Ktr. Amsterdam, 18-03-2010, nr. EA 09-5139
ECLI:NL:RBAMS:2010:BN1303
- Instantie
Rechtbank Amsterdam (Kantonrechter)
- Datum
18-03-2010
- Magistraten
Mr. M.V. Ulrici
- Zaaknummer
EA 09-5139
- LJN
BN1303
- Vakgebied(en)
Arbeidsrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBAMS:2010:BN1303, Uitspraak, Rechtbank Amsterdam (Kantonrechter), 18‑03‑2010
Uitspraak 18‑03‑2010
Mr. M.V. Ulrici
Partij(en)
Beschikking van de kantonrechter te Amsterdam op het verzoek van:
[verzoekster]
wonende te [woonplaats]
verzoekster, nader te noemen [verzoekster]
gemachtigde: mr.drs. A.M. Neijzen
tegen
de stichting
MAATSCHAPPELIJKE DIENSTVERLENING AMSTERDAM ZUIDOOST EN DIEMEN
gevestigd te Amsterdam
verweerder, nader te noemen MaDi
gemachtigde: mr. M. Amrani
Verloop van de procedure
[verzoekster] heeft op 26 november 2009 een verzoek ingediend dat strekt tot ontbinding van de tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst.
MaDi heeft op 31 december 2009 een verweerschrift ingediend. In het verweerschrift heeft MaDi een tegenverzoek strekkende tot ontbinding van de tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst gedaan.
Beide partijen hebben voor de zitting nog extra producties ingediend. Bij brief van 6 januari 2010 heeft [verzoekster] voorts verzocht haar verzoek ‘voor zover vereist als een voorwaardelijk ontbindingsverzoek te beschouwen’.
De verzoeken zijn behandeld ter terechtzitting van 3 februari 2010. [verzoekster] is verschenen bij haar gemachtigde. MaDi is verschenen bij de dames [directeur], [leidinggevende] en [naam 1] en haar gemachtigde.
Partijen hebben hun standpunten — mede aan de hand van een pleitnota — toegelicht en de kantonrechter heeft vragen gesteld en het geschil met partijen besproken.
Beschikking is vervolgens bepaald op heden.
Beoordeling van het verzoek
1.
Als gesteld en onvoldoende weersproken staat vast:
1.1.
[verzoekster], thans 39 jaar oud, is sedert 7 augustus 2000 in dienst van MaDi laatstelijk als loketmedewerkster. Het bruto salaris bedraagt € 1.581,90 per maand exclusief vakantietoeslag. [verzoekster] werkt 20 uur per week.
1.2.
MaDi is een door de overheid gesubsidieerde stichting die zich bezighoudt met sociale en maatschappelijke dienstverlening. Directeur is mevrouw [directeur] (hierna: [directeur]). Direct leidinggevende van [verzoekster] is mevrouw [leidinggevende] (hierna: [leidinggevende]).
1.3.
Tijdens het dienstverband heeft [verzoekster] op enig moment gedurende drie maanden als medewerkster ouderenzorg gewerkt. Nadien heeft zij haar oude functie van loketmedewerkster hervat.
1.4.
Sinds 2002 is [verzoekster] veelvuldig korter of langer afwezig geweest wegens ziekte. De oorzaak daarvan was (meestal) gelegen in psychische of psychiatrische problemen, of problemen in de privésfeer. Daarvoor heeft [verzoekster] in het verleden onder meer psychotherapie gevolgd, waarvan de kosten door MaDi werden vergoed. [verzoekster] heeft als alleenstaande moeder de zorg voor vier jonge kinderen en wordt daarbij professioneel begeleid.
1.5.
Op 5 maart 2009 heeft [verzoekster] zich ziek gemeld. Op 17 maart 2009 heeft de arbo-arts MaDi bericht dat [verzoekster] ongeschikt was voor haar eigen werk, maar wel passende, niet klant gebonden, werkzaamheden kon verrichten. De arbo-arts heeft daarbij bericht dat de interventie van een psycholoog wenselijk was.
1.6.
MaDi heeft [verzoekster] bij brief van 26 maart 2009 uitgenodigd voor een gesprek op 30 maart 2009 over een hervatting in aangepast werk. Op diezelfde dag hebben [directeur] en [verzoekster] telefonisch contact gehad, waarbij [verzoekster] zich zeer emotioneel toonde.
1.7.
Op 27 maart 2009 heeft [verzoekster] de arbo-dienst gebeld. In dat gesprek heeft zij tegen haar case- manager aan het adres van [directeur] bedreigingen geuit. De case-manager heeft MaDi daarover geïnformeerd.
1.8.
Na het gesprek met haar case-manager heeft [verzoekster] gebeld met haar begeleider, die vervolgens telefonisch contact heeft opgenomen met de case-manager, om de bedreigingen te nuanceren en in hun context te plaatsen. De case-manager heeft hierover contact met MaDi gehad.
1.9.
Op 27 maart 2009 is [verzoekster] door MaDi in verband met deze uitlatingen geschorst. MaDi heeft [verzoekster] daarbij gevraagd voor 30 maart 2009 te 12.00 uur haar zienswijze op de gebeurtenissen te geven.
1.10.
Op 30 maart 2009 heeft MaDi voor 12.00 uur een afspraak gemaakt met de politie om wegens de bedreiging aangifte tegen [verzoekster] te doen. Op 31 maart 2009 is [verzoekster] door MaDi op staande voet ontslagen kort gezegd wegens de bedreiging en de weigering mee te werken aan reïntegratie.
1.11.
De gemachtigde van [verzoekster] heeft van dit ontslag de nietigheid ingeroepen op 9 april 2009. [verzoekster] heeft vervolgens in kort geding loon gevorderd.
1.12.
Op 10 juni 2009 heeft de voorzieningenrechter te Amsterdam geoordeeld dat MaDi onvoldoende onderzoek had verricht naar de context van de bedreigingen en de waardering daarvan en dat er een goede kans bestaat dat in een bodemprocedure geoordeeld zal worden dat het ontslag op staande voet nietig is. De loonvordering van [verzoekster] is daarbij toegewezen. MaDi heeft tegen dit vonnis hoger beroep aangetekend. Tot heden zijn er geen grieven ingediend.
1.13.
Op 11 juni 2009 heeft MaDi een voorwaardelijk ontbindingsverzoek ingediend. Dit verzoek is afgewezen bij beschikking van 15 juli 2009.
1.14.
Op 20 juli 2009 heeft MaDi [verzoekster] voor de tweede keer — onvoorwaardelijk — op staande voet ontslagen, kort gezegd op de grond dat bij een onderzoek grote hoeveelheden pornografische afbeeldingen op haar pc waren aangetroffen.
1.15.
De gemachtigde van [verzoekster] heeft van dit ontslag de nietigheid ingeroepen op 23 juli 2009 en voor de tweede keer in kort geding een loonvordering ingesteld.
1.16.
Op 17 september 2009 heeft de voorzieningenrechter in kort geding wederom geoordeeld dat, gelet op het door MaDi aangereikte bewijsmateriaal voor de ontslagreden, het niet waarschijnlijk is dat in een bodemprocedure het ontslag op staande voet in stand zal blijven. De loonvordering van [verzoekster] is daarbij toegewezen. MaDi heeft tegen dit vonnis hoger beroep aangetekend. Tot heden zijn er geen grieven ingediend.
1.17.
Op 2 oktober 2009 is [verzoekster] door de arbo-arts arbeidsgeschikt geacht voor arbeid, mits onder begeleiding en niet meer bij de eigen werkgever. De arbo-arts heeft daarbij gesteld een spoor 2 traject wenselijk te vinden, dan wel exit Mediation te adviseren.
1.18.
MaDi heeft [verzoekster] uitgenodigd hierover te spreken op 21 oktober 2009. Bij brief van 28 oktober 2009 heeft MaDi [verzoekster] bericht dat zij MaDi zou hebben meegedeeld niet meer bij MaDi te willen terug keren en dat kort gezegd was afgesproken dat [verzoekster] contact zou opnemen met haar gemachtigde om een ontbindingsverzoek in te dienen.
1.19.
De brief vermeldt voorts:
‘Je krijgt tot 31 oktober 2009 de mogelijkheid om kenbaar te maken wat jouw voorstel is tot ontbinding.
Daarnaast is afgesproken dat je tot 31 oktober 2009 word vrijgesteld van werkzaamheden.
Je bent arbeidsgeschikt verklaard, zonder tegenbericht met het voorstel verwachten wij je op Maandag 2 november 2009 op kantoor om je werkzaamheden te hervatten.
Ik wil je wel op wijzen dat indien wij aanstaande maandag van jou geen voorstel tot ontbinding hebben ontvangen en je niet op het werk verschijnt, zal dit worden aangemerkt als onwettig verzuim.
Het loon zal dan ook niet worden uitbetaald over de verzuimdagen.’
1.20.
Op 2 november 2009 heeft [verzoekster] zich opnieuw ziek gemeld. Bij brief van dezelfde dag heeft MaDi [verzoekster] bericht de ziekmelding niet te accepteren, de loonbetaling te zullen opschorten en dat de advocaat zal worden verzocht wederom een verzoek tot ontbinding in te dienen. MaDi heeft geen ontbindingsverzoek ingediend.
1.21.
Op 11 december 2009 heeft [verzoekster] een loonvordering ingesteld en de onderhavige ontbindingsprocedure gestart. Bij de mondelinge behandeling van het kort geding is ten overstaan van de voorzieningenrechter afgesproken dat MaDi het loon van [verzoekster] zou doorbetalen.
1.22.
[verzoekster] heeft tot heden het werk niet hervat.
1.23.
Begin februari 2010 heeft [verzoekster] bij een val op straat haar enkel op meerdere plaatsen gebroken. De gemachtigde van [verzoekster] heeft haar bij de gemachtigde van MaDi opnieuw ziek gemeld. [verzoekster] heeft dat later zelf ook nog gedaan bij MaDi.
Verzoek en verweer
2.
[verzoekster] verzoekt om (voorwaardelijke) ontbinding van de arbeidsovereenkomst (voor zover vereist) omdat sprake is van gewichtige redenen in die zin van een verandering in de omstandigheden van zodanige aard dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen billijkheidshalve dadelijk behoort te eindigen en verzoekt voorts om een vergoeding van € 49.212,35 bruto (de kantonrechtersformule met C=5), een proceskostenvergoeding van € 1.964,50 en een bedrag van €15.000,00 netto als immateriële schadevergoeding ten laste van MaDi toe te kennen.
3.
Daartoe stelt [verzoekster] — kort gezegd — dat MaDi al sinds maart 2009 tracht haar arbeidsovereenkomst te beëindigen en dat het voor [verzoekster] inmiddels, na alle gebeurtenissen, onmogelijk is om na herstel naar MaDi terug te keren. [verzoekster] is daarbij van oordeel dat de ontbinding van de arbeidsovereenkomst geheel en al te wijten is aan MaDi en dat MaDi gehouden is een vergoeding te voldoen. MaDi heeft onvoldoende oog gehad voor de psychische nood waarin [verzoekster] verkeerde, voor het feit dat [verzoekster] momenteel nog steeds volledig arbeidsongeschikt is en dat het vanuit deze arbeidsongeschiktheid voor haar onmogelijk zal zijn om elders een dienstverband aan te gaan.
4.
Voor wat betreft de hoogte van de vergoeding dient rekening gehouden te worden met het feit dat MaDi haar geen kans heeft geboden om haar werkzaamheden te hervatten, dat zij door alle procedures op hoge kosten is gejaagd en dat de houding van MaDi een negatieve invloed op haar psychische gezondheid heeft gehad.
5.
MaDi betwist dat er gewichtige redenen zijn in de door [verzoekster] bedoelde zin, althans zij betwist dat er gronden zijn om enige vergoeding aan [verzoekster] toe te kennen. MaDi heeft harerzijds gevraagd om op grond van (andere) gewichtige redenen, ook bestaande uit een verandering van omstandigheden, de arbeidsovereenkomst te ontbinden.
6.
Daartoe voert MaDi — kort gezegd — aan dat zij voor wat betreft de ontslagen op staande voet blijft bij haar eerder ingenomen standpunt. Er was steeds een op zichzelf staande reden voor de beslissingen van MaDi; zowel bij de twee ontslagen op staande voet, als bij de loonopschorting. Die beslissingen dienen op hun eigen reden te worden beoordeeld.
7.
MaDi heeft [verzoekster] op geen enkele wijze gedwongen een ontbindingsverzoek in te dienen; dat is de eigen vrije keuze van [verzoekster] geweest. De gezondheid van [verzoekster] is al langere tijd een punt van zorg voor MaDi. De oorzaken daarvan liggen in de privésfeer en kunnen niet op MaDi worden afgeschoven.
8.
Noemenswaardig acht MaDi dat [verzoekster] haar leidinggevende [directeur] heeft bedreigd. MaDi is met betrekking tot de bedreiging zeer zorgvuldig te werk gegaan. Dat [verzoekster] de uitlatingen achteraf anders uitlegt, neemt niet weg dat ze zijn gedaan en dat MaDi ze serieus heeft genomen.
9.
MaDi concludeert dat er geen sprake meer kan zijn van een vruchtbare samenwerking tussen [verzoekster] en MaDi. MaDi verzoekt dan ook de arbeidsovereenkomst voorwaardelijk te ontbinden.
10.
Met betrekking tot de vergoeding stelt MaDi dat zij haar uiterste best heeft gedaan om [verzoekster] reeds vanaf het begin van haar ziekteverzuim in 2002, te begeleiden. Hierbij heeft MaDi cursussen en psychische behandelingen betaald, [verzoekster] aangepaste werkzaamheden geboden en haar toestemming gegeven om onder werktijd therapieën te volgen.
11.
Ook na het ontstaan van het arbeidsconflict heeft MaDi, mede in het kader van haar verplichtingen uit de Wet Poortwachter, getracht met [verzoekster] afspraken te maken over reïntegratie. Echter MaDi stuitte telkens bij [verzoekster] op een gebrek aan medewerking of verzet, waaronder dus zelfs bedreiging. MaDi heeft als goed werkgever al het mogelijke gedaan om [verzoekster] binnenboord te houden. Het is echter [verzoekster] zelf die uiteindelijk het besluit kenbaar heeft gemaakt dat zij geen toekomst meer ziet bij MaDi.
12.
MaDi valt dan ook geen enkel verwijt te maken. De door [verzoekster] gevraagde vergoeding is niet onderbouwd, buitenproportioneel en staat in geen verhouding tot het aandeel van [verzoekster] in de door haar aangevoerde grond voor ontbinding. Voor de namens [verzoekster] gevraagde immateriële schadevergoeding is evenmin plaats. Mocht worden gemeend dat wel recht bestaat op enige compensatie, dan verzoekt MaDi rekening te houden met het feit dat [verzoekster] reeds sinds maart 2009 geen werkzaamheden meer heeft verricht, terwijl haar arbeidsongeschiktheid niet vaststond. Zij heeft namelijk niet mee willen werken aan reïntegratie.
Beoordeling
13.
Allereerst overweegt de kantonrechter met betrekking tot de brief van de gemachtigde van [verzoekster] van 6 januari 2010 en daarmee de status van het verzoek van [verzoekster], dat het aan de bodemrechter is om te beoordelen of één van de gegeven ontslagen op voet, de arbeidsovereenkomst tussen [verzoekster] en MaDi op enig moment heeft doen eindigen. Het verzoek van [verzoekster] zal dan ook als een voorwaardelijk verzoek worden behandeld.
14.
Met de eerdere voorzieningenrechters wordt het overigens voldoende aannemelijk geacht dat in de bodemprocedure geoordeeld zal worden dat het eerste noch het tweede ontslag op staande voet het dienstverband tussen partijen rechtsgeldig heeft doen eindigen. Beide keren lijkt geen dringende reden aanwezig te zijn geweest en beide keren heeft [verzoekster] tijdig de nietigheid ingeroepen.
15.
In deze procedure wordt voorts geconcludeerd dat — zoals beide partijen ook betogen — de goede verstandhouding, noodzakelijk voor een verdere samenwerking tussen partijen, tussen partijen blijvend is komen te ontbreken. De arbeidsovereenkomst, voor zover deze nog bestaat, wordt daarom ontbonden.
16.
Met betrekking tot een vergoeding wordt als volgt overwogen.
Tot de ziekmelding van [verzoekster] van 5 maart 2009 kan MaDi geen verwijt worden gemaakt. Integendeel MaDi heeft zich tegenover [verzoekster] als een goed werkgever gedragen, zeker bij eerdere ziekmeldingen. Dat bij haar irritaties ontstonden naar aanleiding van de (vele) ziekmeldingen van [verzoekster] is wel begrijpelijk.
17.
Ook daarna, toen zij probeerde [verzoekster] te reïntegreren, heeft MaDi zich als een goed werkgever gedragen. Dat [verzoekster] daarbij emotioneel is geworden ten opzichte van de case-manager is niet juist en valt [verzoekster] aan te rekenen. MaDi was gerechtigd hiernaar onderzoek te doen en [verzoekster] te schorsen. MaDi is echter, gelet op de bij MaDi bekende psychische problemen van [verzoekster], aan te rekenen dat ze niet zorgvuldig heeft onderzocht in welke context de bedreigingen waren gedaan en die in haar besluitvorming heeft betrokken, maar [verzoekster] in plaats daarvan op staande voet heeft ontslagen.
18.
Voorts valt MaDi te verwijten dat zij na het eerste kort geding, de arbeidsverhouding met [verzoekster] niet heeft genormaliseerd, maar vrijwel direct voorwaardelijk ontbinding heeft verzocht op grond van een dringende reden. Ook het feit dat MaDi [verzoekster] daags na de afwijzing van het voorwaardelijk verzoek, voor de tweede keer onvoorwaardelijk en (naar het lijkt) niet rechtsgeldig op staande voet heeft ontslagen, wordt meegewogen. [verzoekster] heeft aldus een tweede kort geding moeten starten om haar loon te verkrijgen.
19.
Tot slot weegt mee dat MaDi ook na het tweede kort geding-vonnis de verhoudingen niet heeft weten te normaliseren, maar heeft aangestuurd op een beëindiging van de arbeidsovereenkomst en daarbij het loon van [verzoekster] heeft opgeschort. In dit verband wordt verwezen naar de brief van MaDi van 28 oktober 2009, waarbij [verzoekster] onder druk is gezet en is aangezegd haar eigen werkzaamheden bij MaDi te hervatten, terwijl door de arbo-arts juist was geoordeeld dat [verzoekster] daartoe niet in staat was.
20.
Dit alles wegende en gelet op de duur van het dienstverband, de leeftijd van [verzoekster] en de hoogte van haar loon, wordt de aan [verzoekster] toe te kennen vergoeding op € 20.000,00 bruto bepaald.
21.
Dat [verzoekster] al sinds geruime tijd voor MaDi geen werkzaamheden meer verricht, wordt in zoverre niet meegewogen, dat dit de keuze van MaDi is geweest en dus niet zal leiden tot een lagere vergoeding.
22.
Met betrekking tot de opeisbaarheid van de vergoeding wordt overwogen dat het zo aannemelijk is dat de bodemrechter de gegeven ontslagen niet rechtsgeldig acht, dat deze vergoeding onmiddellijk opeisbaar is, tenzij [verzoekster] het verzoek intrekt.
23.
De door [verzoekster] gevraagde vergoeding voor juridische kosten cq proceskosten wordt afgewezen, nu een proceskostenveroordeling ex artikel 237 Rv in die eerdere procedures is geschied en in deze ook op die voet dient te geschieden. Er zijn bovendien termen de proceskosten in deze procedure te compenseren.
24.
De gevraagde immateriële vergoeding wordt ook afgewezen; dat [verzoekster] immateriële schade heeft geleden, is door haar onvoldoende onderbouwd.
25.
Nu aan [verzoekster] een lagere vergoeding wordt toegekend dan zij heeft verzocht, moet aan haar de gelegenheid worden geboden om haar verzoek in te trekken.
26.
In het geval dat [verzoekster] het verzoek intrekt, komt het verzoek van MaDi aan de orde. Er is geen reden om op dat verzoek niet gelijkluidend te beslissen, in dier voege dat de arbeidsovereenkomst zal worden ontbonden onder toekenning van eenzelfde direct opeisbare vergoeding van € 20.000,00 bruto.
Beslissing
De kantonrechter:
Op het verzoek van [verzoekster]:
- I.
ontbindt de arbeidsovereenkomst tussen partijen, voor zover deze dan nog bestaat, met ingang van 15 april 2010;
- II.
kent aan [verzoekster] een onmiddellijk opeisbare vergoeding toe ten laste van MaDi ter hoogte van € 20.000,00 bruto, een en ander strekkende tot aanvulling van door [verzoekster] te ontvangen uitkeringen dan wel elders verdiend loon;
- III.
veroordeelt MaDi tot betaling van deze vergoeding en verklaart deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
- IV.
bepaalt dat het onder I t/m III gestelde rechtskracht ontbeert, indien het verzoek door [verzoekster] uiterlijk op 1 april 2010 wordt ingetrokken;
- V.
wijst het meer of anders verzochte af;
Op het verzoek van MaDi:
- VI.
verklaart MaDi niet ontvankelijk in haar verzoek behoudens ingeval het verzoek van [verzoekster] wordt ingetrokken;
In dat geval:
- VII.
ontbindt de arbeidsovereenkomst tussen partijen, voor zover deze dan nog bestaat, met ingang van 15 april 2010;
- VIII.
kent aan [verzoekster] een onmiddellijk opeisbare vergoeding toe ten laste van MaDi ter hoogte van € 20.000,00 bruto, een en ander strekkende tot aanvulling van door [verzoekster] te ontvangen uitkeringen dan wel elders verdiend loon;
- IX.
veroordeelt MaDi tot betaling van deze vergoeding en verklaart deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
- X.
bepaalt dat het onder VII t/m IX gestelde rechtskracht ontbeert, indien het verzoek door MaDi uiterlijk op 10 april 2010 wordt ingetrokken;
Op beide verzoeken:
- XI.
compenseert de proceskosten tussen partijen, in dier voege dat ieder der partijen der eigen kosten draagt.
Aldus gegeven door mr. M.V. Ulrici, kantonrechter en in het openbaar uitgesproken op 18 maart 2010 in aanwezigheid van de griffier.
De griffier
De kantonrechter