoudt:
"Bij het bepalen van de aan verdachte voor de bewezen verklaarde feiten op te leggen straf zal de rechtbank er bovendien rekening mee houden dat verdachte ter terechtzitting van I december 2008 heeft toegegeven dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan de strafbare feiten die "ad informandum" op de inleidende dagvaarding staan vermeld. Voor deze feiten is of zal verdachte niet afzonderlijk worden vervolgd.
(...)
Legt op de volgende straf(fen) en/of maatregel(en).
• Gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden"
(ii) het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep, inhoudende:
"De Advocaat-Generaal requireert als volgt:
(...)
Het gaat hier om een groot aantal zaken. Naast de 9 zaken op de tenlastelegging stonden er nog 49 ad informandum gevoegde strafbare feiten op.
(...)
Ik vraag het hof om het vonnis van de rechter in eerste aanleg te bevestigen.
De raadsman voert het woord tot verdediging.
(...)
Een veroordeling voor de ten laste gelegde feiten en de ad informandum gevoegde feiten is terecht."
2.2.3. Het Hof heeft ter motivering van de strafoplegging het volgende overwogen:
"Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep naar voren is gekomen.
Naar het oordeel van het hof kan niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf welke onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de hierna te vermelden duur met zich brengt.
Het hof is van oordeel dat niet kan worden volstaan met de straf die door de advocaat-generaal is gevorderd en in eerste aanleg aan verdachte is opgelegd, omdat daarin onvoldoende tot uitdrukking komt:
- de ernst van het bewezen verklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd;
- de omstandigheid dat verdachte blijkens het hem betreffende uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister d.d. 11 januari 2010 eerder ter zake van vermogensdelicten is veroordeeld;
- de ernstige ondermijning van het vertrouwen waarvan in het handelsverkeer uitgegaan moet kunnen worden, door het bewezen verklaarde handelen van verdachte;
- de grote schaal waarop de verdachte zich bezig heeft gehouden met het kopen (met het oogmerk om zonder volledige betaling zich de beschikking daarover te verzekeren) van goederen;
- de mate waarin het bewezen verklaarde schade teweeg heeft gebracht bij de benadeelden;
- de omstandigheid dat verdachte bij het plegen van de feiten louter heeft gehandeld uit financieel (eigen) gewin en zich niets heeft aangetrokken van de belangen van de gedupeerden.
Het hof acht de hierna op te leggen straf, zowel wat betreft de strafsoort als strafmaat, het meest passend bij de persoon van de verdachte en de ernst van en omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde feit is gepleegd."
2.2.4. Het Hof heeft de verdachte ter zake van het bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf van 45 maanden.
2.3. Uit het voorgaande volgt dat:
- hetgeen zowel door de Rechtbank als door het Hof is bewezenverklaard een negental aankopen van goederen door de verdachte betreft;
- de Rechtbank de verdachte ter zake van het bewezenverklaarde feit heeft veroordeeld tot een gevangenisstraf van 36 maanden en bij de strafoplegging de ad informandum gevoegde feiten - die volgens de mededeling van de Advocaat-Generaal ter terechtzitting in hoger beroep "49 (...) feiten" betroffen - in aanmerking heeft genomen;
- de Advocaat-Generaal bij het Hof heeft gevorderd dat het Hof het vonnis van de Rechtbank zal bevestigen;
- ter terechtzitting in hoger beroep namens de verdachte is aangevoerd dat "een veroordeling voor de telastegelegde feiten en de ad informandum gevoegde feiten terecht [is]";
- het Hof tot eenzelfde bewezenverklaring is gekomen als de Rechtbank en de verdachte deswege heeft veroordeeld tot een gevangenisstraf van 45 maanden.
2.4. Gelet op het hiervoor uiteengezette procesverloop, meer in het bijzonder ten aanzien van de door de Rechtbank in aanmerking genomen ad informandum gevoegde feiten en hetgeen omtrent die feiten in hoger beroep is verhandeld en voorts gelet op de door de Rechtbank en het Hof opgelegde straffen, had het Hof niet in het ongewisse mogen laten of het de ad informandum gevoegde feiten bij de bepaling van de straf in aanmerking heeft genomen. De strafoplegging is dus ontoereikend gemotiveerd.
2.5. Het middel slaagt.
3. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak maar uitsluitend wat betreft de strafoplegging;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en C.H.W.M. Sterk, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 29 maart 2011.
Conclusie 29‑03‑2011
Mr. Silvis
Partij(en)
Conclusie inzake:
[Verdachte]
1.
Verdachte is bij arrest van 2 maart 2010 door het gerechtshof te 's‑Hertogenbosch wegens ‘Een beroep of gewoonte maken van het kopen van goederen met het oogmerk om zonder volledige betaling zich of een ander de beschikking over die goederen te verzekeren’, veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 48 maanden, met aftrek. Het hof heeft voorts de vorderingen van benadeelde partijen toegewezen en daarmee corresponderende schadevergoedingsmaatregelen opgelegd zoals in het arrest weergegeven.
2.
Namens verdachte heeft mr. B.P. de Boer, advocaat te Amsterdam, een middel van cassatie voorgesteld.
3.
Het middel klaagt dat het hof ten onrechte verzuimd heeft er in het arrest blijk van te geven of het bij de strafoplegging al dan niet rekening heeft gehouden met de 49 ad informandum gevoegde feiten die op de dagvaarding in eerste aanleg werden genoemd, althans dat het hof de strafoplegging onbegrijpelijk heeft gemotiveerd.
4.
Het hof heeft de strafoplegging als volgt gemotiveerd:
‘Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep naar voren is gekomen.
Naar het oordeel van het hof kan niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf welke onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de hierna te vermelden duur met zich brengt.
Het hof is van oordcel dat niet kan worden volstaan met de straf die door de advocaat-generaal is gevorderd en in eerste aanleg aan verdachte is opgelegd, omdat daarin onvoldoende tot uitdrukking komt:
- —
de ernst van het bewezen verklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd;
- —
de omstandigheid dat verdachte blijkens het hem betreffende uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister d.d. 11 januari 2010 eerder ter zake van vermogensdelicten is veroordeeld;
- —
de ernstige ondermijning van het vertrouwen waarvan in het handelsverkeer uitgegaan moet kunnen worden, door het bewezen verklaarde handelen van verdachte;
- —
de grote schaal waarop de verdachte zich bezig heeft gehouden met het kopen (met het oogmerk om zonder volledige betaling zich de beschikking daarover te verzekeren) van goederen;
- —
de mate waarin het bewezen verklaarde schade teweeg heeft gebracht bij de benadeelden;
- —
de omstandigheid dat verdachte bij hel plegen van de feiten louter heeft gehandeld uit financieel (eigen) gewin en zich niets heeft aangetrokken van de belangen van de gedupeerden.
Het hof acht de hierna op te leggen straf, zowel wat betreft de strafsoort als strafmaat, het meest passend bij de persoon van de verdachte en de ernst van en omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde feit is gepleegd.’
5.
In aanmerking genomen dat het hof in zijn overwegingen uitsluitend verwijst naar ‘het bewezen verklaarde’ en het hof ook overigens geen melding maakt van de ad informandum gevoegde feiten kan het er voor gehouden worden dat het hof die ad informandum gevoegde feiten niet heeft betrokken bij de strafoplegging. Ik merk daarbij op dat het hof ook niet gehouden was deze feiten bij de strafoplegging te betrekken.1.
6.
De volgende grief in het middel houdt in dat indien het hof de ad informandum gevoegde feiten niet bij de strafoplegging betrokken heeft, deze onvoldoende gemotiveerd is, gelet op de aanmerkelijke strafverhoging ten aanzien van de in eerste aanleg opgelegde straf alsmede de vordering van de advocaat-generaal bij het hof.
7.
Het hof heeft in zijn motivering uitdrukkelijk aangegeven dat en waarom het van oordeel was dat niet volstaan kon worden met de door de advocaat-generaal gevorderde en in eerste aanleg opgelegde straf. Het komt mij voor dat het hof de strafoplegging daarmee voldoende heeft gemotiveerd. Dat de door het hof opgelegde straf in de buurt komt van de wettelijke maximumstraf voor het bewezenverklaarde misdrijf doet hier niet aan af.2.
8.
De opmerking in de toelichting op het middel, dat het hof in het geheel geen aandacht besteed aan hetgeen namens verdachte door diens raadsman was aangevoerd ten aanzien van de straf, miskent dat het hof door uitdrukkelijk aan te geven dat en waarom het van oordeel was dat niet volstaan kon worden met de door de advocaat-generaal gevorderde en in eerste aanleg opgelegde straf daarmee tevens heeft gemotiveerd dat en waarom niet volstaan kon worden met de door de raadsman verzochte voorwaardelijke gevangenisstraf.
9.
Het middel faalt derhalve.
10.
Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen heb ik niet aangetroffen.
11.
Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG