HR, 07-07-2020, nr. 19/04179
ECLI:NL:HR:2020:1207
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
07-07-2020
- Zaaknummer
19/04179
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2020:1207, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 07‑07‑2020; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2020:677
ECLI:NL:PHR:2020:677, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 12‑05‑2020
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2020:1207
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2020-0253
Uitspraak 07‑07‑2020
Inhoudsindicatie
Schriftuur tardief, art. 437.2 Sv. Aangevoerd wordt dat termijnoverschrijding verschoonbaar is, nu mededeling betekening aanzegging in cassatie op achterzijde van aan raadsvrouw verzonden brief is afgedrukt en voorzijde van brief als onderwerp “digitaal procederen bij HR” vermeldt. Levert aangevoerde (geadresseerde hoeft er niet op bedacht te zijn dat achterzijde van brief relevante informatie voor strafzaak vermeldt) bijzondere omstandigheid op ten gevolge waarvan raadsvrouw niet risico draagt dat schriftuur buiten termijn is aangekomen? HR verklaart verdachte n-o, nu binnen daarvoor geldende termijn geen schriftuur met middelen is ingediend.
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 19/04179
Datum 7 juli 2020
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag van 2 maart 2017, nummer 22/005078-15, in de strafzaak
tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1991,
hierna: de verdachte.
1. Procesverloop in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft C.W. Noorduyn, advocaat te ’s-Gravenhage, een schriftuur ingediend, die echter pas bij de griffie van de Hoge Raad is ingekomen nadat de daartoe in de wet gestelde termijn was verlopen.
De advocaat-generaal F.W. Bleichrodt heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de verdachte in het beroep.
De raadsvrouw van de verdachte heeft daarop schriftelijk gereageerd.
2. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
De wet bepaalt binnen welke termijn een advocaat namens de verdachte een schriftuur met cassatiemiddelen (klachten) bij de Hoge Raad moet indienen. Aan die verplichting is niet voldaan. Het gevolg daarvan is dat de Hoge Raad het beroep van de verdachte niet in behandeling kan nemen (zie artikel 437 lid 2 van het Wetboek van Strafvordering).
3. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep niet ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren E.S.G.N.A.I. van de Griend en A.E.M. Röttgering, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 7 juli 2020.
Conclusie 12‑05‑2020
Inhoudsindicatie
Schriftuur tardief, art. 437.2 Sv. Aangevoerd wordt dat termijnoverschrijding verschoonbaar is, nu mededeling betekening aanzegging in cassatie op achterzijde van aan raadsvrouw verzonden brief is afgedrukt en voorzijde van brief als onderwerp “digitaal procederen bij HR” vermeldt. Levert aangevoerde (geadresseerde hoeft er niet op bedacht te zijn dat achterzijde van brief relevante informatie voor strafzaak vermeldt) bijzondere omstandigheid op ten gevolge waarvan raadsvrouw niet risico draagt dat schriftuur buiten termijn is aangekomen? HR verklaart verdachte n-o, nu binnen daarvoor geldende termijn geen schriftuur met middelen is ingediend.
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer 19/04179
Zitting 12 mei 2020
CONCLUSIE
F.W. Bleichrodt
In de zaak
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1991,
hierna: de verdachte.
1. De verdachte is bij verstek gewezen arrest van 2 maart 2017 door het Gerechtshof Den Haag wegens 1. “Opzettelijk bankbiljetten waarvan de valsheid hem, toen hij ze ontving, bekend was als echte en onvervalste bankbiljetten uitgeven“ en 2. “handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie”, veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
2. Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte. Mr. C.W. Noorduyn, advocaat te 's-Gravenhage, heeft een schriftuur ingediend.
3. Aan de bespreking van de middelen kom ik niet toe. Ik wijs daartoe op het volgende.
4. De aanzegging ingevolge art. 435, eerste lid, Sv is op 13 december 2019 betekend. Art. 437, tweede lid, Sv schrijft voor dat, op straffe van niet-ontvankelijkheid, binnen twee maanden na betekening van de aanzegging als bedoeld in art. 435, eerste lid, Sv, door een raadsman een schriftuur houdende middelen van cassatie wordt ingediend. De schriftuur is eerst binnengekomen op 18 februari 2020.
5. In de schriftuur wordt erkend dat deze na ommekomst van de termijn als bedoeld in art. 437, eerste lid, Sv is ingediend. Daarin wordt evenwel het standpunt ingenomen dat de termijnoverschrijding verschoonbaar is. De mededeling dat de aanzegging was betekend, stond op de achterzijde van de brief afgedrukt. Op de voorzijde stond achter de aanhef ‘betreft’: ”Digitaal procederen bij de Hoge Raad”. Twee eerdere brieven hadden ook deze aanhef, maar waren voorzien van een bijlage, respectievelijk een bericht dat de stelbrief was ontvangen en een afschrift van het procesdossier. Het standpunt in de schriftuur komt erop neer dat de geadresseerde er niet op bedacht hoefde te zijn dat op de achterzijde van de brief relevante informatie in de strafzaak stond vermeld.
6. Ik deel dit standpunt niet. Ik wijs daartoe in het bijzonder op de volgende passage (op de voorzijde) van de brief van 20 december 2019:
“Hierbij ontvangt u een afschrift van één of meer berichten en/of documenten zoals die in het digitaal dossier zijn geplaatst.”
7. Uit deze zin wordt duidelijk dat bij de brief een afschrift is gevoegd van één of meer berichten en/of documenten die in het digitaal dossier zijn geplaatst. Op de brief zijn voorts de naam van de verdachte en het zaaknummer vermeld.
8. Daarbij komt het volgende. Ook bij de eerdere brieven die waren verzonden, was achter ‘betreft’ opgenomen: ”Digitaal procederen bij de Hoge Raad”, terwijl daarbij mededelingen in de strafzaak werden gedaan. De mededelingen gingen gepaard met het attenderen op de mogelijkheid van digitaal procederen. Ook daarom kon de geadresseerde erop bedacht zijn dat het niet louter ging om een brief met een aansporing digitaal te procederen. In werkelijkheid ging de mededeling in de strafzaak gepaard met een verwijzing naar de mogelijkheid van digitaal procederen.
9. Gelet op het voorafgaande, doen zich geen bijzondere omstandigheden voor die maken dat de termijnoverschrijding verschoonbaar is. Nu de verdachte niet binnen de bij de wet gestelde termijn bij de Hoge Raad door een raadsman een schriftuur houdende middelen van cassatie heeft doen indienen, is niet in acht genomen het voorschrift van art. 437, tweede lid, Sv, zodat de verdachte in het beroep niet kan worden ontvangen.
10. Deze conclusie strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van de verdachte in het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden