CBb, 02-02-2012, nr. AWB 10/524 en 10/525
ECLI:NL:CBB:2012:BV5176
- Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
- Datum
02-02-2012
- Zaaknummer
AWB 10/524 en 10/525
- LJN
BV5176
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:CBB:2012:BV5176, Uitspraak, College van Beroep voor het bedrijfsleven, 02‑02‑2012
Uitspraak 02‑02‑2012
Inhoudsindicatie
Spoorwegwet Belanghebbende
Partij(en)
College van Beroep voor het bedrijfsleven
AWB 10/524 en 10/525 2 februari 2012
14050 Spoorwegwet
Uitspraak op de hoger beroepen van:
de Minister van Infrastructuur en Milieu (de minister) en
NS Poort Ontwikkeling B.V. (NS Poort) te Utrecht, appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht (hierna: rechtbank) van 21 april 2010, kenmerk SBR 08/3792, in het geding tussen de minister
en
DB Schenker Rail Nederland N.V., te Utrecht (hierna: Schenker).
Gemachtigde van de minister: mr. E. Broeren, advocaat te Breda,
gemachtigde van NS Poort: mr. M. van Harten, advocaat te Den Haag,
gemachtigde van Schenker: mr. J. van de Riet, advocaat te Utrecht.
1. Het procesverloop in hoger beroep
De minister heeft bij brief van 2 juni 2010, bij het College binnengekomen op 4 juni 2010, hoger beroep ingesteld tegen de hiervoor vermelde, op 22 april 2010 aan partijen verzonden uitspraak van de rechtbank (hierna: de aangevallen uitspraak).
NS Poort heeft met een faxbericht van 2 juni 2010 hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraak.
Bij brief van 23 augustus 2010 heeft Schenker verweer gevoerd.
De minister heeft op 5 oktober 2010 een besluit genomen ter uitvoering van de aangevallen uitspraak. Hiertegen hebben Schenker en NS Poort beroep ingesteld bij de rechtbank. De rechtbank heeft deze beroepschriften aan het College ter behandeling doorgezonden.
NS Poort heeft met een brief van 18 oktober 2010 gereageerd op het verweerschrift. De minister heeft met een brief van 22 november 2010 gereageerd op het verweerschrift.
NS Poort heeft met brieven van 30 december 2010 en 21 februari 2011 gronden aangevoerd in het beroep tegen het besluit van 5 oktober 2010. Schenker heeft met een brief van 18 januari 2011 gronden aangevoerd in het beroep tegen dat besluit.
Met brieven van 21 februari 2011 en 6 juli 2011 heeft de minister zijn standpunt kenbaar gemaakt naar aanleiding van het beroep tegen het besluit van 5 oktober 2010.
Op 22 december 2011 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgehad. Voor partijen zijn hun gemachtigden verschenen.
2. De grondslag van het geschil
2.1
Feitenverloop
2.1.1
Schenker vervoert, mede over het spooremplacement van station Breda, gevaarlijke stoffen over het spoor op basis van een met ProRail B.V. (hierna: ProRail) gesloten toegangsovereenkomst als bedoeld in artikel 59 van de Spoorwegwet.
2.1.2
Op 28 mei 2008 heeft de minister aan NS Poort op grond van artikel 19 van de Spoorwegwet vergunning verleend voor het realiseren, hebben en in stand houden van, kort gezegd, het OV-terminal Complex van station Breda. Bij besluit van 24 november 2008 heeft de minister het daartegen gerichte bezwaar van Schenker niet-ontvankelijk verklaard, omdat Schenker geen belanghebbende zou zijn in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.1.3
De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak het tegen het besluit van 24 november 2008 gerichte beroep van Schenker gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de minister binnen zes weken na de verzending van de uitspraak een nieuw besluit dient te nemen met inachtneming van die uitspraak, onder bepalingen over de vergoeding van griffierecht en proceskosten. Hiertegen richten zich de hoger beroepen van appellanten.
2.1.4
Met het besluit van 5 oktober 2010 heeft de minister uitvoering gegeven aan deze uitspraak en het bezwaar van Schenker ongegrond verklaard.
2.2
Juridisch kader
Artikel 19, eerste lid, aanhef en onder a, van de Spoorwegwet luidt, voor zover van belang:
"Het is verboden zonder vergunning (…) gebruik te maken van hoofdspoorwegen en de daarnaast gelegen gronden door anders dan waartoe deze zijn bestemd binnen de begrenzing van de hoofdspoorweg aan, op, in, onder, boven of naast de hoofdspoorweg, bouwwerken of andere opstallen op te richten of werken, (..) aan te brengen, te doen aanbrengen of te hebben, dan wel daarmee verband houdende werkzaamheden uit te voeren of te doen uitvoeren; (…)"
Artikel 27, tweede lid, aanhef en onder d, van de Spoorwegwet luidt:
"Geen toegang tot hoofdspoorwegen heeft een spoorwegonderneming indien het recht op die toegang niet rechtstreeks voortvloeit uit een toegangsovereenkomst als bedoeld in artikel 59; (…)"
Artikel 59 van de Spoorwegwet luidt:
"1.
Een tussen de beheerder en een gerechtigde gesloten overeenkomst over het gebruik van capaciteit bevat in elk geval bedingen over:
- a.
de door de beheerder te bieden kwaliteit van de hoofdspoorweginfrastructuur;
- b.
de gebruiksvergoeding.
2.
In de overeenkomst wordt uitgesloten dat overeengekomen capaciteit kan worden overgedragen aan of gebruikt door een ander dan een gerechtigde.
3.
Bij algemene maatregel van bestuur kunnen ten behoeve van de overeenkomst algemene voorwaarden als bedoeld in artikel 231 van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek worden vastgesteld. In dat geval wordt in de overeenkomst naar die algemene voorwaarden verwezen."
Artikel 1:2, eerste lid, van de Awb luidt:
"Onder belanghebbende wordt verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken."
3. De uitspraak van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat Schenker belanghebbende is bij het besluit van 28 mei 2008. Daartoe heeft zij overwogen dat weliswaar tussen ProRail en Schenker een toegangsovereenkomst als bedoeld in artikel 59 van de Spoorwegwet bestaat, maar dat van ProRail niet verwacht kan worden dat zij opkomt voor de met de vergunningverlening gemoeide belangen van Schenker. ProRail heeft namelijk de vergunning van 28 mei 2008 in mandaat verleend en heeft op dit punt geen met Schenker parallel lopend belang. Pro Rail kan door middel van de toegangsovereenkomst door risicobeheersing ingegeven volumebeperkingen opleggen en de vervoerscapaciteit maximeren als de situatie in en rondom de OV-terminal in Breda daartoe nopen. ProRail geeft dus de uitoefening van deze aan haar toebedeelde publieke taak vorm door middel van de toegangsovereenkomst. Op die aspecten van de toegangsovereenkomst die voortvloeien uit de genoemde risicobeheersing en die zich ook kunnen vertalen in een beperking van de vervoercapaciteit over bepaalde trajecten, heeft Schenker geen onderhandelingsruimte. Het ligt al met al naar het oordeel van de rechtbank dan ook juist niet in de reden om op grond van het bestaan van de toegangsovereenkomst aan te nemen dat eiseres slechts een afgeleid belang heeft bij de vergunning van 28 mei 2008.
4. De standpunten van partijen in hoger beroep
De minister en NS Poort bestrijden in hoger beroep dat de belangen van Schenker door de vergunning van 28 mei 2008 rechtstreeks worden geraakt. Zij betogen– zakelijk – dat Schenker, nu haar vervoer per spoor enkel door de toelatingsovereenkomst is toegestaan, bij die vergunning slechts een afgeleid belang heeft.
5. De beoordeling van het geschil in hoger beroep
5.1
Ten tijde van het nemen van het besluit van 5 oktober 2010 was bij het College het hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak aanhangig. Gelet op de artikelen 6:18, eerste lid, en 6:19, eerste lid, gelezen in samenhang met artikel 6:24, eerste lid, Awb, wordt het besluit van 5 oktober 2010 geacht eveneens onderwerp te zijn geworden van het geding in hoger beroep.
5.2
Om van een rechtstreeks belang in de zin van artikel 1:2, eerste lid, Awb te kunnen spreken moet er, onder meer, een voldoende direct geraakt belang zijn. In de eis van direct geraakt belang komt tot uitdrukking dat er een voldoende causaal verband moet zijn tussen de gevolgen van het besluit en de belangen van Schenker.
5.3
Schenker is gebruikster van het in Breda gelegen spoorwegemplacement. Hoewel het belang van Schenker door het besluit van 28 mei 2008 kan worden geraakt, komen de gevolgen van dit besluit voor Schenker eerst via de toegangsovereenkomst ex artikel 59 van de Spoorwegwet tussen haar en ProRail als de beheerder van het spoorwegemplacement tot stand. Aldus heeft Schenker een afgeleid belang en is haar belang niet rechtstreeks bij dit besluit betrokken, zodat Schenker ten aanzien van het besluit van 28 mei 2008 niet als belanghebbende kan worden aangemerkt. Hiermee sluit het College aan bij de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 13 januari 2010, www.rechtspraak.nl, LJN BK9028.
5.4
Het andersluidende oordeel van de rechtbank is niet juist en de aangevallen uitspraak zal dan ook worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal het College het beroep bij de rechtbank ongegrond verklaren.
5.5
Het beroep tegen het besluit van 5 oktober 2010 is gegrond, nu het bezwaar van Schenker niet-ontvankelijk had moeten worden verklaard. Dat besluit zal om die reden worden vernietigd. Hiermee kan het College hier volstaan, nu dat in het besluit van 28 november 2008 reeds is vastgelegd.
5.6
Het College ziet geen reden voor een kostenveroordeling.
6. De beslissing
Het College:
- -
verklaart de hoger beroepen van de minister en NS Poort gegrond;
- -
vernietigt de aangevallen uitspraak;
- -
verklaart het beroep van Schenker tegen het besluit van 24 november 2008 ongegrond;
- -
verklaart de beroepen van Schenker en NS Poort tegen het besluit van 5 oktober 2010 gegrond en vernietigt dat besluit.
Aldus gewezen door mr. R.C. Stam, mr. M. Munsterman en mr. H.S.J. Albers, in tegenwoordigheid van mr. G.D. Kleijne als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 2 februari 2012.
w.g. R.C. Stam w.g. G.D. Kleijne