Hof 's-Hertogenbosch, 27-02-2014, nr. HV 200.136.658/01
ECLI:NL:GHSHE:2014:3231, Cassatie: (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen
- Instantie
Hof 's-Hertogenbosch
- Datum
27-02-2014
- Magistraten
Mrs. C.E.M. Renckens, M.C. van Dijkhuizen, A.P. van der Linden
- Zaaknummer
HV 200.136.658/01
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSHE:2014:3231, Uitspraak, Hof 's-Hertogenbosch, 27‑02‑2014
Cassatie: ECLI:NL:HR:2015:86, (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen
Uitspraak 27‑02‑2014
Mrs. C.E.M. Renckens, M.C. van Dijkhuizen, A.P. van der Linden
Partij(en)
in de zaak in hoger beroep van:
[rechthebbende],
wonende te [woonplaats],
rechthebbende,
hierna te noemen: [rechthebbende],
en
[de moeder],
wonende te [woonplaats],
voormalig bewindvoerder,
hierna te noemen: de moeder,
appellanten,
advocaat: mr. J.W.J. Schoonbrood.
Als belanghebbenden in deze zaak worden aangemerkt:
- —
[de zuster], voormalig mentor (hierna te noemen; [de zuster]);
- —
[de nieuwe bewindvoerder], de opvolgend bewindvoerder en de opvolgend mentor (hierna te noemen: [de nieuwe bewindvoerder]), bijgestaan door mr. M.M.A.F.C. Lienaerts.
1. Het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Limburg, sector kanton, zittingsplaats Maastricht, van 15 oktober 2013.
2. Het geding in hoger beroep
2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 31 oktober 2013, hebben appellanten verzocht voormelde beschikking te vernietigen, voor zover het betreft het ontslag van de moeder als de bewindvoerder en de benoeming van [de nieuwe bewindvoerder] tot opvolgend bewindvoerder en opvolgend mentor en, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de moeder, althans [betrokkene], tot mentor te benoemen.
Tevens hebben appellanten verzocht de uitvoerbaarverklaring bij voorraad van voormelde beschikking te schorsen. Ter zitting van het hof hebben appellanten het schorsingsverzoek ingetrokken.
2.2.
Bij verweerschrift met één productie, ingekomen ter griffie op 8 januari 2014, heeft [de nieuwe bewindvoerder] verzocht, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, appellanten in hun verzoek niet-ontvankelijk te verklaren, althans het verzoek af te wijzen als ongegrond en onbewezen en voormelde beschikking te bekrachtigen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 21 januari 2014, Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- —
appellanten, bijgestaan door mr. Schoonbrood;
- —
[de nieuwe bewindvoerder], bijgestaan door mr. Lienaerts.
2.3.1.
[de zuster] is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet ter zitting verschenen.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- —
het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 16 september 2013;
- —
het V-formulier met bijlagen van de advocaat van appellanten, ingekomen ter griffie op 18 november 2013;
- —
het V-formulier met bijlagen van de advocaat van appellanten, ingekomen ter griffie op 21 november 2013;
- —
het V-formulier met bijlagen van de advocaat van appellanten, ingekomen ter griffie op 27 november 2013;
- —
de brief van [betrokkene] d.d. 12 december 2013;
- —
de brief met bijlagen van [de nieuwe bewindvoerder] d.d. 8 januari 2014;
- —
het V-formulier met bijlagen van de advocaat van appellanten, ingekomen ter griffie op 9 januari 2014;
- —
de ter zitting zijdens appellanten overgelegde pleitnotitie.
3. De beoordeling
3.1.
Bij de bestreden — uitvoerbaar bij voorraad verklaarde — beschikking heeft de kantonrechter, voor zover thans van belang, de moeder met ingang van 1 november 2013 ontslagen als bewindvoerder, [de zuster] met ingang van 1 november 2013 ontslagen als mentor en [de nieuwe bewindvoerder] met ingang van 1 november 2013 tot bewindvoerder en mentor benoemd.
3.2.
Appellanten kunnen zich met deze beslissing niet verenigen en zij zijn hiervan in hoger beroep gekomen.
3.3.
Appellanten voeren in het beroepschrift, zoals aangevuld ter zitting, kort samengevat, het volgende aan.
De rechtbank heeft de moeder ten onrechte ontslagen als bewindvoerder en een persoon buiten de familie tot opvolgend bewindvoerder en opvolgend mentor benoemd. Aan de beoordeling heeft de rechtbank ten onrechte ten grondslag gelegd dat het benoemen van de moeder tot opvolgend mentor of [de zuster] tot opvolgend bewindvoerder niet in het belang van de [rechthebbende] wordt geacht. [de zuster] wilde immers niet langer mentor zijn en door het ontslag van [de zuster] als mentor bestond er geen aanleiding meer om de moeder als bewindvoerder te ontslaan. Over het functioneren van de moeder als bewindvoerder waren namelijk geen klachten. De moeder wijst erop, dat de verantwoording van het persoonsgebonden budget voorheen altijd is goedgekeurd.
Volgens appellanten zijn er onvoldoende zwaarwegende redenen om de moeder niet tot mentor te benoemen. Daar komt bij dat een mentor die op een afstand van 90 kilometer van [plaats 2] woont, gelet op de persoonlijke problematiek van [rechthebbende], niet in het belang van [rechthebbende] is.
3.4.
[de nieuwe bewindvoerder] voert in het verweerschrift, zoals aangevuld ter zitting, kort samengevat, het volgende aan.
De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat in het belang van [rechthebbende] een onafhankelijke derde tot bewindvoerder en mentor moet worden benoemd, nu de spanningen tussen de moeder en [de zuster] een negatieve invloed hebben op het welzijn van [rechthebbende]. Dat de afstand [plaats 1]-[plaats 2] slechts tot incidenteel contact kan leiden, is bovendien onjuist. Het verzoek om in ieder geval een ander familielid te benoemen, is een poging om via een omweg de totale controle over [rechthebbende] te blijven behouden.
Daar komt bij dat het erop lijkt dat bij de moeder als bewindvoerder sprake was van een wanbeleid — zowel materieel als immaterieel — en zelfverrijking op kosten van [rechthebbende] door de bewindvoerder. Er is veel onduidelijk over de financiën, doordat de moeder de noodzakelijke stukken niet volledig heeft overgedragen, waardoor de rekening en verantwoording van de moeder ook niet gecontroleerd kan worden.
3.5.
Het hof overweegt het volgende.
3.5.1.
Nu appellanten het verzoek tot schorsing van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad van de bestreden beschikking ter zitting hebben ingetrokken, zal het hof dit verzoek afwijzen.
3.5.2.
Ingevolge artikel 1:448 lid 1 aanhef en sub e van het Burgerlijk Wetboek (BW) eindigt de taak van de bewindvoerder door ontslag dat hem door de kantonrechter met ingang van een door deze bepaalde dag wordt verleend.
Artikel 1:448 lid 2 BW bepaalt dat aan de bewindvoerder ontslag wordt verleend hetzij op zijn eigen verzoek, hetzij wegens gewichtige redenen of omdat hij niet meer voldoet aan de eisen om bewindvoerder te kunnen worden. Gesteld noch gebleken is dat sprake is van de eerst- of laatstgenoemde ontslaggrond, zodat thans slechts ter beoordeling voorligt of er gewichtige redenen bestaan voor ontslag.
3.5.3.
Ingevolge artikel 1:435 lid 3 BW en artikel 1:452 lid 3 BW volgt de rechter bij de benoeming van de bewindvoerder, respectievelijk bij de benoeming van de mentor, de uitdrukkelijke voorkeur van de rechthebbende, tenzij gegronde redenen zich tegen zodanige benoeming verzetten.
3.5.4.
Naar het oordeel van het hof bestaat er veel onduidelijkheid over het door de moeder als bewindvoerder gevoerde financieel beheer. De overgelegde stukken wekken de indruk dat de moeder in het verleden met het door haar gevoerde financieel beheer niet altijd de belangen van [rechthebbende] op voldoende adequate wijze heeft behartigd. Zo voert [de nieuwe bewindvoerder] aan dat de moeder in 2013 — zonder machtiging van de kantonrechter — een bedrag van € 1.022,00 onder de omschrijving ‘administratiekosten’ ten gunste van haarzelf aan het vermogen van [rechthebbende] heeft onttrokken. Verder voert [de nieuwe bewindvoerder] aan dat de moeder in 2013 uit het persoonsgebonden budget een bedrag van € 12.822,50 aan zichzelf heeft uitbetaald zonder dat hieraan een zorgovereenkomst, deugdelijke facturen, een zorgplan of een urenverantwoording ten grondslag ligt. Ook voert [de nieuwe bewindvoerder] aan dat de moeder zich op 5 november 2013 nog een bedrag van € 950,00 van de bankrekening van [rechthebbende] heeft toegeëigend, terwijl de moeder reeds met ingang van 1 november 2013 is ontslagen als bewindvoerder. Het door [de nieuwe bewindvoerder] aangevoerde heeft de moeder onvoldoende weersproken. Zij voert hiertoe enkel aan dat zij correct heeft gehandeld en dat de verantwoording van het persoonsgebonden budget in het verleden altijd is goedgekeurd, maar zij laat na dit met verificatoire bescheiden — zoals bijvoorbeeld de zorgovereenkomst tussen de moeder en [rechthebbende] en de goedkeuring van de besteding van het persoonsgebonden budget — te onderbouwen.
Daar komt bij dat de moeder ter zitting heeft verklaard dat het persoonsgebonden budget ingewikkeld is en dat haar kennis met betrekking tot het persoonsgebonden budget beperkt is. Verder heeft de moeder ter zitting aangevoerd dat het lastig is om alle benodigde stukken aan de opvolgend bewindvoerder over te leggen doordat dit geen dagelijks werk voor de moeder is. Het hof constateert dat dit er vooralsnog wel toe leidt dat de opvolgend bewindvoerder haar taak niet goed kan uitoefenen.
Het voorgaande maakt dat het hof van oordeel is dat sprake is van gewichtige redenen tot ontslag van de moeder als bewindvoerder, van welke gewichtige redenen pas ter gelegenheid van de procedure in hoger beroep is gebleken. Het hof acht het — mede vanwege het feit dat sprake is van een aanzienlijk persoonsgebonden budget — in het belang van [rechthebbende] dat er een onafhankelijke professionele bewindvoerder wordt benoemd.
3.5.5.
Het hof overweegt dat de spanningen tussen de moeder en [de zuster] niet langer een rol kunnen spelen, nu [de zuster] is ontslagen als mentor. Het hof maakt uit de stukken evenwel op dat er sprake is van een uitermate slechte verhouding tussen de moeder en de zorgondernemers van het [A], waar [rechthebbende] woont. Zeker nu gebleken is dat de moeder [rechthebbende] hiermee belast, acht het hof het niet in het belang van [rechthebbende] om de moeder tot mentor te benoemen.
Het hof overweegt in dit verband dat uit het verhandelde ter zitting en de overgelegde stukken — en dan met name uit de brief van [de nieuwe bewindvoerder] d.d. 8 januari 2014 en de brief van de zorgondernemers van het [A] d.d. 3 mei 2013 — blijkt dat de moeder het leven van [rechthebbende] te veel wil beheersen en bepalen, waardoor het voor [rechthebbende] niet mogelijk is om zich voldoende te ontwikkelen en te ontplooien en enige zelfstandigheid te ontwikkelen. Met een onafhankelijke mentor kan [rechthebbende] in vrijheid uitgroeien tot een redelijk zelfstandig individu en zal zij een stuk weerbaarder worden.
Gelet op de gebleken bezwaren acht het hof gegronde redenen aanwezig om af te wijken van de wettelijke voorkeur en acht het hof het in het belang van [rechthebbende] dat er een onafhankelijke mentor wordt benoemd.
3.5.6.
Het hof wenst nog op te merken dat de moeder wel de vertrouwenspersoon voor [rechthebbende] kan blijven. Haar moederrol wordt door de beslissing van het hof immers niet aangetast.
3.6.
Op grond van het vorenstaande zal het hof de beschikking waarvan beroep bekrachtigen.
Bewijsaanbod
3.7.
Gelet op het voorgaande komt het hof niet toe aan (de beoordeling van) het bewijsaanbod van [de nieuwe bewindvoerder].
4. De beslissing
Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Limburg, sector kanton, zittingsplaats Maastricht, van 15 oktober 2013, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen; wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.E.M. Renckens, M.C. van Dijkhuizen en A.P. van der Linden en in het openbaar uitgesproken op 27 februari 2014.