Hof 's-Hertogenbosch, 15-08-2017, nr. 200.181.788, 01
ECLI:NL:GHSHE:2017:3624
- Instantie
Hof 's-Hertogenbosch
- Datum
15-08-2017
- Zaaknummer
200.181.788_01
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSHE:2017:3624, Uitspraak, Hof 's-Hertogenbosch, 15‑08‑2017; (Hoger beroep)
- Vindplaatsen
TvAR 2017/5896, UDH:TvAR/14489 met annotatie van D.W. Bruil
Uitspraak 15‑08‑2017
Inhoudsindicatie
Ruilverkavelingsperikelen. Titelzuivering. Geslaagd beroep op verkrijgende verjaring van onroerend goed. In de specifieke omstandigheden van het geval staat aan een beroep op de goede trouw niet in de weg dat de incidenteel appellante bij latere raadpleging van de registers het verzuim in de akte van toedeling zou hebben opgemerkt (vergelijk Hoge Raad 5 februari 2010, NJ 2010/294).
Partij(en)
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Afdeling civiel recht
zaaknummer 200.181.788/01
arrest van 15 augustus 2017
in de zaak van
[appellant] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellant in principaal hoger beroep,
geïntimeerde in incidenteel hoger beroep,
hierna aan te duiden als [appellant] ,
advocaat: mr. A.M.H.C. Coppens te Deurne,
tegen
Gemeente Leudal,
zetelende te [zetel] ,
geïntimeerde in principaal hoger beroep,
appellante in incidenteel hoger beroep,
hierna aan te duiden als de gemeente,
advocaat: mr. P.J.W.M. Theunissen te Roermond,
op het bij exploot van dagvaarding van 2 december 2015 ingeleide hoger beroep van het vonnis van 2 september 2015, door de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond gewezen tussen [appellant] als eiser in conventie, verweerder in reconventie en de gemeente als gedaagde in conventie, eiseres in reconventie.
1. Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer C/04/115258/HA ZA 12-115)
Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.
2. Het geding in hoger beroep
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- -
de dagvaarding in hoger beroep;
- -
de memorie van grieven, tevens akte houdende wijziging van eis, met producties;
- -
de memorie van antwoord, tevens memorie van grieven in incidenteel hoger beroep de memorie van antwoord in incidenteel hoger beroep.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.
3. De beoordeling
in principaal en incidenteel hoger beroep
3.1.
In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.
3.1.1.
De gemeente Leudal is op 1 januari 2007 gevormd uit vier voormalige gemeenten in Limburg, waaronder de gemeente Hunsel. Waar hierna de gemeente Hunsel wordt genoemd, wordt de voormalige gemeente Hunsel, dan wel (een onderdeel van) de huidige gemeente Leudal bedoeld.
3.1.2.
Mevrouw [de moeder van appellant] , de moeder van [appellant] , heeft door middel van een op 27 januari 1989 ingeschreven leveringsakte gekocht en geleverd gekregen van mevrouw [verkoper] de percelen gemeente Hunsel sectie [sectieletter] nummer [perceel 1] (groot 1.12.69 ha) en gemeente Hunsel [sectienummer] (groot 1.93,84 ha). Beide percelen zijn gelegen aan de [adres] te [plaats] . De percelen worden hierna perceel [perceel 1] en [perceel 2] genoemd.
Bij deze leveringsakte werd van de verkoop uitgesloten een gedeelte van 559 m². Dat deel was al door mevrouw [verkoper] verkocht aan de gemeente Hunsel in verband met de reconstructie van de [adres] .
3.1.3.
Mevrouw [de moeder van appellant] heeft bij notariële akte van 15 maart 1989 ongeveer 412 m² (een strook grond langs de [adres] ), aan de gemeente verkocht.
3.1.4.
[appellant] was met mevrouw [de moeder van appellant] een overeenkomst van maatschap aangegaan met als doel de exploitatie van een landbouwbedrijf. Hierbij werd de economische eigendom van voornoemde percelen na de aankoop daarvan in de maatschap ingebracht. [appellant] bewerkte de percelen.
3.1.5.
De percelen gemeente Hunsel sectie [sectieletter] nummer [perceel 3] (groot 1.92.72 ha) en gemeente Hunsel sectie [sectieletter] nummer [perceel 4] (groot 1.16.06 ha) waren in 1989 in eigendom van mevrouw [de tante van appellant] , de tante van [appellant] . De percelen, die hierna de percelen [perceel 3] en [perceel 4] worden genoemd, zijn gelegen in de omgeving van de [adres] .
In verband met de reconstructie van de [adres] heeft [de tante van appellant] in 1989 een overeenkomst gesloten met de gemeente Hunsel, waarbij door haar delen van de percelen [perceel 3] en [perceel 4] , stroken grond langs de [adres] , aan de gemeente Hunsel werden verkocht. Het ging om respectievelijk 510 m², 90 m² en 549 m². De perceelsgedeelten zijn bij akte van 28 april 1989 aan de gemeente overgedragen.
3.1.6.
In 1991 werden door de gemeente van diverse eigenaren, waaronder [de tante van appellant] , stroken grond gekocht die noodzakelijk waren voor voormelde reconstructie van de [adres] en die eerder abusievelijk over het hoofd waren gezien. Het betreffende deel van [de tante van appellant] , groot 175 m², is bij akte van 23 december 1991 aan de gemeente geleverd.
3.1.7.
Nadat de stroken grond door haar waren gekocht heeft de gemeente Hunsel deze in 1989 en 1991 in bezit genomen als onderdeel van de [adres] . Ook nu nog zijn de betreffende stroken in bezit bij de gemeente. Op de stroken is een berm en/of een sloot aangelegd en in/onder de berm liggen kabels.
3.1.8.
De percelen [perceel 3] tot en met [perceel 2] waren betrokken in de ruilverkaveling “ [ruilverkaveling] ”. Voor deze ruilverkaveling werd als peildatum 1 januari 1988 vastgesteld.
Dit betekende dat de hiervoor aangeduide en aan de gemeente verkochte stroken grond in de “Lijst van Rechthebbenden” nog op naam stonden van mevrouw [de moeder van appellant] , [de tante van appellant] en mevrouw [verkoper] . Bij het opstellen van het plan van toedeling heeft de Landinrichtingscommissie een fout gemaakt (de door de gemeente ingebrachte akten van de eigendomsoverdracht van de verschillende perceelsgedeelten zijn per abuis op de foute plaats in de ruilverkavelingsakte verwerkt, waardoor handmatige nabewerking van de kadastrale registratie in die zin, dat de eigendomsoverdracht van de perceelsgedeelten daarin werden verwerkt, ten onrechte niet meer heeft plaats gevonden) en daardoor is geen rekening gehouden met het feit dat deze stroken aan de gemeente waren verkocht en geleverd. In het plan van toedeling voor de ruilverkaveling zijn de door [de tante van appellant] , mevrouw [de moeder van appellant] en mevrouw [verkoper] ingebrachte percelen, inclusief de aan de gemeente verkochte en geleverde stroken grond, weer aan hen toebedeeld. Na de vaststelling van het plan van toedeling heeft de notaris de akte van toedeling opgemaakt. Deze akte is ingeschreven in de openbare registers op 2 april 1993. Hierbij werden de gehele percelen opnieuw geregistreerd op naam van [de tante van appellant] , mevrouw [de moeder van appellant] en mevrouw [verkoper] .
3.1.9.
Mevrouw [de moeder van appellant] is per 31 december 2000 uit de maatschap met [appellant] getreden. De maatschap werd ontbonden en [appellant] heeft de onderneming als eenmanszaak voortgezet, waarbij de activa van de maatschap aan [appellant] zijn verkocht.
In het kader van de verkoop en uittreding is ook overeengekomen dat de percelen [perceel 1] en [perceel 2] aan [appellant] zouden worden geleverd. Bij akte van 18 december 2002 zijn beide percelen aan [appellant] in eigendom overgedragen.
3.1.10.
[appellant] heeft de percelen [perceel 3] en [perceel 4] bij akte van 18 december 2003 in eigendom verkregen. [de tante van appellant] is op 1 november 2002 overleden en had zes personen, waaronder [appellant] , als haar erfgenamen benoemd. In augustus 2003 hebben de erfgenamen een overeenkomst gesloten met betrekking tot de verdeling van voornoemde twee percelen. Deze percelen werden toebedeeld aan [appellant] onder de verplichting om wegens overbedeling aan de andere erfgenamen een bedrag uit te keren gelijk aan ieders aandeel in de waarde van de percelen. De totale waarde van de percelen werd vastgesteld op
€ 47.650,00.
3.1.11.
Bij een meting door het kadaster in 2004 is bij toeval ontdekt dat de verwerking van de aktes waarbij stroken grond van de percelen [perceel 3] tot en met [perceel 2] aan de gemeente werden overgedragen, en die in een speciaal deel van de akte van toedeling zouden zijn opgenomen, nooit heeft plaats gevonden. Het kadaster heeft bij brief van 27 juni 2005 aan [appellant] meegedeeld dit te willen herstellen door een gedeelte van de percelen alsnog op naam van de gemeente Hunsel te stellen. Omdat het om gedeelten van kadastrale percelen ging, ontving [appellant] een uitnodiging om samen met een vertegenwoordiger van de gemeente de grenzen van de betreffende stroken grond in het terrein aan te wijzen. [appellant] heeft bij brief van 22 juli 2005 laten weten geen medewerking te zullen verlenen aan het aanwijzen van de stroken grond, omdat hij het niet eens was met het op naam zetten van de stroken grond op naam van de gemeente.
De stroken grond zijn vervolgens aangewezen en daarna zijn perceelsgedeelten op naam van de gemeente gezet.
3.1.12.
In de loop van de bestuursrechtelijke procedure die [appellant] vervolgens was gestart over de registratie op naam van de gemeente van de betreffende stroken grond, is komen vast te staan dat de verwijzing in de akte van toedeling naar de ingeschreven aktes van overdracht aan de gemeente Hunsel niet volledig zou zijn geweest. Het kadaster heeft uiteindelijk besloten de kadastrale toestand van voor 22 juli 2005 te herstellen en de percelen [perceel 3] tot en met [perceel 2] geheel op naam van [appellant] te stellen.
3.2.1.
In de onderhavige procedure heeft [appellant] in conventie –zakelijk weergegeven- gevorderd:
I. voor recht te verklaren dat hij eigenaar is van de percelen [perceel 3] tot en met [perceel 2] , inclusief de destijds aan de gemeente verkochte perceelsgedeelten;
II. de gemeente te veroordelen tot ontruiming van de bij de gemeente in gebruik zijnde delen van de percelen [perceel 3] tot en met [perceel 2] , op straffe van verbeurte van een dwangsom;
III. de gemeente te veroordelen om te gehengen en te gedogen dat [appellant] aan de zijde van de [adres] ter afscheiding een afrastering plaatst, op straffe van verbeurte van een dwangsom voor elke keer dat de gemeente in strijd handelt met dit gebod;
IV. de gemeente te veroordelen in de buitengerechtelijke kosten, vermeerderd met de wettelijke rente;
V. de gemeente te veroordelen in de proceskosten, inclusief nakosten, plus wettelijke rente.
3.2.2.
Aan deze vordering heeft [appellant] kort samengevat, het volgende ten grondslag gelegd.
[appellant] stelt door de verkoop en levering van de betreffende percelen in 2002 en 2003 eigenaar te zijn geworden van de gehele percelen, dus inclusief de eerder in 1989 en 1991 door zijn rechtsvoorgangers aan de gemeente verkochte stroken grond langs/aan de [adres] . Door de titelzuiverende werking van de akte van toedeling van 2 april 1993 hebben deze rechtsvoorgangers weer de eigendom gekregen van de gehele percelen [perceel 3] tot en met [perceel 2] . Deze volledige percelen heeft [appellant] vervolgens op rechtmatige wijze verkregen/gekocht. De gemeente heeft daarom zonder recht of titel de betreffende stroken grond/perceelsgedeelten in gebruik en dient die stroken grond daarom te ontruimen.
3.2.3.
De gemeente heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Dat verweer zal, voor zover in hoger beroep van belang, in het navolgende aan de orde komen.
In reconventie heeft de gemeente, samengevat, gevorderd:
I. voor recht te verklaren dat de bewuste perceelsgedeelten van de percelen [perceel 3] tot en met [perceel 2] in eigendom toebehoren aan de gemeente;
II. primair:
[appellant] te veroordelen om mee te werken aan levering van bedoelde perceelsgedeelten in eigendom aan de gemeente en medewerking te verlenen aan het passeren van de voor deze levering vereiste notariële akte en de inschrijving daarvan in de openbare registers, met bepaling dat, indien en voor zover [appellant] geen gevolg geeft aan deze veroordeling het uit te spreken vonnis in de plaats treedt van een gedeelte van die akte, namelijk de wilsverklaring van [appellant] ;
Subsidiair: [appellant] te veroordelen om medewerking te verlenen aan het opmaken van een notariële akte van verjaring als bedoeld in de artikelen 34 en 37 van de Kadasterwet van de hiervoor vermelde perceelsgedeelten en medewerking te verlenen aan het passeren van de voor deze levering vereiste notariële akte en de inschrijving daarvan in de openbare registers, met bepaling dat, indien en voor zover [appellant] geen gevolg geeft aan deze veroordeling het uit te spreken vonnis in de plaats treedt van een gedeelte van die akte, namelijk de wilsverklaring van [appellant] ;
III. [appellant] te veroordelen in de proceskosten.
De gemeente heeft daartoe, zakelijk weergegeven, aangevoerd dat het beroep van [appellant] op zijn eigendomsrecht misbruik van recht vormt althans naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. [appellant] heeft de eigendom niet te goeder trouw verkregen. Hij wist dat de bewuste stroken grond al in eigendom aan de gemeente waren overgedragen. Het is niet aanvaardbaar dat [appellant] zou kunnen profiteren van de door de Landinrichtingscommissie gemaakte fout.
Subsidiair beroep de gemeente zich op verkrijgende verjaring.
3.2.4.
[appellant] heeft gemotiveerd verweer gevoerd tegen de door de gemeente ingestelde reconventionele vorderingen. Op dat verweer, voor zover in hoger beroep van belang, hierna worden ingegaan.
3.3.3.
In het eindvonnis van 2 september 2015 heeft de rechtbank in conventie voor recht verklaard dat [appellant] eigenaar is van de percelen grond kadastraal bekend als gemeente Hunsel, sectie [sectieletter] nummer [perceel 3] , [perceel 1] , [perceel 4] en [perceel 2] , inclusief de destijds aan de gemeente verkochte perceelsgedeelten en de vorderingen van [appellant] voor het overige afgewezen, met veroordeling van [appellant] in de proceskosten. De rechtbank heeft verder vorderingen van de gemeente in reconventie afgewezen, met veroordeling van de gemeente in de proceskosten.
3.4.
[appellant] heeft in principaal hoger beroep dertien grieven aangevoerd. [appellant] heeft geconcludeerd tot vernietiging van het beroepen vonnis en tot het toewijzen van zijn in hoger beroep gewijzigde vorderingen. Hierna zal bij de bespreking van de grieven blijken in hoeverre de vorderingen van [appellant] toewijsbaar zijn.
3.5.
De gemeente heeft in incidenteel appel vier grieven aangevoerd en geconcludeerd tot het alsnog toewijzen van haar vorderingen.
[appellant] heeft tegen de incidentele vorderingen verweer gevoerd. Voor zover in hoger beroep van belang zal hierna op die weren worden ingegaan.
Het hof ziet termen aanwezig om het incidentele appel eerst te behandelen.
3.6.
Vast staat dat de rechtsvoorgangers van [appellant] met het passeren van de akte van toedeling van 2 april 1993 de in het geding zijnde percelen geheel onbezwaard in eigendom overgedragen hebben gekregen, gezuiverd van alle eerder al dan niet gedeeltelijk op die percelen gerust hebbende titels. Dat een fout van de Landinrichtingscommissie er debet aan is geweest dat in de akte van toedeling geen rekening is gehouden met de door de rechtsvoorgangers van [appellant] reeds aan de gemeente verkochte en geleverde gedeelten van de percelen [perceel 3] tot en met [perceel 2] doet hier in goederenrechtelijke zin niet aan af, althans kan niet aan [appellant] worden tegengeworpen. [appellant] was ook geen betrokken partij/belanghebbende bij de bewuste ruilverkaveling.
Vast staat verder dat [appellant] vervolgens op rechtmatige wijze de percelen [perceel 3] tot en met [perceel 2] door levering in eigendom heeft verkregen. Dat er een goederenrechtelijk gebrek in die levering zou zijn geweest is gesteld noch gebleken. Het staat [appellant] daarom in beginsel vrij, anders dan de gemeente naar voren heeft gebracht, zich ten volle op zijn eigendomsrecht te beroepen. In zoverre faalt grief 1 in incidenteel appel.
3.7.
De gemeente heeft zich voorts op verkrijgende verjaring beroepen (artikel 3:99 lid 1 BW). Het hof is van oordeel, anders dan de rechtbank en [appellant] , dat dit beroep slaagt en overweegt daartoe het volgende.
3.7.1.
De gemeente had in 1989 en 1991 door een volledig rechtsgeldige levering van de rechtsvoorgangers van [appellant] de eigendom verkregen van de bewuste gedeelten van de percelen [perceel 3] tot en met [perceel 2] . Zoals de rechtbank terecht overweegt is er echter door de ruilverkaveling een nieuw eigendomsrecht op de bij de ruilverkaveling betrokken percelen ontstaan, omdat er sprake is van een originaire eigendomsverkrijging, waarvan het bestaan en de inhoud onafhankelijk is van het bestaan en de inhoud van eerdere rechten. Dit betekent dat zowel een reeds op het moment van de inschrijving van de toedelingsakte voltooide verjaring als een vóór de ruilverkaveling aangevangen verjaringstermijn voor het door de ruilverkaveling ontstane eigendomsrecht zonder betekenis zijn. In het onderhavige geval betekent dit dat de verjaringstermijn van artikel 3:99 BW pas kan beginnen te lopen op 2 april 1993, de datum van inschrijving van de toedelingsakte. Eventueel eerder bezit bij de gemeente van de stroken grond is voor de bepaling van de aanvang van de verjaringstermijn daarom van geen belang.
3.7.2.
De vraag is vervolgens of de gemeente bezitter is geweest van de stroken grond in kwestie. Het hof beantwoordt deze vraag bevestigend. Of sprake is van bezit wordt bepaald naar verkeersopvatting, met inachtneming van de wettelijke bepalingen inzake het bezit en overigens op grond van uiterlijke feiten (art. 3:108 BW). Tot die feiten behoren gedragingen die normaliter alleen de rechthebbende op een goed verricht (bezitsdaden). De louter interne wil om als rechthebbende op te treden is daarom voor het al dan niet aannemen van bezit zonder betekenis. Alle omstandigheden van het geval, waaronder de aard en de bestemming van het goed waarom het gaat en de wijze waarop de bijzondere betrekking tot het goed is ontstaan, moeten bij de beantwoording van de vraag of sprake is van bezit in de afweging worden betrokken.
Niet althans onvoldoende weersproken staat vast dat de gemeente in het kader van de reconstructie van de [adres] de weg heeft verbreed, ter plaatse bermen en een sloot heeft aangelegd en dat zij kabels in/onder de berm heeft aangelegd (zie de conclusie van antwoord in conventie/eis in reconventie onder nummer 2.1.1. en productie 2 bij die conclusie). Hoewel aangenomen kan worden dat deze werkzaamheden/gedragingen zich al dan niet grotendeels reeds voor 2 april 1993 hebben gemanifesteerd, is niet in debat dat de gemeente ook na die datum zich als bezitter is blijven gedragen. Feiten of omstandigheden die tot een ander oordeel op dit punt zouden moeten leiden zijn gesteld noch gebleken. Dit betekent dat het hof aanneemt dat de gemeente gedurende de periode 2 april 1993 tot 2004 onafgebroken bezitter van de stroken grond is geweest als bedoeld in artikel 3:99 lid 1 BW.
3.7.3.
Anders dan de rechtbank en [appellant] is het hof van oordeel dat de gemeente gedurende voormelde periode ook bezitter te goeder trouw is geweest. Daarbij acht het hof de volgende omstandigheden van belang:
a. De gemeente had de stroken grond in 1989 en 1991 van de rechtsvoorgangers van [appellant] gekocht en geleverd gekregen en in bezit genomen. Vast staat dat de gemeente de eigendom van die stroken heeft ingebracht bij de ruilverkaveling met de bedoeling die weer toebedeeld te krijgen. Er zijn geen feiten of omstandigheden gesteld of gebleken op grond waarvan zou moeten worden aangenomen, dat het bij de ruilverkaveling de bedoeling was van andere rechthebbenden dan de gemeente om de stroken grond niet aan de gemeente toe te delen. Er blijkt ook niet dat in die zin daarover tussen relevante partijen bij de ruilverkaveling een debat is gevoerd. Gesteld noch gebleken is dat de rechtsvoorgangers van [appellant] de door hen aan de gemeente verkochte en geleverde stroken grond bij de ruilverkaveling in eigendom terug toebedeeld wilden krijgen. Kennelijk zijn alle bij de ruilverkaveling betrokken partijen ervan uitgegaan dat de stroken grond aan de gemeente zouden worden toegedeeld in de akte van toedeling en dat de feitelijke situatie met betrekking tot (het bezit van) die stroken grond hetzelfde zou blijven (zie ook hierna bij c).
b. Vast staat ook dat door een fout van de Landinrichtingscommissie er bij de toedeling van de stroken grond geen rekening is gehouden met de door de gemeente ingediende leveringsakten uit 1989 en 1991 met betrekking tot de stroken grond. De gemeente heeft onweersproken gesteld (zie paragraaf 2.2. van de conclusie van antwoord in conventie/eis in reconventie) dat deze leveringsakten, die dateerden van na de peildatum die voor de ruilverkaveling was bepaald, slechts in het plan van toedeling worden meegenomen indien er duidelijkheid bestaat over de toedeling. Bij de levering van een gedeelte van een kadastraal perceel is dat (kennelijk) niet het geval. Er dient immers in die gevallen meting en nieuwe perceelsvorming plaats te vinden en de akte kan pas na die meting handmatig kadastraal worden verwerkt. In dat geval moeten de leveringsakten (van gedeeltelijke kadastrale percelen) in een afzonderlijk onderdeel D van hoofdstuk IV "wijzigingen en aanvullingen" van de akte van toedeling worden opgenomen. De Landinrichtingscommissie heeft per abuis de akten van levering van de bewuste perceelsgedeelten opgenomen in onderdeel C van voormeld hoofdstuk van de akte van toedeling. In dat onderdeel staan de wijzigingen vermeld die bij de akte van toedeling reeds in hoofdstuk III van de akte (zouden) zijn meegenomen, waardoor handmatige aanpassing van de kadastrale registratie niet meer heeft plaats gevonden. De leveringsakten van de stroken grond die de gemeente in 1989 en 1991 in eigendom had verkregen zijn daardoor niet kadastraal verwerkt en in de akte van toedeling zijn de langs de [adres] gelegen kavels algeheel op naam van mevrouw [de moeder van appellant] en [de tante van appellant] gesteld en is ten onrechte niet de eigendom van de stroken grond afgesplitst en op naam van de gemeente gesteld. Dat de gemeente ten tijde van de ruilverkaveling enige invloed op of inzicht in het opnemen van de bewuste leveringsakten in het foutieve gedeelte van voormeld hoofdstuk van de akte van toedeling heeft gehad is gesteld noch gebleken. Haar treft in deze geen enkel verwijt.
c. Vast staat verder dat na de inschrijving van de akte van toedeling ter plaatse feitelijk niets veranderde. De gemeente bleef de stroken grond, net zoals zij voor 2 april 1993 had gedaan, in bezit houden. Noch de rechtsvoorgangers van [appellant] noch [appellant] zelf hebben in de periode van 2 april 1993 tot 2004 de gemeente gemaand het gebruik/bezit van de stroken grond van de percelen [perceel 3] tot en met [perceel 2] te staken en de stroken te ontruimen en ter beschikking te stellen van de rechtsvoorgangers van [appellant] of [appellant] zelf. Integendeel, uit alles blijkt dat noch de rechtsvoorgangers, noch [appellant] en/of de gemeente zelf er van op de hoogte waren dat door een fout van de Landinrichtingscommissie de betreffende percelen geheel, dus inclusief de door de gemeente ingebrachte stroken grond, aan de rechtsvoorgangers van [appellant] waren toebedeeld. Alle betrokken actoren zijn er kennelijk van uitgegaan dat de feitelijke situatie (waarin de gemeente het bezit van de bewuste stroken grond had) overeen kwam met de juridische. Pas nadat het Kadaster in 2004 een en ander aan de orde heeft gesteld is de discussie over de eigendom van de stroken grond begonnen.
Concluderend stelt het hof vast dat het de bedoeling was dat de gemeente de stroken grond in bezit zou houden/krijgen en dat de feitelijke situatie van vóór de ruilverkaveling zou worden voortgezet. Slechts door een (niet aan de gemeente te verwijten) fout van de Landinrichtingscommissie is het eigendomsrecht van de gemeente niet op de juiste manier in de akte van toedeling en de openbare registers verwerkt. In een zodanig geval staat aan een beroep op de goede trouw niet in de weg dat de gemeente bij latere raadpleging van de registers het verzuim in de akte van toedeling zou hebben opgemerkt (vergelijk Hoge Raad 5 februari 2010, NJ 2010/294).
De gemeente beschouwde zich (net als alle andere betrokkenen klaarblijkelijk deden) ten aanzien van de stroken grond als rechthebbende en mocht zich ook redelijkerwijs als rechthebbende beschouwen. Er bestond voor de gemeente in deze situatie geen enkele aanleiding om de openbare registers te raadplegen op het punt van de registratie van de stroken grond. Het hof is daarom van oordeel dat de gemeente op 2 april 1993 en daarna in deze als bezitter te goeder trouw moet worden beschouwd als bedoeld in artikel 3:118 lid 2 BW.
3.7.4.
Nu vast staat dat de gemeente de stroken grond in de periode van 2 april 1993 tot 2004 (dus meer dan 10 jaar) onafgebroken in bezit heeft gehad en als bezitter te goeder trouw moet worden beschouwd, is voldaan aan de eisen voor het beroep op verkrijgende verjaring van de stroken grond door de gemeente.
3.8.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de incidentele grieven 2, 3 en 4 slagen en dat de grieven in principaal appel geen bespreking meer behoeven. De vorderingen van [appellant] zullen worden afgewezen en de subsidiaire vordering van de gemeente zal worden toegewezen.
[appellant] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van de procedure in eerste aanleg en van de procedure in principaal en incidenteel hoger beroep.
4. De uitspraak
Het hof:
op het principaal en incidenteel hoger beroep
Vernietigt het tussen partijen in de zaak met zaak-/rolnummer C/04/115258 / HA ZA 12-115 door de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond op 2 september 2015 gewezen vonnis;
en, opnieuw rechtdoende:
Wijst de vorderingen van [appellant] af;
Veroordeelt [appellant] om binnen veertien dagen na de datum van dit arrest medewerking te verlenen aan het opmaken van een notariële akte van verjaring als bedoeld in de artikelen 34 en 37 van de Kadasterwet van de perceelsgedeelten:
- 549 m² uit het perceel kadastraal bekend gemeente Hunsel, sectie [sectieletter] , nummer [perceel 3] , zijnde het oude kadastrale perceel gemeente Hunsel, sectie [sectieletter] , nummer [perceel 5] ;
- 412 m² uit het perceel kadastraal bekend gemeente Hunsel, sectie [sectieletter] , nummer [perceel 1] , zijnde het oude kadastrale perceel gemeente Hunsel, sectie [sectieletter] , nummer [perceel 6] ;
- 768 m² uit het perceel kadastraal bekend gemeente Hunsel, sectie [sectieletter] , nummer [perceel 4] , zijnde het oude kadastrale perceel gemeente Hunsel, sectie [sectieletter] , nummer [perceel 7] ;
- 764 m² uit het perceel kadastraal bekend gemeente Hunsel, sectie [sectieletter] , nummer [perceel 2] , zijnde het oude kadastrale perceel gemeente Hunsel, sectie [sectieletter] , nummer [perceel 8] ;
en daartoe te verschijnen op het door de gemeente aangewezen notariskantoor [notariskantoor] te [standplaats] en alle noodzakelijke medewerking te verlenen aan het opmaken van deze notariële akte en de inschrijving daarvan in de openbare registers, zulks met bepaling dat, indien en voor zover [appellant] geen gevolg aan deze veroordeling zal geven, het arrest in de plaats treedt van een gedeelte van die akte, namelijk de wilsverklaring van [appellant] ;
Veroordeelt [appellant] in de kosten van de procedure in zowel de eerste aanleg als in principaal en incidenteel hoger beroep, tot op heden aan de zijde van de gemeente begroot op € 6.653,50, bestaande uit:
€ 575,00 griffierecht 1e aanleg
€ 1.130,00 salaris gemachtigde 1e aanleg in conventie;
€ 565,00 salaris gemachtigde 1e aanleg in reconventie;
€ 1.937,00 griffierecht in hoger beroep;
€ 2.446,50 salaris gemachtigde in (principaal en incidenteel) hoger beroep;
Verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
Wijst het meer of anders door de gemeente gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. H.A.G. Fikkers, J.I.M.W. Bartelds en F.E.J. Beekhoven van den Boezem en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 15 augustus 2017.
griffier rolraadsheer