Asser procesrecht/Veegens-Korthals Altes-Groen (2005), nr. 122.
HR, 02-11-2012, nr. 11/03870
ECLI:NL:HR:2012:BX7850
- Instantie
Hoge Raad (Civiele kamer)
- Datum
02-11-2012
- Zaaknummer
11/03870
- Conclusie
Mr. P. Vlas
- LJN
BX7850
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Burgerlijk procesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2012:BX7850, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 02‑11‑2012
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2012:BX7850
ECLI:NL:HR:2012:BX7850, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 02‑11‑2012; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2012:BX7850
- Vindplaatsen
Conclusie 02‑11‑2012
Mr. P. Vlas
Partij(en)
Zaak 11/03870
Mr. P. Vlas
Zitting, 14 september 2012
Conclusie inzake:
[Eiser]
tegen
Direktbank N.V.
(hierna: Direktbank)
1.
In deze zaak worden diverse motiveringsklachten gericht tegen het oordeel van het hof dat [eiser] niet aan zijn verplichting heeft voldaan mee te werken aan een onderzoek door een handschriftdeskundige. De zaak komt naar mijn mening in aanmerking voor toepassing van art. 81 RO, zodat met een verkorte conclusie wordt volstaan.
2.
Voor de feiten van de zaak en het procesverloop kan worden verwezen naar rov. 3.1 t/m 4.1 van het (tussen)arrest van het hof Arnhem van 6 juli 2010. In het kort komen de feiten op het volgende neer.
- (i)
Direktbank heeft een doorlopend krediet verstrekt tot fl. 50.000, waarbij de kredietovereenkomsten telkens de namen noemen van [eiser] en van [betrokkene 1]. Onder de overeenkomsten zijn telkens handtekeningen geplaatst, zowel op de plaats voor de handtekening van de eerste contractant, cliënt 2A ([eiser]) als van de tweede contractant, cliënt 2B ([betrokkene 1]).
- (ii)
[Eiser] is internationaal vrachtwagenchauffeur. Met [betrokkene 1] had hij ten minste twee en/of-rekeningen. [Betrokkene 1] hield de administratie bij en deed de financiën.
- (iv)
De kredietruimte is benut en enkele maandelijkse termijnen zijn voldaan van en/of-rekeningen van [betrokkene 1] en [eiser].
- (v)
Op 22 april 2006 is een door of namens Direktbank gedaan betalingsvoorstel van € 400 per maand ondertekend. Vermeld zijn de naam van [eiser] en de aantekening "Kopieën betreft overige schulden zijn aangevraagd als deze binnen zijn, stuur ik deze gelijk naar U. Hoopende u steld zich hiermee tevreden" met daaronder opnieuw de naam van [eiser]. Daaraan is een post scriptum toegevoegd, luidende: "deze schuld (Direktbank) is geheel en alleen op mijn naam, en geen ander". Vervolgens is driemaal een bedrag van € 400 betaald.
- (vi)
In augustus/september 2007 is de affectieve relatie tussen [eiser] en [betrokkene 1] geëindigd.
- (vii)
Op 5 december 2007 is [eiser] aangeschreven voor het nog openstaande bedrag, waarop [eiser] heeft geantwoord dat hij geen kennis draagt van de gestelde feiten en dat hij nooit een contract heeft ondertekend.
3.
Direktbank heeft in eerste aanleg [eiser] en [betrokkene 1] gedagvaard en hoofdelijke veroordeling gevorderd tot betaling van € 37.734,02, te vermeerderen met contractuele rente en proceskosten. [Betrokkene 1] is niet in de procedure verschenen. Bij eindvonnis van 8 oktober 2008 heeft de rechtbank Almelo overwogen dat de door Direktbank aangevoerde argumenten voldoende waren om te oordelen dat [eiser] de overeenkomsten met Direktbank had gesloten. De rechtbank heeft de vorderingen toegewezen.
4.
In het door [eiser] ingestelde hoger beroep heeft het hof Arnhem bij arrest van 6 juli 2010 aan Direktbank opgedragen te bewijzen dat de handtekeningen onder de akten van [eiser] afkomstig zijn en een onderzoek door een handschriftdeskundige bevolen.
5.
Uit rov. 2.3 van het eindarrest van het hof van 17 mei 2011 blijkt dat de deskundige aan [eiser] 10 schrijfproeven heeft gevraagd en 10 bij eerdere gelegenheid vervaardigde originele handtekeningen, bij voorkeur afkomstig uit de periode 1995 tot en met 2010, alsmede duidelijke kopieën van paspoorten en rijbewijzen. De raadsman van [eiser] heeft daarop 10 schrijfproeven en een kopie van een paspoort uit 2006 aan de deskundige doen toekomen en voorts geschreven dat hij geen 10 originele handtekeningen van [eiser] uit de periode 1995-2010 kan verschaffen omdat [eiser] die niet bezit.
6.
De deskundige is tot de conclusie gekomen dat er goede overeenkomsten zijn vast te stellen tussen de handtekeningen op de akten en de brief van [eiser] van 21 februari 2001 en sporen van overeenkomsten met de handtekeningen op beide identiteitsbewijzen. Wat de betwiste handtekeningen onder de akten betreft, concludeert de deskundige dat deze handtekeningen waarschijnlijk door [eiser] zijn gezet en vermoedelijk de handtekening onder de afbetalingsregeling. Daarop oordeelt het hof dat het deskundigenrapport 'niet voldoende volledig bewijs' oplevert voor de echtheid van de handtekeningen onder akten zoals aan Direktbank opgedragen (rov. 2.4-2.5).
7.
Het hof heeft echter geoordeeld dat [eiser] niet aan zijn verplichting tot medewerking aan het onderzoek van de deskundige heeft voldaan en laat de bewijsnood van Direktbank voor risico van [eiser] komen (art. 198 lid 3 Rv). Direktbank is alsnog geslaagd in haar bewijslevering en [eiser] wordt geacht de in het geding zijnde akten te hebben ondertekend. Daarmee staat vast dat [eiser] de kredietovereenkomsten is overeengekomen en mede aansprakelijk is voor de ontstane schuld. Het hof heeft vervolgens het vonnis van de rechtbank bekrachtigd (rov. 2.8).
8.
[Eiser] heeft (tijdig) beroep in cassatie ingesteld tegen het eindarrest van het hof Arnhem van 17 mei 2011. Direktbank is in cassatie niet verschenen.
9.
Het middel richt diverse motiveringsklachten tegen rov. 2.6 t/m 2.8 van het bestreden eindarrest.
10.
Voor zover het middel betoogt dat de in rov. 2.6 van het eindarrest aangehaalde medewerkingsplicht van [eiser] niet in het arrest van 6 juli 2010 is terug te vinden, mist het feitelijke grondslag. Deze medewerkingsplicht is opgenomen in rov. 4.10 (onder c) en in rov. 5 (onder c) van het arrest van 6 juli 2010.
11.
[Eiser] voert aan dat hij wel aan zijn medewerkingsplicht heeft voldaan, aangezien hij voor zover mogelijk historische handtekeningen heeft geproduceerd. Tevens vindt [eiser] het te ver gaan om uit het feit dat hij heeft aangegeven geen originele handtekeningen uit die periode te hebben, hoe waarschijnlijk of onwaarschijnlijk dat mogelijk ook is, af te leiden dat hij niet heeft voldaan aan zijn medewerkingsplicht, nu de deskundige in haar brief van 26 juli 2010 heeft gevraagd om originele handtekeningen bij voorkeur uit de periode 1995 tot en met 2010.
- 13.
Deze klachten falen. Het hof heeft geoordeeld dat [eiser] niet onmachtig maar onwillig is de verzochte historische handtekeningen over te leggen. De uitvoerige motivering die het hof daarvoor in rov. 2.6 heeft gegeven, is niet onbegrijpelijk.
- 14.
Nu de deskundige geen nadere vragen heeft gesteld of opmerkingen heeft gemaakt, stelt [eiser] dat hij er op mocht vertrouwen dat hij aan zijn medewerkingsplicht had voldaan.
- 15.
Zoals het hof in rov. 2.6 heeft overwogen, is de verplichting historische handtekeningen over te leggen uitvoerig in de procedure aan de orde geweest, waren de door de deskundige gestelde vragen helder en is het voor [eiser] duidelijk geweest dat hij niet alle gevraagde handtekeningen heeft aangeleverd. Aldus behoefde het hof [eiser] geen tweede kans te bieden alvorens te concluderen dat hij niet aan zijn medewerkingsplicht heeft voldaan. Dit oordeel is niet onbegrijpelijk, zodat de klacht faalt.
- 16.
[Eiser] klaagt dat het hof zijn essentiële stelling heeft gepasseerd dat het ontbreken van de handtekeningen voor de deskundige geen aanleiding vormde van een rapportage af te zien. De deskundige was kennelijk van mening dat er geen belemmering was het onderzoek naar behoren uit te voeren en daaraan conclusies te verbinden.
- 17.
Ook deze klacht faalt. Volgens vaste jurisprudentie behoeft de rechter niet op alle door partijen aangevoerde stellingen in te gaan.1. Hoewel de deskundige zich in staat heeft geacht een onderzoek uit te voeren, daaraan conclusies te verbinden en daarover te rapporteren, heeft het onvoldoende meewerken van [eiser] wel gevolgen gehad voor de conclusies in het rapport. Dat het hof [eiser] deze gevolgen aanrekent, is niet onbegrijpelijk. Van een ten onrechte gepasseerde essentiële stelling is derhalve geen sprake.
- 18.
[Eiser] acht rov. 2.7 onbegrijpelijk en voert aan dat de deskundige geen opmerkingen heeft gemaakt dat de toegezonden kopie van het paspoort onvoldoende zou zijn en dat alsnog een betere kopie zou moeten worden overgelegd. [Eiser] stelt dat de deskundige heeft aangegeven, dat hij met een fotokopie kon volstaan. Volgens [eiser] is in de brief van 26 juli 2010 van de deskundige waarin om duidelijke kopieën wordt gevraagd, niet te lezen dat [eiser] een betere fotokopie zou moeten overleggen dan hij heeft gedaan.
- 19.
Ook deze klacht treft geen doel. De eerste zin van rov. 2.7, waarin het hof overweegt dat Direktbank terecht opmerkt dat de overgelegde kopie van het paspoort allesbehalve duidelijk is, is als zodanig niet bestreden. [Eiser] wijst er bovendien zelf op dat de deskundige in de brief van 26 juli 2010 heeft gevraagd om duidelijke kopieën. Daarmee is het oordeel van het hof geenszins onbegrijpelijk dat zonder uitleg niet valt in te zien waarom niet een betere kopie kon worden overgelegd waarop de handtekening beter te zien zou zijn, temeer nu de deskundige daar in haar brief van 26 juli 2010 expliciet om had gevraagd. Bovendien miskent de klacht dat het hof niet uitsluitend deze omstandigheid ten grondslag heeft gelegd aan zijn oordeel dat [eiser] zijn medewerkingsplicht heeft verzaakt.
- 20.
Vervolgens bestrijdt [eiser] de passage in rov. 2.7 waarin het hof uit de opmerking van de deskundige dat de vervaardigde schrijfproeven een ietwat verdraaide indruk maken, afleidt dat [eiser] de schrijfproeven niet vlot en ongekunsteld heeft afgelegd. Het middel acht deze overweging onbegrijpelijk omdat over die gevolgtrekking in het deskundigenbericht niets is terug te vinden.
- 21.
Deze gevolgtrekking is inderdaad niet in het deskundigenbericht terug te vinden (overigens ook niet in de memorie na deskundigenbericht van Direktbank). Het betreft een eigen interpretatie van het hof van de feiten. Die interpretatie is niet onbegrijpelijk, zodat ook deze klacht faalt.
- 22.
Ten slotte stelt [eiser] dat sprake is van een verrassingsbeslissing. Daartoe voert hij aan dat Direktbank geen opmerkingen had met betrekking tot het conceptdeskundigenrapport en dat de deskundige met hetgeen Direktbank in de memorie na deskundigenbericht heeft opgemerkt geen rekening heeft kunnen houden en die opmerkingen niet in haar oordeel heeft kunnen betrekken. Nu het hof deze opmerkingen vervolgens heeft overgenomen en tot de zijne heeft gemaakt zonder de deskundige daarover eerst te raadplegen, is volgens [eiser] sprake van een verrassingsbeslissing.
- 23.
De klacht voldoet niet aan de daaraan te stellen eisen, omdat niet duidelijk is tegen welk oordeel de klacht zich richt. Overigens heeft het hof reeds in rov. 2.1 (in cassatie onbestreden) overwogen dat het feit dat Direktbank jegens de deskundige heeft afgezien van een reactie op de het conceptdeskundigenbericht, haar niet het recht ontneemt een standpunt in te nemen over de gevolgen die de conclusies van de deskundige volgens haar voor deze procedure moeten hebben. Bovendien is van een verrassingsbeslissing geen sprake nu het hof kennelijk de opmerkingen van een van partijen heeft overgenomen en [eiser] in de antwoordmemorie na deskundigenbericht nog heeft kunnen reageren op de stellingen van Direktbank. Daarmee faalt ook deze klacht.
- 24.
De conclusie strekt tot verwerping van het cassatieberoep met toepassing van art. 81 RO.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden
A-G
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 02‑11‑2012
Uitspraak 02‑11‑2012
Partij(en)
2 november 2012
Eerste Kamer
11/03870
EE/AS
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[Eiser],
wonende te [woonplaats],
EISER tot cassatie,
advocaat: mr. K. Aantjes,
t e g e n
DIREKTBANK N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
VERWEERSTER in cassatie,
niet verschenen.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [eiser] en Direktbank.
1. Het geding in feitelijke instanties
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
- a.
de vonnissen in de zaak 91677/HA ZA 08-168 van de rechtbank Almelo van 7 mei 2008, 18 juni 2008 en 8 oktober 2008;
- b.
de arresten in de zaak 200.023.199 van het gerechtshof te Arnhem van 6 juli 2010 (tussenarrest) en 17 mei 2011 (eindarrest).
Het eindarrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het eindarrest van het hof heeft [eiser] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Tegen Direktbank is verstek verleend.
De conclusie van de Advocaat-Generaal P. Vlas strekt tot verwerping van het cassatieberoep met toepassing van art. 81 RO.
3. Beoordeling van het middel
De in het middel aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 lid 1 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt [eiser] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van Direktbank begroot op nihil.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren C.A. Streefkerk, als voorzitter, M.A. Loth en M.V. Polak, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer J.C. van Oven op 2 november 2012.