Hof 's-Hertogenbosch, 02-10-2008, nr. HV 200.010.238/01
ECLI:NL:GHSHE:2008:BG2115
- Instantie
Hof 's-Hertogenbosch
- Datum
02-10-2008
- Zaaknummer
HV 200.010.238/01
- LJN
BG2115
- Vakgebied(en)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSHE:2008:BG2115, Uitspraak, Hof 's-Hertogenbosch, 02‑10‑2008; (Hoger beroep)
Uitspraak 02‑10‑2008
Inhoudsindicatie
Verklaring van behandelcoördinator JJI waar jeugdige verblijft voldoet naar oordeel hof aan vereisten artikel 29b lid 5 Wjz (recent onderzoek met het oog op de verklaring); geen vereiste onafhankelijk deskundige.Verklaring van behandelcoördinator JJI waar jeugdige verblijft voldoet naar oordeel hof aan vereisten artikel 29b lid 5 Wjz (recent onderzoek met het oog op de verklaring); geen vereiste onafhankelijk deskundige.
Partij(en)
MV
2 oktober 2008
Sector civiel recht
Zaaknummer: HV 200.010.238/01
Zaaknummer eerste aanleg: 175552/ JE RK 08-909
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Beschikking
in de zaak in hoger beroep van:
[X.],
wonende te [woonplaats], thans verblijvende in de justitiële jeugdinrichting Den Hey-Acker te Breda, locatie De Vliet,
appellante,
hierna: [X.],
advocaat: mr. H.M.S. Cremers,
t e g e n
Stichting Bureau Jeugdzorg Brabant,
locatie Helmond,
geïntimeerde,
hierna: de stichting.
1. Het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank ‘s-Hertogenbosch van 10 juli 2008, waarvan de inhoud bij partijen bekend is.
2. Het geding in hoger beroep
2.1.
Bij beroepschrift, ingekomen ter griffie op 17 juli 2008, heeft [X.] verzocht voornoemde beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, te bepalen dat de machtiging tot plaatsing in een accommodatie van een zorgaanbieder 24-uurs gesloten met ingang van 10 juli 2008 niet wordt verlengd.
2.2.
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie op 6 augustus 2008, heeft de stichting verweer gevoerd en zich gerefereerd aan het oordeel van het hof.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 11 september 2008. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- -
[X.], bijgestaan door haar advocaat mr. H.M.S. Cremers;
- -
de stichting, vertegenwoordigd door mevrouw L.J.A. Snijders;
- -
de vader, de heer [Y.].
Hoewel behoorlijk opgeroepen, zijn mevrouw [Z.], de moeder, en de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de raad) niet ter zitting verschenen.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- -
de producties, overgelegd bij het beroepschrift en het verweerschrift;
- -
het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg van 30 juni 2008;
- -
de brief met bijlagen van de stichting van 25 juli 2008;
- -
de brief van de raad van 28 juli 2008;
de na de zitting ontvangen stukken, te weten:
- -
de (fax)brief met bijlagen van de stichting van 12 september 2008;
- -
de brief van de advocaat van [X.] van 16 september 2008.
3. De gronden van het hoger beroep
Het hof verwijst naar de inhoud van het beroepschrift.
4. De beoordeling
4.1.
[X.] is op [geboortejaar] te [geboorteplaats] geboren uit het in 1998 door echtscheiding ontbonden huwelijk van de vader en de moeder. Nadien heeft het gezin zich in België gevestigd. [X.] is in juli 2006 met haar vader naar Nederland gekomen en verbleef sindsdien bij hem.
Op 22 juni 2007 heeft de rechtbank ’s-Hertogenbosch een voorlopige ondertoezichtstelling uitgesproken. Deze is nadien omgezet in een definitieve ondertoezichtstelling, welke laatstelijk is verlengd tot 12 juli 2009.
4.2.
Bij beschikking van 7 april 2008 is de stichting gemachtigd om [X.] uit huis te plaatsen. [X.] is op 9 april 2008 geplaatst in de justitiële jeugdinrichting Den Hey-Acker, locatie De Vliet te Breda.
4.3.
Bij de bestreden beschikking van 10 juli 2008 heeft de rechtbank ’s-Hertogenbosch ten aanzien van [X.] een machtiging verleend tot plaatsing in een accommodatie zorgaanbieder 24-uurs gesloten voor de duur van 6 maanden conform het indicatiebesluit.
4.3.1.
De rechtbank heeft daartoe overwogen dat er bij [X.] sprake is van ernstige opgroei- en opvoedingsproblemen die haar ontwikkeling naar volwassenheid belemmeren en die maken dat opneming en het verblijf noodzakelijk zijn om te voorkomen dat [X.] zich aan de zorg die zij nodig heeft zal onttrekken of daaraan door anderen zal worden onttrokken.
4.4.
[X.] kan zich met deze beslissing niet verenigen en is hiervan in hoger beroep gekomen. Zij heeft daartoe - kort weergegeven - het volgende aangevoerd.
De rechtbank heeft de stichting na de mondelinge behandeling nog in de gelegenheid gesteld de ontbrekende verklaring van een gedragswetenschapper over te leggen. Vervolgens heeft de rechtbank op 10 juli 2008 een beschikking gegeven waaruit niet blijkt of deze verklaring uiteindelijk nog door de stichting is overgelegd aan de rechtbank. Feit is dat [X.] in de tussenliggende periode in ieder geval geen gesprek heeft gehad met een gedragwetenschapper. Eveneens staat vast dat [X.] en haar advocaat deze verklaring nimmer hebben ontvangen, waardoor het recht van hoor en wederhoor ernstig is geschonden.
Voorts stelt [X.] dat er geen behandeling plaatsvindt in het kader van een orthopedagogische setting, hetgeen volgens de stichting wel noodzakelijk is. Zij stelt dat haar slechts opvang wordt geboden in De Vliet. De prioriteiten binnen de Vliet liggen bij de schoolsituatie en het aangaan van adequate sociale contacten. Hoewel [X.] gemotiveerd blijft voor hulpverlening, gebeurt er in haar beleving niets op dat terrein. Kennelijk is alle gedragsinformatie inzake [X.] gebaseerd op oud psychiatrisch onderzoek. [X.] is van mening dat, nu zij geen behandeling krijgt, zij in dat geval beter af is in de thuissituatie. Aldaar krijgt zij op korte termijn namelijk een adequate daginvulling: zo is het plan om stage te gaan lopen in een jeugdboekhandel in [plaatsnaam]. Zij kan aldaar per 15 september 2008 beginnen. Deze stage houdt in dat [X.] tegelijkertijd gaat leren en werken. Zij kan namelijk medio augustus 2008 starten met de MBO opleiding “VOB boek- en media academie”, een opleiding tot verkoop en marketing inzake een boekenwinkel. De voorbereidende module “online introductie boekhandel” heeft [X.] reeds op 14 maart 2008 met succes afgesloten.
4.5.
Het hof overweegt als volgt.
4.5.1.
Op 1 januari 2008 is in werking getreden de Wet van 20 december 2007, houdende wijziging van de Wet op de jeugdzorg met betrekking tot jeugdzorg waarop aanspraak bestaat ingevolge de wet in gesloten setting (gesloten jeugdzorg).
Ingevolge het daarbij van kracht geworden artikel 29a lid 2, Wet op de Jeugdzorg (Wjz) is de minderjarige bekwaam om in rechte op te treden. Op die grond komt aan [X.] een zelfstandig recht van hoger beroep toe.
4.5.2.
Op grond van artikel 29b Wjz kan de rechtbank een machtiging als hier aan de orde afgeven indien er sprake is van ernstige opgroei- of opvoedingsproblemen die de ontwikkeling van de jeugdige naar volwassenheid ernstig belemmeren en die maken dat de opneming en het verblijf in een accommodatie van gesloten jeugdzorg noodzakelijk zijn om te voorkomen dat de jeugdige zich aan de zorg die hij nodig heeft zal onttrekken of daaraan door anderen zal worden onttrokken.
4.5.3.
Op grond van artikel 29b, lid 5, Wjz dient de stichting een verklaring van een gedragswetenschapper te overleggen waaruit blijkt dat de gedragswetenschapper instemt met de noodzaak voor de opname en verblijf in een gesloten setting. Deze dient de jeugdige met het oog op die verklaring kort tevoren te hebben onderzocht.
4.5.4.
De eerste grief van [X.] ziet er op dat [X.] in eerste aanleg geen kennis heeft kunnen nemen van de verklaring van de gedragswetenschapper en dat onduidelijk is of die verklaring wel aan de rechtbank is overgelegd, aangezien de bestreden beschikking hiervan geen melding maakt.
Ter zitting van het hof heeft de stichting naar voren gebracht dat de betreffende verklaring aan de rechtbank is toegezonden. Aangezien deze verklaring door de stichting in hoger beroep niet is overgelegd, heeft het hof de stichting in de gelegenheid gesteld deze verklaring alsnog aan het hof toe te sturen, vergezeld van een bewijs dat deze verklaring destijds ook aan de rechtbank is toegezonden. Het hof heeft de advocaat van [X.] vervolgens in de gelegenheid gesteld om op voornoemde verklaring te reageren.
4.5.5.
Uit de door de stichting nagezonden stukken blijkt dat de gezinsvoogd eertijds aan Den Hey-Acker heeft verzocht een verklaring aan de rechtbank te sturen. Daarop heeft drs. R. Kuijpers, behandelcoördinator/Gz-psycholoog van Den Hey-Acker, een brief, gedateerd 3 juli 2008, gericht aan de gezinsvoogd, geschreven, waarin hij onder meer het volgende verklaart:
“(…) Gezien de aard van de problematiek is een besloten behandeltraject ingezet, ten einde het risicovolle gedrag te verminderen. (…) Als verantwoordelijk behandelcoördinator heb ik op zeer geregelde basis contact met [X.]. Uit mijn recente gesprekken met haar is mij gebleken dat het risico op risicovol gedrag momenteel binnen een gestructureerde setting, met toezicht en begeleiding, aanvaardbaar is. Zonder deze structuur en begrenzing is er echter sprake van een verhoogd risico. De plaatsing binnen de beperkt beveiligde behandelgroep is daarom nog steeds geïndiceerd”.
De rapportagecoördinator locatie Breda/BBI ‘de Vliet’ heeft volgens zijn zeggen deze brief op 3 juli 2008 naar de behandelend rechter gefaxt.
Het hof gaat er op grond van het vorenstaande vanuit dat de betreffende verklaring inderdaad voorafgaande aan de bestreden beschikking ter kennis van de rechtbank is gekomen. Dat [X.] vervolgens niet meer in de gelegenheid is gesteld om daarop te reageren is een - wezenlijke - omissie die in hoger beroep echter is hersteld.
4.5.6.
[X.] betwist niet dat drs. Kuijpers als gedragswetenschapper in de zin van artikel 29b, lid 5, Wjz is aan te merken. In haar reactie heeft [X.] echter aangevoerd, althans zo begrijpt het hof, dat hier geen sprake is van een verklaring van een gedragswetenschapper aangezien zij drs. Kuijpers gemiddeld één keer per maand in zijn hoedanigheid van behandelcoördinator spreekt en niet in zijn hoedanigheid van (onafhankelijk) gedragswetenschapper. Hierdoor kan drs. Kuijpers niet als een onafhankelijk onderzoeker worden gezien, hetgeen volgens haar wel zou moeten bij een zo zwaarwegende verklaring.
Het hof volgt [X.] niet in dit bezwaar. De wetgever heeft in artikel 29b, lid 5, Wjz niet als vereiste gesteld dat sprake moet zijn van een onafhankelijk deskundige. Voldoende is dat de gedragswetenschapper behoort tot een bij ministeriële regeling aangewezen categorie, aan welk vereiste in het onderhavige geval is voldaan.
Het hof ziet derhalve geen aanleiding in verband hiermee alsnog een nader onafhankelijk onderzoeker aan te wijzen, zoals [X.] heeft verzocht.
4.5.7.
De gedragswetenschapper dient de jeugdige met het oog op zijn verklaring kort tevoren te hebben onderzocht. Aanvankelijk heeft [X.] in hoger beroep gesteld dat er in het geheel geen onderzoek heeft plaatsgevonden. Dat standpunt heeft zij in haar reactie op de verklaring niet langer gehandhaafd, behoudens hetgeen hiervoor reeds is besproken. Wel heeft zij in haar reactie vermeld dat zij drs Kuijpers gemiddeld eenmaal per maand sprak. Het hof begrijpt hieruit dat [X.] zich klaarblijkelijk op het standpunt stelt dat het onderzoek daarmee niet voldoet aan het vereiste dat zij met het oog op de verklaring kort tevoren moet zijn onderzocht. Dienaangaande oordeelt het hof als volgt.
4.5.8.
Het hof acht niet onaannemelijk dat drs. Kuijpers zijn verklaring heeft geschreven aan de hand van de indrukken die hij heeft opgedaan in eerdere gesprekken met [X.] als haar behandelcoördinator. Drs. Kuijpers verklaart in zijn brief dat hij “op zeer geregelde basis contact met [X.]” heeft. Ook spreekt hij over “mijn recente gesprekken met haar”. Het hof gaat er daarom vanuit dat drs. Kuijpers zijn verklaring niet heeft gebaseerd op een met het oog daarop met [X.] kort tevoren gevoerd gesprek. Anders dan [X.] betoogt, is het hof echter van oordeel dat de verklaring daarmee nog wel voldoet aan het bepaalde in artikel 29b, lid 5, Wjz.
De verklaring dateert van 3 juli 2008 en is daarmee recent. Het hof is daarnaast van oordeel dat ook de informatie waarop drs. Kuijpers zijn verklaring heeft gebaseerd in voldoende mate recent is. Zelfs als drs. Kuijpers slechts eenmaal per maand met [X.] een gesprek zou hebben, zoals zij in haar reactie heeft aangegeven, kan niet gezegd worden dat deze verklaring geen actualiteitswaarde bezit.
Het gaat er blijkens de wetsgeschiedenis om dat de actualiteitswaarde van de verklaring hoog is. De wetgever heeft echter bewust geen termijn verbonden aan de invulling van het begrip ‘kort tevoren’.
Vaststaat dat de aanvraag van de stichting voor de machtiging op 29 april 2008 bij de rechtbank is ingekomen. Ervan uitgaande dat de verklaring van drs. Kuijpers gebaseerd is op gesprekken die hij met [X.] heeft gevoerd in de periode nadat zij op 9 april 2008 werd opgenomen in Den Hey-Acker, kan in redelijkheid niet anders worden geoordeeld dan dat het hier recente informatie betreft. Dat de gesprekken met [X.] niet direct ‘met het oog’ op de verklaring zijn gevoerd, acht het hof onder de gegeven omstandigheden niet strijdig met de bedoeling van de wetgever.
4.5.9.
Het hof overweegt voorts dat, gelet op hetgeen in de stukken en ter zitting naar voren is gebracht, aan de wettelijke criteria voor uithuisplaatsing in een gesloten instelling is voldaan. Het hof is dan ook van oordeel dat de rechtbank haar beslissing op goede gronden heeft genomen, naar welke gronden het hof verwijst en deze overneemt en tot de zijne maakt.
Het is het hof gebleken dat er sprake is van ernstige gedragsproblematiek; er is sprake van een verstoorde persoonsontwikkeling, mogelijk depressiviteit en een negatief zelfbeeld. Er is sprake (geweest) van automutilatie. Daarnaast is sprake van zeer zelfbepalend gedrag en onttrekt [X.] zich aan alle vormen van autoriteit. Zo onttrok [X.] zich gedurende het verblijf bij haar vader steeds aan zijn gezag. Zij deed geheel wat zij zelf wilde en er was sprake van veelvuldig schoolverzuim.
Het is het hof voorts gebleken dat het [X.] door een gemis aan sociale vaardigheden niet lukte om contact met leeftijdsgenoten te leggen en vast te houden. Ook thans laat [X.] wisselend gedrag zien. Zo heeft de stichting ter zitting verklaard, hetgeen [X.] ook heeft bevestigd, dat zij de ene keer wel aanwezig is op de groep terwijl de andere keer weer sprake is van teruggetrokken gedrag.
Het is het hof voorts gebleken dat thans individuele gesprekken plaatsvinden met haar behandelcoördinator en mentor. De behandeling van [X.] is met name gericht op het vergroten van haar sociale vaardigheden en het motiveren om op de groep aanwezig te zijn. [X.] heeft aangegeven dat zij behoefte heeft aan een behandeling in een andere vorm, zoals therapie. Uit de rapportage van de stichting komt echter naar voren dat eerst een ‘basis’ gelegd moet worden, voordat overgegaan kan worden naar een andere behandelingsvorm. Dit om te voorkomen dat [X.] zich aan de zorg die zij nodig heeft zal onttrekken door een gebrek aan motivatie. Gelet op het karakter van de huidige behandeling van [X.] wordt thans hard aan het creëren van de hiervoor bedoelde “basis” gewerkt.
4.6.
Het voorgaande in overweging genomen en in onderlinge samenhang bezien is het hof van oordeel dat aan de voorwaarden van een gesloten uithuisplaatsing is voldaan en dat de bestreden beschikking dient te worden bekrachtigd.
5. De beslissing
Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 10 juli 2008.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Everaars-Katerberg, Pellis en Van der Linden en in het openbaar uitgesproken op 2 oktober 2008.