Rb. Rotterdam, 06-02-2013, nr. C/10/395912 / HA ZA 12-146
ECLI:NL:RBROT:2013:BZ2589
- Instantie
Rechtbank Rotterdam
- Datum
06-02-2013
- Zaaknummer
C/10/395912 / HA ZA 12-146
- LJN
BZ2589
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Verbintenissenrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBROT:2013:BZ2589, Uitspraak, Rechtbank Rotterdam, 06‑02‑2013
Uitspraak 06‑02‑2013
Inhoudsindicatie
Bij de aanhouding van een verdachte door de politie is de auto van de verdachte in beslag genomen. In die auto bevond zich de hond van de verdachte. De politie heeft de hond vervolgens overgebracht naar Stichting Dierenopvang. De hond is gedurende 539 dagen door Stichting Dierenopvang opgevangen en vervolgens overleden. Vijf maanden na het overlijden van de hond heeft de eigenaar daarvan kennis genomen. Hij stelt dat Stichting Dierenopvang haar zorgplicht heeft geschonden en vordert in conventie schadevergoeding. De rechtbank oordeelt dat sprake is van zaakwaarneming. De vordering van de eigenaar van de hond wordt afgewezen, omdat naar het oordeel van de rechtbank van een schending van de zorgplicht geen sprake is. De in reconventie door Stichting Dierenopvang gevorderde kosten van opvang en (medische) verzorging van de hond worden toegewezen.
Partij(en)
vonnis
RECHTBANK ROTTERDAM
Team Haven en Handel
zaaknummer / rolnummer: C/10/395912 / HA ZA 12-146
Vonnis van 6 februari 2013 (bij vervroeging)
in de zaak van
[eiser],
wonende te Spijkenisse, verblijvende te Hoogvliet,
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
advocaat: voorheen mr. F. van Dijk, thans mr. A.T. Tilburg,
tegen
de stichting
STICHTING DIERENOPVANG RIJNMOND,
gevestigd te Rotterdam,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat: mr. F. Bonefaas.
Partijen zullen hierna [eiser] en Stichting Dierenopvang Rijnmond genoemd worden.
1. De procedure
1.1.
Het (verdere) verloop van de procedure blijkt uit:
- -
het tussenvonnis van 2 mei 2012 en de daaraan ten grondslag liggende processtukken;
- -
de door mr. F. van Dijk toegezonden brief van 17 juli 2012, met één productie;
- -
de conclusie van antwoord in reconventie;
- -
het proces-verbaal van de comparitie van partijen, gehouden op 22 januari 2013.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1.
In mei 2007 is [eiser] door de politie aangehouden op verdenking van een strafbaar feit. Zijn hond, een Duitse herder met de naam [A], bevond zich ten tijde van de aanhouding in de auto van [eiser]. Die auto is bij de aanhouding in beslag genomen.
2.2.
Op 14 mei 2007 is [A] door de politie overgebracht naar Stichting Dierenopvang Rijnmond, locatie Spijkenisse. [A] is daar in ieder geval gedurende 539 dagen opgevangen.
2.3.
Na zijn vrijlating heeft [eiser] op 17 april 2009 van zijn toenmalige advocaat vernomen dat [A] op 5 november 2008 zou zijn overleden. [A] is geboren op 9 april 2005 en was op 5 november 2008 dus drieënhalf jaar oud. Een medewerkster van Stichting Dierenopvang Rijnmond heeft aan [eiser] medegedeeld dat [A] is overleden aan de gevolgen van een maagkanteling en/of maagtorsie.
2.4.
Op een op 12 november 2008 afgegeven formulier van Stichting Dierenopvang Rijnmond is onder meer het volgende vermeld:
Roepnaam dier [A]
(…) Bestemming Overleden
2.5.
In de brief van het Huisdieren- en Paardencrematorium te Rotterdam aan Stichting Dierenopvang Rijnmond van 21 december 2011 is onder meer het volgende vermeld:
Hiermede bevestigen wij de crematie van uw overleden hond [A], welke wij hebben gecremeerd op zaterdag 13 december 2008 om 11:30.
3. Het geschil
In conventie
3.1.
[eiser] heeft gevorderd om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, Stichting Dierenopvang Rijnmond te veroordelen tot betaling aan hem van:
a) € 33.380,00, althans een in goede justitie te bepalen bedrag, ter zake van schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 20 december 2012;
b) € 1.158,00 ter zake van buitengerechtelijke kosten;
met veroordeling van Stichting Dierenopvang Rijnmond in de kosten van de procedure.
3.2.
Stichting Dierenopvang Rijnmond heeft gemotiveerd verweer gevoerd tegen de vordering en geconcludeerd tot afwijzing ervan, met veroordeling van [eiser] in de kosten van de procedure.
In reconventie
3.3.
Stichting Dierenopvang Rijnmond heeft gevorderd om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [eiser] te veroordelen tot betaling aan haar, binnen twee dagen na betekening van het te wijzen vonnis, van € 7.600,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van dagvaarding (7 februari 2012) en met veroordeling van [eiser] in de kosten van de procedure.
3.4.
[eiser] heeft gemotiveerd verweer gevoerd tegen de vordering en geconcludeerd tot afwijzing ervan, met veroordeling van Stichting Dierenopvang Rijnmond in de kosten van de procedure.
In conventie en in reconventie
3.5.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, ingegaan.
4. De beoordeling
In conventie
4.1.
De eerste vraag, die in deze procedure moet worden beantwoord, is of Stichting Dierenopvang Rijnmond tekortgeschoten is in de nakoming van haar zorgplicht jegens [eiser] en uit dien hoofde jegens hem aansprakelijk is. Volgens [eiser] dient deze vraag bevestigend te worden beantwoord, volgens Stichting Dierenopvang Rijnmond ontkennend.
4.2.
Ter onderbouwing van zijn stelling dat Stichting Dierenopvang Rijnmond haar zorgplicht heeft geschonden heeft [eiser] - kort en zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd.
Stichting Dierenopvang Rijnmond heeft onvoldoende kunnen aantonen dat [A] daadwerkelijk is overleden en, indien [A] wel zou zijn overleden, wat daarvan dan de oorzaak is. De gestelde doodsoorzaak is een maagkanteling en/of maagtorsie, wat vooral voorkomt bij flinke inspanning na het eten. Stichting Dierenopvang Rijnmond heeft nagelaten om [eiser] direct op de hoogte te stellen van het vermeende overlijden. Zij had, gelet op de jonge leeftijd van [A], een onderzoek moeten laten instellen door een dierenarts en/of sectie moeten laten verrichten en in ieder geval foto’s moeten maken. Ook had Stichting Dierenopvang Rijnmond een deugdelijke administratie met betrekking tot [A] moeten voeren. Dagjournaals ontbreken, evenals een crematiedocument. De as van [A] had moeten worden bewaard. Het wantrouwen van [eiser] wordt gevoed door de mededeling van een medewerkster van Stichting Dierenopvang Rijnmond (mevrouw [B]) dat [A] “er wel lang genoeg had gezeten”.
4.3.
De rechtbank zal er bij de beoordeling van de vordering van uitgaan dat [A] op 5 november 2008 is overleden. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt dat genoegzaam uit het hiervoor onder 2.4 geciteerde formulier, de hiervoor onder 2.5 geciteerde verklaring (beide in combinatie met hetgeen hierover door Stichting Dierenopvang Rijnmond ter comparitie van partijen is verklaard) en hetgeen in de conclusie van antwoord is vermeld over hoe [A] op 5 november 2008 door een verzorgster in zijn hok werd aangetroffen. De rechtbank ziet onvoldoende reden aan de juistheid van die stukken en stellingen te twijfelen. De hiervoor onder 4.2 bedoelde mededeling van mevrouw [B] maakt dat niet anders, nu Stichting Dierenopvang Rijnmond genoegzaam heeft toegelicht dat [A] vanuit de doelstelling van de Dierenbescherming (waarvan Stichting Dierenopvang Rijnmond onderdeel uitmaakt) ook daadwerkelijk (te) lang opgevangen is geweest en de opmerking in dat licht bezien is gemaakt.
4.4.
Juridische grondslag van de vordering is volgens [eiser] een overeenkomst van bewaarneming (artikel 7:600 e.v. BW). Bewaarneming is de overeenkomst waarbij de ene partij, de bewaarnemer, zich tegenover de andere partij, de bewaargever, verbindt een zaak die de bewaargever hem toevertrouwt of zal toevertrouwen, te bewaren en terug te geven. Nu [eiser] heeft gesteld dat hij nooit heeft verzocht om de opvang en verzorging van [A] door Stichting Dierenopvang Rijnmond en ook nooit toestemming heeft gegeven daarvoor, kan naar het oordeel van de rechtbank van bewaarneming geen sprake zijn. Een overeenkomst komt op grond van artikel 6:217 lid 1 BW immers tot stand door een aanbod en de aanvaarding daarvan, waarvan in het onderhavige geval - gelet op het hiervoor weergegeven standpunt van [eiser] - geen sprake is geweest. [eiser] heeft aangevoerd dat hij niet wilde dat [A] door Stichting Dierenopvang Rijnmond zou worden opgevangen en verzorgd, omdat zijn zoon daarvoor zorg had kunnen dragen. De rechtbank gaat er daarom vanuit dat van een wil van [eiser] tot het aangaan van een overeenkomst met Stichting Dierenopvang Rijnmond geen sprake is geweest.
4.5.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft Stichting Dierenopvang Rijnmond zich in het onderhavige geval willens en wetens en op redelijke grond ingelaten met de behartiging van het belang van [eiser], zonder de bevoegdheid daartoe aan een rechtshandeling of een elders in de wet geregelde rechtsverhouding te ontlenen. [eiser] bevond zich, door zijn aanhouding, in een positie waarin hij niet langer voor [A] kon zorgen. Nadat de politie [A] naar Stichting Dierenopvang Rijnmond heeft gebracht, heeft Stichting Dierenopvang Rijnmond zich over [A] ontfermd. Daarmee is sprake van zaakwaarneming (artikel 6:198 BW). [eiser] heeft weliswaar gesteld dat hij Stichting Dierenopvang Rijnmond bij brieven van 14 mei 2007 en van 25 augustus 2007 heeft verzocht om [A] over te dragen aan zijn zoon, maar namens Stichting Dierenopvang Rijnmond is ter gelegenheid van de comparitie van partijen verklaard dat die brieven haar niet bekend zijn. Het had, nu een reactie uitbleef, op de weg van [eiser] gelegen nadere actie te ondernemen om, indien hij dat wenste, [A] weg te laten halen bij Stichting Dierenopvang Rijnmond. Dat [eiser] dat heeft gedaan, is niet gesteld en evenmin gebleken. Stichting Dierenopvang Rijnmond is zich daarom op redelijke grond blijven inlaten met de opvang en verzorging van [A]. De rechtbank zal, met inachtneming van het bepaalde in artikel 25 Rv, zaakwaarneming hanteren als juridische grondslag van de vorderingen. Partijen zijn ter comparitie in de gelegenheid gesteld hun stellingen voor zover nodig aan te passen aan deze grondslag. Beide partijen hebben verklaard dat het niet noodzakelijk is hun stellingen in dit kader aan te passen.
4.6.
Artikel 6:199 lid 1 BW bepaalt dat de zaakwaarnemer verplicht is bij de waarneming de nodige zorg te betrachten. Schending van deze verbintenis levert een tekortkoming in de zin van artikel 6:74 BW op, waarvoor de zaakwaarnemer jegens de belanghebbende aansprakelijk is.
4.7.
De zorgplicht van een organisatie als Stichting Dierenopvang Rijnmond ziet in de eerste plaats en vooral op een gedegen opvang en verzorging van de dieren die bij haar worden gebracht. Daarnaast kan er - afhankelijk van de omstandigheden van het geval - tevens een zorgplicht bestaan jegens de eigenaren van de opgevangen dieren.
4.8.
Eén van de verwijten die [eiser] Stichting Dierenopvang Rijnmond maakt is dat hij eerst op 17 april 2009 op de hoogte is gesteld van het feit dat zijn hond op 5 november 2008 is overleden. Stichting Dierenopvang Rijnmond heeft gesteld dat bij haar bekend was wie de eigenaar van [A] was, maar dat niet bekend was waar hij bereikbaar was. Naar het oordeel van de rechtbank ligt het in redelijkheid op de weg van Stichting Dierenopvang Rijnmond om, indien een door haar opgevangen dier komt te overlijden (of bijvoorbeeld ernstig ziek wordt) en de eigenaar van dat dier bekend is, zich in te spannen om de eigenaar van het dier van die situatie in kennis te stellen. Uit de stellingen van Stichting Dierenopvang Rijnmond blijkt dat bij haar bekend was dat [eiser] was gedetineerd. Zij had, met hulp van de politie, kunnen proberen te achterhalen waar [eiser] verbleef. Dat zij dat heeft gedaan, is niet gesteld en ook niet gebleken. De enkele stelling dat de adresgegevens van [eiser] onbekend waren, acht de rechtbank in dit kader onvoldoende.
4.9.
Hier staat tegenover dat [A] gedurende lange tijd (anderhalf jaar) is opgevangen door Stichting Dierenopvang Rijnmond zonder dat sprake is geweest van contact met de eigenaar. Zoals hiervoor onder 4.5 is overwogen, is niet gesteld en evenmin gebleken dat [eiser] na 25 augustus 2007 nog enige actie heeft ondernomen richting Stichting Dierenopvang Rijnmond. Het had op de weg van [eiser] gelegen zich nader in te spannen om contact te zoeken met Stichting Dierenopvang Rijnmond en zich aldus te laten informeren over het welzijn van [A].
4.10.
De rechtbank ziet gelet daarop onvoldoende aanleiding om in het onderhavige geval een schending van de zorgplicht door Stichting Dierenopvang Rijnmond aan te nemen doordat zij [eiser] niet op de hoogte heeft gesteld van het overlijden van [A]. Dat brengt mee dat de verwijten die [eiser] Stichting Dierenopvang Rijnmond maakt met betrekking tot de situatie na het overlijden van [A] evenmin tot de conclusie kunnen leiden dat Stichting Dierenopvang Rijnmond haar zorgplicht heeft geschonden. Daarbij gaat het erom dat geen onderzoek door een dierenarts en/of sectie is verricht, dat na het overlijden geen foto’s zijn gemaakt, dat geen individuele crematie heeft plaatsgevonden en dat de as van [A] niet is bewaard. In een situatie als de onderhavige (langdurige opvang zonder contact met de eigenaar) kan in beginsel niet in redelijkheid van Stichting Dierenopvang Rijnmond worden gevergd hoge kosten te maken, terwijl onduidelijk is of die kosten ooit zullen worden vergoed. Stichting Dierenopvang Rijnmond heeft ter gelegenheid van de comparitie van partijen toegelicht dat sectie zeer kostbaar is en dat een individuele crematie € 200,00 à € 300,00 kost. Dat het niet tot de gebruikelijke procedure behoort foto’s van een overleden dier te maken, maakt die procedure naar het oordeel van de rechtbank nog niet onredelijk. Op dat punt is van een schending van een zorgplicht dus evenmin sprake. Dat een en ander wellicht anders was verlopen als [eiser] wel tijdig op de hoogte was geweest van het overlijden van [A] blijft derhalve voor rekening van [eiser], gelet op het hiervoor weergegeven oordeel dat Stichting Dierenopvang Rijnmond haar zorgplicht niet heeft geschonden door [eiser] niet onmiddellijk op de hoogte te stellen van het overlijden van [A].
4.11.
Aldus resteert de vraag of Stichting Dierenopvang Rijnmond haar zorgplicht ter zake van de opvang en verzorging van [A] overigens heeft geschonden. Stichting Dierenopvang Rijnmond heeft in dat kader aangevoerd dat zij goed voor [A] heeft gezorgd en dat het enkele feit dat [A] is overleden geen aanwijzing voor een bevestigende beantwoording van die vraag vormt. Volgens Stichting Dierenopvang Rijnmond kan een maagtorsie/maagkanteling plotseling optreden, zonder enige indicatie, en is de oorzaak daarvan niet bekend. [A] kreeg na het voeren hokrust en tijdens de laatste ronde was er geen enkele aanwijzing dat er iets met hem aan de hand zou zijn, aldus Stichting Dierenopvang Rijnmond. De volgende ochtend werd [A] dood in zijn hok aangetroffen, aldus nog steeds Stichting Dierenopvang Rijnmond. [eiser] heeft aangevoerd dat de oorzaak van het overlijden niet bekend is. Wellicht is sprake geweest van inspanning na het eten, wellicht heeft [A] een balletje opgegeten, of is er nog een andere oorzaak. De omstandigheden van het geval (zie hiervoor onder 4.2) voeden het wantrouwen van [eiser] dat Stichting Dierenopvang Rotterdam onjuiste afwegingen heeft gemaakt, dan wel tekortgeschoten is in haar zorgplicht, aldus [eiser].
4.12.
Door [eiser] dient te worden gesteld - en zo nodig bewezen - dat Stichting Dierenopvang Rijnmond waar het de opvang en verzorging van [A] betreft tekortgeschoten is in haar zorgplicht. Het enkele feit dat [A] is overleden, is daartoe onvoldoende. Stichting Dierenopvang Rijnmond heeft genoegzaam toegelicht dat een maagkanteling/maagtorsie plotseling kan ontstaan, ook bij jonge dieren, zonder dat sprake hoeft te zijn van onvoldoende of ondeugdelijke verzorging. Een verdere feitelijke onderbouwing door [eiser], waaruit kan worden afgeleid dat de doodsoorzaak van [A] samenhangt met of te wijten is aan de wijze van verzorging van [A] door Stichting Dierenopvang Rijnmond, is uitgebleven.
4.13.
Probleem is, dat niet meer vast te stellen is wat er nu precies met [A] is gebeurd. Dat brengt mee dat het voor [eiser] lastig is zijn vordering voldoende feitelijk te onderbouwen. Deze omstandigheid dient naar het oordeel van de rechtbank in de gegeven omstandigheden voor rekening en risico van [eiser] te blijven. De rechtbank ziet geen reden zwaarder te tillen aan de omstandigheid dat Stichting Dierenopvang Rijnmond zich niet nader heeft ingespannen om [eiser] van het overlijden van [A] op de hoogte te stellen dan aan de omstandigheid dat [eiser] zich niet nader heeft ingespannen om contact met Stichting Dierenopvang Rijnmond te zoeken. Dat leidt tot de conclusie dat er in rechte - bij gebreke van voldoende feitelijke onderbouwing daarvan - niet van kan worden uitgegaan dat Stichting Dierenopvang Rijnmond tekortgeschoten is in haar zorgplicht ter zake van de verzorging en opvang van [A].
4.14.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de vordering bij gebreke van een deugdelijke grondslag niet toewijsbaar is. Aan de stellingen van partijen ter zake van de hoogte van de gevorderde schadevergoeding wordt dan ook niet toegekomen.
4.15.
Als de in het ongelijk gestelde partij zal [eiser] worden veroordeeld in de kosten van de procedure in conventie. Die kosten worden aan de zijde van Stichting Dierenopvang Rijnmond begroot op € 1.789,00 aan griffierecht en € 1.158,00 aan salaris voor de advocaat (2 punten × tarief € 579,00). De totale kosten bedragen dus € 2.947,00.
In reconventie
4.16.
Aan haar vordering tot veroordeling van [eiser] tot betaling van een totaal bedrag van € 7.600,00 heeft Stichting Dierenopvang Rijnmond ten grondslag gelegd dat [A] gedurende een periode van 539 dagen bij Stichting Dierenopvang Rijnmond opgevangen is geweest. De verblijfskosten bedragen € 14,00 per dag en dus in totaal € 7.546,00. Daarnaast zijn tot een bedrag van € 54,00 medische kosten gemaakt. De kosten komen voor rekening van [eiser] als eigenaar van [A]. [eiser] blijft in gebreke met betaling daarvan, aldus Stichting Dierenopvang Rijnmond.
4.17.
Ter onderbouwing van zijn verweer tegen de vordering in reconventie heeft [eiser] aangevoerd dat hij nooit om opvang en verzorging van [A] door Stichting Dierenopvang Rijnmond heeft gevraagd en dat hij ook nooit akkoord is gegaan met de daaraan verbonden kosten. Volgens [eiser] bestaat kennelijk een overeenkomst tussen de politie en Stichting Dierenopvang Rijnmond en dient Stichting Dierenopvang Rijnmond de kosten te verhalen bij haar contractuele wederpartij.
4.18.
Artikel 6:200 lid 1 BW bepaalt dat de belanghebbende, voor zover zijn belang naar behoren is behartigd, gehouden is de zaakwaarnemer de schade te vergoeden, die deze als gevolg van de waarneming heeft geleden. Op grond van artikel 6:200 lid 2 BW heeft de zaakwaarnemer, indien is gehandeld in de uitoefening van een beroep of bedrijf, bovendien, voor zover dit redelijk is, recht op een vergoeding voor zijn verrichtingen, met inachtneming van de prijzen die daarvoor ten tijde van de zaakwaarneming gewoonlijk werden berekend.
4.19.
Zoals volgt uit hetgeen in conventie is overwogen is sprake van zaakwaarneming en moet voorts worden aangenomen dat Stichting Dierenopvang Rijnmond ter zake aan haar zorgplicht heeft voldaan. Dat brengt mee dat de door Stichting Dierenopvang Rijnmond gevorderde verblijf- en medische kosten op grond van de hiervoor onder 4.18 weergegeven wetsartikelen in beginsel toewijsbaar zijn. Een specifiek verweer tegen de hoogte van de gevorderde kosten ontbreekt. Het gevorderde bedrag van € 7.600,00 komt de rechtbank redelijk voor en zal dan ook worden toegewezen.
4.20.
De gevorderde rente zal als op de wet gegrond en onweersproken gebleven worden toegewezen op de wijze als gevorderd. De rechtbank ziet, nu de gevorderde rente wordt toegewezen, geen aanleiding de gevorderde veroordeling tot betaling binnen twee dagen na betekening van het te wijzen vonnis toe te wijzen. Niet gesteld is in hoeverre Stichting Dierenopvang Rijnmond belang heeft bij die veroordeling onder tijdsbepaling.
4.21.
Als de in het ongelijk gestelde partij zal [eiser] worden veroordeeld in de kosten van de procedure in reconventie. Die kosten worden aan de zijde van Stichting Dierenopvang Rijnmond begroot op € 579,00 aan salaris voor de advocaat (1 punt × tarief € 579,00; de rechtbank ziet geen aanleiding in reconventie een afzonderlijk punt toe te kennen voor de comparitie van partijen, nu de zitting zich voornamelijk heeft geconcentreerd op de vordering in conventie).
5. De beslissing
De rechtbank
in conventie
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van Stichting Dierenopvang Rijnmond tot op heden begroot op € 2.947,00,
in reconventie
5.3.
veroordeelt [eiser] om aan Stichting Dierenopvang Rijnmond te betalen een bedrag van € 7.600,00 (zevenduizendzeshonderd euro), te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dat bedrag met ingang van 7 februari 2012 tot de dag van volledige betaling,
5.4.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van Stichting Dierenopvang Rijnmond tot op heden begroot op € 579,00,
5.5.
verklaart dit vonnis in reconventie uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. F. Damsteegt-Molier en in het openbaar uitgesproken op 6 februari 2013.
1977/2148