Onder dit kopje wordt, tenzij anders vermeld, telkens verwezen naar dossierpagina’s van het dossier van de Rijksrecherche, onderzoek [onderzoeksnaam] , nummer 20200004, afgesloten d.d. 14 april 2020 (doorgenummerde pagina's 1 tot en met 144). Alle te noemen processen-verbaal zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde verbalisanten. Alle verklaringen zijn, voor zover nodig, zakelijk weergegeven.
Hof 's-Hertogenbosch, 18-02-2022, nr. 20-000986-21
ECLI:NL:GHSHE:2022:517
- Instantie
Hof 's-Hertogenbosch
- Datum
18-02-2022
- Zaaknummer
20-000986-21
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSHE:2022:517, Uitspraak, Hof 's-Hertogenbosch, 18‑02‑2022; (Hoger beroep, Op tegenspraak)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2023:1563
- Vindplaatsen
Uitspraak 18‑02‑2022
Inhoudsindicatie
Het hof vernietigt het vonnis waarvan beroep en veroordeelt de verdachte ter zake poging tot doodslag tot een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden met een proeftijd van 1 jaar. Het hof is van oordeel dat door de manier waarop de verdachte de wapenstok gebruikte, vanuit de nek en met veel klappen snel achter elkaar, hij de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat de man op het hoofd zou worden geraakt en daardoor mogelijk zelfs zou overlijden. Daarom acht het hof het voorwaardelijk opzet aanwezig en veroordeelt de politieambtenaar voor een poging tot doodslag. Het gebruik van de wapenstok op deze manier was volgens het hof disproportioneel en niet noodzakelijk. Het hof verwerpt de verweren van de verdediging dat er sprake zou zijn van bijzondere omstandigheden die het optreden van de verdachte zouden rechtvaardigen.
Parketnummer: 20-000986-21
Uitspraak : 18 februari 2022
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof
's-Hertogenbosch
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, locatie ’s-Hertogenbosch, van 2 april 2021, in de strafzaak met parketnummer 01-110973-20 tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1968,
domicilie kiezende te [adres] .
Hoger beroep
De officier van justitie heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, de verdachte ter zake van het onder A primair tenlastegelegde, te weten poging tot doodslag, en het onder B subsidiair tenlastegelegde, te weten zware mishandeling, zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van zestig (60) dagen waarvan negenenvijftig (59) dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee (2) jaren en een taakstraf voor de duur van honderdvijftig (150) uren subsidiair vijfenzeventig (75) dagen hechtenis.
Van de zijde van de verdachte is primair integrale vrijspraak bepleit. Subsidiair is betoogd dat ontslag van alle rechtsvervolging zou moeten volgen. Meer subsidiair is een verweer met betrekking tot de straf gevoerd.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd omdat in hoger beroep de tenlastelegging – en aldus de grondslag van het onderzoek – is gewijzigd.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is – na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in hoger beroep – tenlastegelegd dat:
A.hij op of omstreeks 18 januari 2020 te Eindhoven ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [aangever] opzettelijk van het leven te beroven, die [aangever] meermalen, althans eenmaal, (met kracht) met een (metalen) wapenstok op het hoofd heeft geslagen en/of heeft geraakt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 18 januari 2020 te Eindhoven aan [aangever] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel dat een opname in het ziekenhuis (waaronder dagen op de afdeling intensive care) opleverde, te weten een schedelfractuur en/of een hersenbloeding, in elk geval zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht door die [aangever] meermalen, althans eenmaal, (met kracht) met een (metalen) wapenstok op het hoofd te slaan en/of te raken;
meer subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 18 januari 2020 te Eindhoven ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [aangever] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, die [aangever] meermalen, althans eenmaal, (met kracht) met een (metalen) wapenstok op het hoofd heeft geslagen en/of heeft geraakt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meest subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 18 januari 2020 te Eindhoven [aangever] heeft mishandeld door die [aangever] meermalen, althans eenmaal, (met kracht) met een (metalen) wapenstok op het hoofd te slaan en/of te raken, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel dat een opname in het ziekenhuis (waaronder dagen op de afdeling intensive care) opleverde, te weten een schedelfractuur en/of een hersenbloeding, in elk geval zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft gehad;
en/of
B.hij op of omstreeks 18 januari 2020 te Eindhoven ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [aangever] opzettelijk van het leven te beroven, die [aangever] meermalen, althans eenmaal, (met kracht) met een (metalen) wapenstok op het lichaam heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 18 januari 2020 te Eindhoven aan [aangever] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken hand/arm, in elk geval zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht door die [aangever] meermalen, althans eenmaal (met kracht) met een (metalen) wapenstok op het lichaam te slaan;
meer subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 18 januari 2020 te Eindhoven ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [aangever] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, die [aangever] meermalen, althans eenmaal, (met kracht) met een (metalen) wapenstok op het lichaam heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meest subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 18 januari 2020 te Eindhoven [aangever] heeft mishandeld door die [aangever] meermalen, althans eenmaal, (met kracht) met een (metalen) wapenstok op het lichaam te slaan, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken hand/arm, in elk geval zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft gehad;
Nu de tenlastegelegde handelingen onder A en onder B zien op hetzelfde feitencomplex ten aanzien van één persoon interpreteert het hof de tenlastelegging als een alternatieve tenlastelegging.
Feiten en omstandigheden
Het hof gaat op basis van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting uit van de volgende feiten en omstandigheden. Voor zover de bewezenverklaring wordt ondersteund door de vastgestelde feiten en omstandigheden is de vindplaats opgenomen.1.
- -
Op 18 januari 2020 heeft verdachte – hoofdagent te Eindhoven – met collega hoofdagente [verbalisant 1] noodhulpdienst. Omstreeks 15.25 uur kregen de verdachte en zijn collega een melding om te gaan naar de Bachlaan in Eindhoven. Aldaar zou sprake zijn van een verlaten plaats ongeval (pagina’s 107 en 126).
- -
Korte tijd later kregen de verdachte en zijn collega [verbalisant 1] van het operationeel centrum te horen dat zij naar de Hoogstraat moesten gaan, omdat de persoon die aan het signalement (witte broek en een rood petje) voldeed van het verlaten plaats ongeval aldaar op auto’s stond te springen. Aangekomen bij de Hoogstraat zag de verdachte de betreffende persoon (de latere aangever [aangever] , hierna: aangever) over een schutting gaan en is toen uit de dienstauto gestapt om te voet verder naar hem te gaan zoeken (pagina 127).
- -
Verbalisant [verbalisant 1] hoorde via de portofoon dat de aangever tussen de Reinkenstraat en de Caldarastraat een binnenplaats op rende waar zich meerdere garageboxen bevinden (pagina 107).
- -
De verdachte zag op enig moment het dienstvoertuig van collega’s [verbalisant 2] en [verbalisant 3] de binnenplaats oprijden waarna hij zag dat zij het dienstvoertuig op de binnenplaats neerzetten. Korte tijd later hoorde de verdachte via de portofoon dat de gezochte persoon in het dienstvoertuig van [verbalisant 2] en [verbalisant 3] zat (pagina 127).
- -
De verdachte was bang dat de aangever verward was en zou wegrijden met het dienstvoertuig en onder omstanders slachtoffers zou maken (pagina’s 127 en 129, alsmede de verklaring van verdachte ter terechtzitting in hoger beroep).
- -
De verdachte heeft verklaard dat hij niet wist of de aangever over de sleutel van de politieauto beschikte (pagina 128).
- -
De verdachte is hierop naar het dienstvoertuig gerend en zag dat de aangever zich op de bestuurdersstoel van het politievoertuig bevond, met enkel de benen bij de deurstijl uit het voertuig terwijl collega’s [verbalisant 4] en [verbalisant 3] aan de benen van de aangever aan het trekken waren. De aangever was zich hevig aan het verzetten en bleef met de rest van zijn lichaam in de auto. De verdachte zag en rook dat er al pepperspray was gebruikt en heeft, eenmaal aangekomen bij het voertuig, zijn wapenstok gepakt en de aangever meerdere malen heel hard met de wapenstok geslagen (pagina’s 110, 127-128 en 132).
- -
Het doel van de verdachte was om door middel van de wapenstok pijnprikkels toe te dienen en daarmee het verzet van de aangever te doen staken (pagina’s 127 en 129, alsmede de verklaring van verdachte ter terechtzitting in hoger beroep).
- -
Op grond van de camerabeelden kan worden vastgesteld dat de verdachte in totaal dertien maal heeft geslagen, binnen een tijdsbestek van acht (8) seconden (6:11 - 6:19 van de beelden op dvd met nummer 20200004 ‘ [onderzoeksnaam] ’), (pagina’s 40-41 en de eigen waarneming van de beelden door het hof).
- -
Het hof heeft in aanwezigheid van advocaat-generaal en verdediging ter zitting, alsmede in raadkamer vastgesteld dat de verdachte voor de tiende keer met de wapenstok slaat op het moment dat de aangever uit de auto wordt getrokken door twee collega’s van de verdachte. Het hoofd van de aangever bevindt zich dan in de omgeving van de (voor de tiende keer) neerkomende wapenstok. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte verklaard dat hij de aangever op het hoofd heeft geslagen toen hij uit de auto werd getrokken. Het hof is van oordeel dat deze feiten en omstandigheden ertoe leiden dat het niet anders kan zijn dan dat de aangever bij de tiende slag met de wapenstok door de verdachte op het hoofd is geslagen. Ten aanzien van deze tiende slag heeft het hof in het bijzonder waargenomen dat deze vanuit de nek en met kracht is toegebracht terwijl de verdachte zijn wapenstok met beide handen vasthield.
- -
De verdachte heeft verklaard dat hij aan het hakken was en dat hij dit deed zodat hij harder kon slaan, omdat de aangever niet reageerde op de eerste slagen (pagina 130, alsmede de verklaring van de verdachte ter terechtzitting in eerste aanleg).
- -
Uit medische informatie van de aangever blijkt dat hij meerdere letsels heeft opgelopen waaronder een hoofdwond van 8 centimeter, een ‘schedelfractuur in goede stand’ en er was onder de schedel – onder het buitenste hersenvlies – een dunne schil bloed zichtbaar (pagina’s 88-94).
- -
De verdachte heeft op 5 september 2018 een omscholing (zogeheten Integrale Beroepsvaardigheid Training) gehad naar het gebruik van de uitschuifbare wapenstok. Deze heeft een grotere impact dan de wapenstok die voordien door de politie werd gebruikt. Bij deze omscholing is aandacht besteed aan de wijze waarop de wapenstok dient te worden gehanteerd en op welke lichaamsdelen er geslagen dient te worden. Dit betreffen de grote spiergroepen op de ledematen. Ook werd geïnstrueerd altijd diagonaal (forehand en backhand) met de wapenstok te slaan. De slag is altijd enkelhandig. Enkel de duwstoot is dubbelhandig. Voorts wordt aangeleerd om niet op de ruggengraat, de hals of het hoofd te slaan, omdat de kans op ernstig letsel daarbij groter is (losbladig proces-verbaal met nummer 20200004A met documentnummer 2006111739.AMB).
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder A primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
A.hij op 18 januari 2020 te Eindhoven ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [aangever] opzettelijk van het leven te beroven, die [aangever] eenmaal met kracht met een metalen wapenstok op het hoofd heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
De paginanummers die in onderstaande bewijsmiddelen zijn genoemd verwijzen – tenzij anders is vermeld – naar pagina’s van het dossier van de Rijksrecherche, onderzoek [onderzoeksnaam] , nummer 20200004, afgesloten d.d. 14 april 2020 (doorgenummerde pagina's 1 tot en met 144).
Alle te noemen processen-verbaal zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde verbalisanten. Alle verklaringen zijn, voor zover nodig, zakelijk weergegeven.
Het hof ontleent aan de inhoud van de navolgende bewijsmiddelen het bewijs dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan.
1. Het proces-verbaal van verhoor aangever d.d. 11 februari 2020 (pagina’s 43 – 49), voor zover inhoudende als verklaring van aangever [aangever] :
(pagina 43-44)
Bij aanvang van het verhoor deelden wij aan de aangever het volgende mee:
Je wordt door de Rijksrecherche als aangever/getuige verhoord omdat je op zaterdag 18 januari 2020, omstreeks 16.00 uur, te Eindhoven verschillende malen geslagen bent met een wapenstok door een politieman.
(pagina 45)
V: Kunt u uitleggen waarom u zich schrap zette?
A: (…) Ze probeerden mij uit de auto te trekken. Toen begonnen de klappen.
2. Het proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 22 januari 2020 (pagina’s 124 – 133), voor zover inhoudende als verklaring van verdachte [verdachte] :
(pagina 125)
Waar van belang hebben wij de tijdens het verhoor gestelde vragen, gegeven antwoorden en gemaakte opmerking woordelijk weergegeven in de verklaring. Degene die de vraag stelde, het antwoord gaf of de opmerking maakte is aangeduid met de letter:
V Verhoorders
A Verdachte
R Advocaat van verdachte
O Opmerking verhoorders
(pagina 127)
A: Ik rende ook als een gek naar dat voertuig toe. Ik zag in ieder geval benen van de verdachte (het hof begrijpt: de aangever) uit het voertuig.
A: Ik wist niet of de verdachte (het hof begrijpt: de aangever) de sleutel had, maar ik weet dat in me opkwam “De man moet gestopt worden, het verzet moet gestaakt worden, dadelijk krijgt hij het voertuig en maakt hij slachtoffers op het plein”. Iemand heeft gepepperd. Ik zag en rook dat. Toen ik aankwam, pakte ik mijn wapenstok.
(pagina 128)
A: Ik zag dat hij helemaal door het lint ging en aan het trappen was.
(pagina 129)
V: Heb je enig idee (…) hoe hard je geslagen hebt?
A: (…) Dus heel hard.
(pagina 130)
A: Ik had het idee: ik ben aan het hakken. Hij reageerde niet.
(pagina 132)
A: Iedereen weet dat het een metalen wapenstok is.
3. De eigen waarneming van dit hof, gedaan ter terechtzitting van 4 februari 2022, naar aanleiding van de ter terechtzitting getoonde camerabeelden (dvd met nummer 20200004 ‘ [onderzoeksnaam] ’):
Op de camerabeelden is op 6 minuten en 11 seconden te zien dat de verdachte voor het eerst met de wapenstok slaat. Vanaf de vierde slag tot en met de twaalfde slag heeft de verdachte de wapenstok met twee handen vast en slaat hij daarmee bovenhands.
Op de camerabeelden is te zien dat de slagen één tot en met negen met de door verdachte gehanteerde wapenstok plaatsvinden op het moment dat aangever in de auto ligt. Voorts is te zien dat de verdachte voor de tiende keer met de wapenstok slaat op het moment dat aangever uit de auto wordt getrokken door twee collega’s van verdachte. Het hoofd van aangever bevindt zich dan in de omgeving van de (voor de tiende keer) neerkomende wapenstok.
De eerste drie slagen zijn uitgedeeld met de rechterhand. De slagen vier tot en met elf zijn uitgedeeld met beide handen, vanuit de nek. De laatste twee slagen zijn uitgedeeld met de rechterhand.
4. De verklaring van verdachte [verdachte] afgelegd ter terechtzitting van dit hof op 4 februari 2022, voor zover inhoudende:
U, voorzitter, vraagt mij of ik een herinnering heb aan het moment dat ik aangever op het hoofd heb geslagen.
Toen hij uit de auto werd getrokken.
5. Een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 4, van het Wetboek van Strafvordering, te weten medische informatie afkomstig van GGD Brabant-Zuidoost d.d. 23 maart 2020, opgemaakt door W.T.A.C. Vervoort-Steenbakkers, Forensisch geneeskundige (pagina’s 88 – 94), voor zover inhoudende:
(pagina 88)
Naar aanleiding van uw verzoek inzake het instellen van een forensisch geneeskundige onderzoek van:
Naam: [aangever]
Voornaam: [aangever]
(pagina 90)
Uitwendig waargenomen letsel:
(In het medisch dossier van betrokkene: SEH: een wond van 8 cm op het hoofd, gehecht).
(pagina 92)
Aanvullende relevante informatie:
CT verslag van het hoofd en nekwervels:
- 18-01-2020: onder de huid, aan de voorzijde rechts van het hoofd is een bloeduitstorting zichtbaar en aan de voorzijde linker zijkant van het hoofd is nog een, een grotere, bloeduitstorting onder de huid waarneembaar, met daaronder een schedelfractuur in goede stand en er is aldaar een dunne schil bloed onder de schedel onder het buitenste hersenvlies zichtbaar.
6. Het proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 16 juni 2020 (losbladig proces-verbaal met nummer 20200004A met documentnummer 2006111739.AMB), voor zover inhoudende de verklaring van [verbalisant 5] :
Voor de verbalisering van dit verhoor werd gebruik gemaakt van het vraag/antwoordmodel:
V = Vraag verbalisant
A = Antwoord getuige
Verklaring getuige
Bij aanvang van het verhoor deelde in aan de getuige het volgende mee:
U wordt gehoord in verband met en Rijksrecherche-onderzoek naar een geweldsaanwending van een politieambtenaar op 18 januari 2020, waarbij gebruik gemaakt is van de uitschuifbare wapenstok. U wordt als getuige gehoord omdat uit onderzoek is gebleken dat de betreffende politieambtenaar op woensdag 5 september 2018 omgeschoold is naar de uitschuifbare wapenstok, u één van de drie IBT-docenten bent die op de betreffende dag in dienst waren op de IBT-locatie waar de omscholing plaatsvond en uw coördinator aangegeven heeft dat u voor dit verhoor benaderd kon worden. Ik wil u in dit verhoor enkele vragen stellen over de omscholing naar de uitschuifbare wapenstok, zoals deze omstreeks september 2018 gegeven werd.
V: Wat is uw functie?
A: Ik ben IBT-docent van Oost-Brabant. Ik verzorg hier eigenlijk alle lessen die in het IBT-onderwijs zitten. Dus ook de omscholing naar de uitschuifbare wapenstok.
V: Wat kunt u in het algemeen vertellen over de omscholing naar de uitschuifbare wapenstok?
A: Het is een vervanging van de oude korte wapenstok. Hij is 1 op 1 over gegaan. Hij staat ook 1 op 1 in de gradatie van geweldsmiddelen. De impact van deze wapenstok is groter dan de oude wapenstok en het letsel groter kan zijn. Dat hebben we ook altijd uitgedragen in de groepen die we hebben omgeschoold. Daar staan we altijd bij stil.
V: Wat zijn de punten waar in de omscholing naar de uitschuifbare wapenstok aandacht aan wordt besteed?
A: We beginnen met het dragen en pakken. Dus het pakken en het uitschuiven.
Vervolgens ga je naar de slagen toe. Ook op welke lichaamsdelen er geslagen wordt. Dat zijn de grote spiergroepen op de ledematen. Bovenarm, bovenbeen en bil. Dat dat de plekken zijn waar je normaliter de slag uitdeelt. Natuurlijk is het zo dat als er iemand met bewapening voor je staat, je ook kunt slaan op onderarm of hand om je doel te bereiken. Dat is proportionaliteit, subsidiariteit. Maar daarvan wordt ook aangegeven dat dan de kans op letsel vrij groot is. Dus dat je in principe op de grote spiergroepen slaat.
We slaan altijd diagonaal, om te voorkomen dat je uitschiet. En ook hoe de wapenstok in elkaar zit, waar de krachtsoverdracht zit. Dat die op de punt zit, dus dat je daar veel impact mee kunt geven.
V: Hoe komen de risico’s aan bod in de omscholing?
A: Je hebt het over: waar ga je slaan en waar niet? En dat laatste zijn de ruggengraat, de hals en het hoofd.
V: U geeft specifiek aan dat niet geslagen wordt op de ruggengraat, de hals en het hoofd?
A: Dat zijn kwetsbare delen. De bil, de bovenbeen en de bovenarm, daar zit veel vlees om het bot heen. Maar pols, handen, ruggengraat en hoofd, daar zit heel weinig vlees omheen. Dus dan is de impact meteen op het bot. En dan is de kans op ernstig letsel bij een hand minder hoog dan als de ruggengraat of het hoofd geraakt wordt. Dat zijn meer de vitale plekken. Zo wordt daar ook bij stil gestaan en zo wordt het ook uitgedragen.
V: Welke technieken worden aangeleerd ten aanzien van het gebruik van de uitschuifbare wapenstok? (slag, stoot, por)
A: Diagonale slagen, van boven naar beneden. De forehand, hoog laag, en de backhand, zowel hoog als laag. De diagonale stoot, waarbij je de wapenstok met beide handen aan beide uiteinden vast hebt. De hak en de por van de oude wapenstok worden niet meer uitgeleerd.
V: Zijn er delen van het lichaam waarop met de uitschuifbare wapenstok niet of nooit geslagen mag worden, en zo ja, welke delen zijn dit?
A: In principe de ruggengraat, de hals en het hoofd.
V: Wat wordt in de omscholing naar de uitschuifbare wapenstok uitgeleerd over het met één dan wel twee handen hanteren van de wapenstok?
A: De slag is gewoon enkelhandig. Alleen de duwstoot is een dubbelhandige.
Voorwaardelijk verzoek
Door de verdediging is bij wijze van voorwaardelijk verzoek – mocht het hof niet tot een vrijspraak of tot ontslag van alle rechtsvervolging komen en de verklaring van getuige [verbalisant 3] tot het bewijs bezigen – verzocht om de zaak aan te houden dan wel het onderzoek bij tussenarrest te heropenen opdat de verdediging deze getuige kan ondervragen op de punten als weergegeven in de ter terechtzitting van 4 februari 2022 overgelegde pleitnota in hoger beroep. De verdediging heeft in het kader van dit voorwaardelijke verzoek verwezen naar het post-Keskin-arrest van de Hoge Raad.2.
Het hof overweegt als volgt.
De uitspraak van het EHRM in de zaak Keskin heeft tot gevolg dat in bepaalde gevallen het belang bij het oproepen en horen van een getuige moet worden voorondersteld, zodat van de verdediging geen nadere onderbouwing van dit belang mag worden verlangd. Dat is aan de orde als het verzoek betrekking heeft op een getuige ten aanzien van wie de verdediging het ondervragingsrecht nog niet heeft kunnen uitoefenen, terwijl deze getuige al – in het vooronderzoek of anderszins – een verklaring heeft afgelegd met een belastende strekking. Het gaat dan om een verklaring die door de rechter voor het bewijs van het tenlastegelegde feit zou kunnen worden gebruikt of al is gebruikt.
Het vorenstaande betekent evenwel niet dat elk verzoek tot het oproepen en horen van een getuige die al een belastende verklaring heeft afgelegd, door de rechter zonder meer moet worden toegewezen. Artikel 6 EVRM verzet zich er niet tegen dat de rechter het verzoek afwijst als het oproepen en horen van een getuige onmiskenbaar irrelevant of overbodig (“manifestly irrelevant or redundant”) is, omdat het (opnieuw) horen van de getuige voor de bewijsvoering van geen enkel belang zal zijn of geen toegevoegde waarde zal hebben. Dat kan zich bijvoorbeeld voordoen indien de al door de getuige afgelegde verklaring betrekking heeft op feiten en omstandigheden die door de verdachte niet worden betwist of als die feiten en omstandigheden door andere resultaten van het strafrechtelijk onderzoek al buiten redelijke twijfel zijn komen vast te staan.
Op grond van het voorgaande zal het hof het verzoek van de verdediging tot het horen van getuige [verbalisant 3] afwijzen, nu zijn verklaring niet tot het bewijs wordt gebezigd en de voornoemde feiten en omstandigheden door de hiervoor weergegeven bewijsconstructie buiten redelijke twijfel zijn komen vast te staan. Het horen van de getuige [verbalisant 3] zal aldus voor de bewijsvoering van geen enkel belang zijn of toegevoegde waarde hebben, zodat het verzoek daartoe zal worden afgewezen.
Bewijsoverwegingen
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de
feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdediging – op gronden zoals verwoord in de pleitnota overgelegd ter terechtzitting in hoger beroep – bepleit dat de verdachte zal worden vrijgesproken van hetgeen aan hem is tenlastegelegd.
Voorwaardelijk opzet
De verdediging stelt zich op het standpunt dat er geen sprake is van voorwaardelijk opzet op de dood of zwaar lichamelijk letsel. De verdediging refereert zich met betrekking tot de vraag of een slag met een wapenstok tegen het hoofd een aanmerkelijke kans op dodelijk letsel oplevert. De verdediging voert aan dat de verdachte geen wetenschap had van de aanmerkelijke kans op dodelijk letsel en dat hij deze kans dan ook niet bewust heeft aanvaard. Enkel de bewustheid van een kans is onvoldoende om voorwaardelijk opzet aan te nemen. De verdachte realiseerde zich op geen enkel moment dat hij de aangever met de wapenstok op het hoofd zou raken en was zich hierdoor op geen enkel moment ervan bewust dat de kans zou bestaan dat de aangever daarbij het leven zou kunnen laten. De klap van de wapenstok is ongewild verkeerd op het hoofd van de aangever terecht gekomen. De verdediging meent dat sprake is van contra-indicaties zodat voorwaardelijk opzet niet kan worden aangenomen. Deze contra-indicaties zien op de functie van verdachte als ambtenaar van de politie en de verdachte als persoon die dit nooit heeft gewild.
Oordeel van het hof
Voor een bewezenverklaring van een strafbare poging tot doodslag is vereist dat de verdachte opzet heeft gehad op de dood van de aangever. Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg is aanwezig indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden. De beantwoording van de vraag of de gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten. Voor de vaststelling dat de verdachte zich bewust heeft blootgesteld aan een zodanige kans is niet alleen vereist dat de verdachte wetenschap heeft gehad van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard (op de koop toe heeft genomen). Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer gericht op een bepaald gevolg dat het – behoudens contra-indicaties – niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard.
Het hof stelt allereerst vast dat de door verdachte gebruikte wapenstok (de zogenaamde ‘nieuwe’ stok) van een zodanig materiaal, gewicht en omvang is, dat naar algemene ervaringsregels kan worden aangenomen dat de kans dat een harde bovenhandse klap daarmee op de schedel kan leiden tot de dood van degene die er mee wordt geslagen aanmerkelijk is te achten.
De verdachte heeft de aangever met de wapenstok op het hoofd geslagen waardoor de aangever ernstig letsel heeft bekomen en het leven had kunnen laten. Met de advocaat-generaal is het hof van oordeel dat uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting voldoende is gebleken dat de verdachte hiermee het voorwaardelijk opzet heeft gehad op de dood van de aangever. De verdachte heeft zeer frequent en met kracht met twee handen vanuit de nek de aangever met een metalen wapenstok geslagen toen de aangever deels – met zijn hoofd en bovenlichaam – in het politievoertuig aan de bestuurderszijde lag terwijl twee collega’s van verdachte aan de benen van de aangever trokken om hem van de bestuurdersstoel van het politievoertuig te verwijderen. Aangezien de verdachte met de wapenstok op aangever sloeg toen aangever uit de auto werd getrokken en verdachte in een korte tijdspanne van 7 seconden 10 keer met onverminderde snelheid en slagkracht – in zijn eigen woorden onbesuisd – met de wapenstok sloeg, was de kans reëel dat op het moment dat de aangever met zijn hoofd buiten de auto zou komen hij door verdachte met de wapenstok zou worden geslagen. Dit is naar het oordeel van het hof – zoals eerder al opgemerkt – bij de tiende slag ook gebeurd. Dat de verdachte naar het hof wil aannemen niet het volle opzet had de aangever op het hoofd te slaan noch dat dit gevolg gezien kan worden als noodzakelijk, maakte de kans op het raken van het hoofd niet minder reëel. Het handelen van verdachte kan hierdoor naar zijn uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer gericht op het raken van (ook) het hoofd van de aangever dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op dit gevolg heeft aanvaard. De kracht waarmee de slagen werden toegebracht en de eigenschappen van de wapenstok impliceren de eveneens reële kans dat bij het raken van het hoofd de aangever dodelijk verwond zou raken. Door op deze wijze te handelen heeft de verdachte derhalve ook niet alleen de kans aanvaard dat hij de aangever met de metalen wapenstok op het hoofd zou slaan maar ook dat de aangever zou kunnen komen te overlijden.
Het hof acht de omstandigheid dat de wapenstok volgens de verdediging ongewild verkeerd op het hoofd van de aangever terecht is gekomen voor het voorwaardelijk opzet niet van belang. De verdachte heeft immers met zijn metalen wapenstok zeer frequent en met kracht op de aangever geslagen terwijl twee collega’s van verdachte aan de benen van de aangever trokken. Dat de aangever uit het politievoertuig zou geraken, lag – door het trekken aan de benen van de aangever door de collega’s van de verdachte – in lijn der verwachting. Desondanks bleef de verdachte meerdere malen dubbelhandig vanuit de nek met een zwaaibeweging – en dus met kracht – naar beneden slaan binnen de relatief beperkte ruimte van de portieropening. Door deze handelwijze heeft de verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat de aangever dodelijk op het hoofd zou kunnen worden getroffen.
Van contra-indicaties waaruit zou blijken dat verdachte die aanmerkelijke kans niet heeft aanvaard, is niet gebleken. Het feit dat verdachte als ambtenaar van de politie bevoegd was geweld toe te passen en dat er positief over verdachte als persoon wordt gesproken, vormt in deze geen contra-indicatie voor het aanvaarden van de aanmerkelijke kans door de verdachte. De enkele, verder niet door feiten ondersteunde ontkenning dat dit gevolg niet werd gewild evenmin.
Het vorenstaande betekent niet dat de verdachte wordt verweten dat hij het plan had om de aangever te doden of dat hij daartoe boos opzet had. Hem wordt verweten dat hij bewust de kans op de dood van de aangever heeft aanvaard door de wijze waarop hij heeft gehandeld.
Het tenlastegelegde onder A primair is in zoverre wettig en overtuigend bewezen.
Het hof verwerpt mitsdien het verweer in al zijn onderdelen.
Nu het hof het primair tenlastegelegde onder A bewezen verklaart, behoeven de verweren van de verdediging die betrekking hebben op het subsidiair, meer subsidiair en meest subsidiair tenlastegelegde onder A en tevens het tenlastegelegde onder B geen bespreking.
Kwalificatie
Het bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:
poging tot doodslag.
Strafbaarheid
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman overeenkomstig zijn pleitnota aangevoerd dat de verdachte heeft gehandeld uit noodweer, als bedoeld in artikel 41, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht (Sr). De raadsman heeft gesteld dat de verdachte zich geconfronteerd zag met een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding dan wel het onmiddellijk dreigend gevaar daarvoor.
Daartoe heeft de verdediging – kort samengevat – het volgende aangevoerd.
Verdachte werd “geconfronteerd met een agressieve onberekenbare man, die zich aan een reeks bizarre geweldsdelicten had schuldig gemaakt en die met een politievoertuig wilde vluchten”. Hierbij heeft de verdediging erop gewezen dat de verdachte verkeerde in toenemende paniek. Voorkomen moest worden dat deze man met de politieauto zou wegrijden en zodoende gevaar voor omstanders zou vormen. Daarnaast wilde verdachte diefstal van de politieauto voorkomen. Aangezien deze man niet reageerde op pepperspray restte verdachte niets anders dan herhaaldelijk met de wapenstok in toenemende kracht te slaan om dit gevaar te keren. Op het moment dat verdachte met deze wapenstok “uithaalde om nog een klap te geven, lukte het de collega’s – plots en voor cliënt onverwacht – om de verdachte uit de auto te trekken, en werd [aangever] per ongeluk, onbesuisd en niet gericht op het hoofd geraakt” (pagina’s 17 en 18 van de pleitnota overgelegd ter terechtzitting in hoger beroep).
Vooropgesteld moet worden dat indien door of namens de verdachte een beroep is gedaan op (putatief) noodweer, de rechter zal moeten onderzoeken of de voorwaarden voor de aanvaarding van dat verweer zijn vervuld. Die houden naar luid van artikel 41, eerste lid, Sr in dat het begane feit was geboden door de noodzakelijke verdediging van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding, waaronder onder omstandigheden mede is begrepen een onmiddellijk dreigend gevaar voor zo een aanranding. De vraag of een gedraging geboden is door de noodzakelijke verdediging – waarmee onder meer de proportionaliteitseis tot uitdrukking wordt gebracht – van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed leent zich niet voor beantwoording in algemene zin. Bij de beslissing daaromtrent komt mede betekenis toe aan de waardering van de feitelijke omstandigheden van het geval. Deze proportionaliteitseis strekt ertoe om niet ook dan een gedraging straffeloos te doen zijn indien zij – als verdedigingsmiddel – niet in redelijke verhouding staat tot de ernst van de aanranding.
Het hof gaat uit van de aan wettige bewijsmiddelen ontleende, feiten en omstandigheden zoals hiervoor weergegeven. Hieruit volgt dat de aangever – naar verdachte eerst achteraf is gebleken – niet beschikte over de sleutel die nodig was om met de politieauto weg te kunnen rijden. Van een noodweersituatie als bedoeld in artikel 41 Sr was hierdoor geen sprake. De aangever kon immers bij gebrek aan een sleutel niet het gevreesde gevaar voor de omstanders vormen en evenmin kon hij de politieauto stelen. Het verweer voor zover dat ziet op noodweer wordt dan ook verworpen.
Putatief noodweer
Door de verdediging is overeenkomstig de in hoger beroep overgelegde pleitnota subsidiair een beroep gedaan op putatief noodweer. Daartoe heeft de verdediging – kort samengevat – het volgende aangevoerd.
Verdachte wist niet dat de aangever niet in het bezit was van de autosleutel. Dit was hem eerst achteraf duidelijk geworden. Voor zover geen sprake was van een daadwerkelijke noodweersituatie was er in ieder geval wel sprake van een putatieve noodweersituatie. Ook politiemensen kunnen daar een beroep op doen. De Garantenstellung staat daar niet aan in de weg.
Beoordeling van het verweer
De hectische situatie waarin verdachte zijn collega’s in actie aantrof en de omstandigheid dat hij met recht kon veronderstellen dat een verward persoon zich meester probeerde te maken van de politieauto brachten met zich mee dat er in wezen geen reden en ook geen tijd was om uit te zoeken waar de autosleutel zich op dat moment bevond. Verdachte kon en mocht derhalve menen dat de aangever met de auto zou hebben kunnen wegrijden, zij het niet heel waarschijnlijk, gelet op het trekken aan diens benen.
Er was derhalve sprake van een situatie waarin de verdachte abusievelijk maar verschoonbaar zich een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding dan wel een onmiddellijk dreigend gevaar van die aanranding heeft ingebeeld. Het hof gaat dan ook uit van een putatieve noodweersituatie.
Thans dient de vraag beantwoord te worden of het handelen van verdachte onder deze (abusievelijk maar verschoonbaar onjuist) veronderstelde omstandigheden ook geboden was. Hierover het volgende.
Verdachte heeft met de wapenstok zijn collega’s geassisteerd bij het uit de politieauto halen van de aangever. In de Ambtsinstructie voor de politie, de Koninklijke marechaussee en andere opsporingsambtenaren noch op andere wijze is de keuze voor en het gebruik van de wapenstok specifiek geregeld. Bij gebreke hieraan zal het hof toetsen of dit handelen in overeenstemming was met de uitgangspunten van artikel 7 Politiewet.
Op grond van artikel 7, eerste lid, van de Politiewet 2012 is de politieambtenaar bevoegd in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening geweld te gebruiken, wanneer het daarmee beoogde doel dat, mede gelet op de aan het gebruik van geweld verbonden gevaren, rechtvaardigt en dat doel niet op een andere wijze kan worden bereikt. Op grond van het zevende lid van voornoemde bepaling dient de uitoefening van geweld in verhouding tot het beoogde doel redelijk en gematigd te zijn. Oftewel: de geweldsuitoefening dient te voldoen aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit.
Het hof is van oordeel dat de keuze om de wapenstok te hanteren onder de hiervoor weergegeven feiten en omstandigheden op zichzelf voldeed aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. Dit kan evenwel niet worden geconcludeerd voor wat betreft de wijze waarop de wapenstok werd gehanteerd. Vanaf de vierde slag werd de wapenstok namelijk dubbelhandig vanuit de nek gehanteerd om zodoende met extra kracht te kunnen slaan. Dit is niet in overeenstemming met hetgeen verdachte op 5 september 2018 in het kader van een Integrale Beroepsvaardigheid Training ter zake het gebruik van de uitschuifbare wapenstok is geleerd. De slag dient blijkens deze training altijd enkelhandig te worden gegeven. Alleen de duwstoot is dubbelhandig. Voorts wordt aangeleerd om niet op de ruggengraat, de hals of het hoofd te slaan, omdat de kans op ernstig letsel daarbij groter is. Door tegen de regels in de wapenstok dubbelhandig te hanteren, daarmee met zoveel kracht en zo frequent te slaan, alsmede gegeven het feit dat de collega’s van verdachte de aangever reeds voor een belangrijk deel onder controle hadden, heeft verdachte volstrekt disproportioneel gehandeld en is hij derhalve veel verder gegaan dan onder de gebleken omstandigheden was geboden.
Het hof is dan ook van oordeel dat de gekozen gedraging van de verdachte – als middel tot ingrijpen – in onredelijke verhouding staat tot de ernst van de (vermeende) aanranding dan wel het (vermeende) onmiddellijk dreigend gevaar voor zo een aanranding. Het beroep op putatief noodweer wordt dan ook verworpen.
Putatief noodweerexces
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman meer subsidiair en overeenkomstig zijn pleitnota aangevoerd dat de verdachte heeft gehandeld uit noodweerexces, als bedoeld in artikel 41, tweede lid, Sr. De raadsman heeft gesteld dat de verdachte, door de wijze van slaan met de wapenstok, weliswaar de grenzen van een noodzakelijke verdediging mogelijk heeft overschreden, maar dat deze overschrijding het onmiddellijk gevolg is geweest van een door de ogenblikkelijke, (vermeend) wederrechtelijke aanranding veroorzaakte, hevige gemoedsbeweging.
De verdediging wijst in dit verband in het bijzonder op het feit dat het handelen van de aangever van doorslaggevende betekenis was voor de gemoedsbeweging van verdachte. Verdachte voelde zich in relatie tot de aangever machteloos; alles wat hij deed, bleef zonder effect. Verdachte raakte gelet op die (vermeende) aanranding in paniek. Het feit dat verdachte niet kon weglopen maar gelet op zijn functie geacht werd op te treden brengt met zich mee dat het vergelijkingsmechanisme van de Garantenstellung niet, althans niet in dezelfde mate als bij zelfverdediging doorwerkt in de wijze waarop ter verdediging van anderen wordt opgetreden.
Beoordeling van het verweer
Noodweerexces kan in beeld komen bij een "overschrijding van de grenzen van de noodzakelijke verdediging", dus wanneer aan alle voorgaande eisen is voldaan behalve aan de proportionaliteitseis. Zoals reeds geoordeeld is in de onderhavige zaak geen sprake geweest van een noodweersituatie, maar wel van een putatieve noodweersituatie. Ook in dat geval is het mogelijk een beroep te doen op noodweerexces, zij het putatief.
Voor (putatief) noodweerexces geldt in alle gevallen dat van verontschuldigbare overschrijding van de grenzen van noodzakelijke verdediging slechts sprake kan zijn indien de verdachte de hem verweten gedraging heeft verricht in een situatie waarin en op een tijdstip waarop voor hem de noodzaak bestond tot verdediging van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding, maar daarbij als onmiddellijk gevolg van een hevige door die aanranding veroorzaakte gemoedsbeweging verder gaat dan geboden was.
Bij de beantwoording van de vraag of in een concreet geval sprake is van het hier bedoelde "onmiddellijk gevolg", kan betekenis toekomen aan de mate waarin de grenzen van de noodzakelijke verdediging zijn overschreden alsmede aan de aard en de intensiteit van de hevige gemoedsbeweging.
Het hof is zoals eerder overwogen allereerst van oordeel dat de grenzen van de noodzakelijke verdediging in ernstige mate zijn overschreden. Daarnaast acht het hof bij de beoordeling van de aard en intensiteit van de hevige gemoedsbeweging van belang dat onvoldoende aannemelijk is geworden dat bij verdachte daadwerkelijk sprake was van paniek. Een verhoogd adrenalinepeil waarover verdachte op zitting desgevraagd sprak is in dit soort situaties bij politieagenten naar het hof aanneemt niet ongebruikelijk en maakt een hevige door die (vermeende) aanranding veroorzaakte gemoedsbeweging niet alsnog aannemelijk. Bij dit oordeel betrekt het hof nadrukkelijk ook dat de verdachte al vele jaren werkzaam was als (hoofd)agent in de noodhulp en twee collega’s de aangever reeds buiten de politieauto bij diens be(e)n(en) vasthadden en daarmee de aangever in belangrijke mate onder controle hadden. Van de verdachte mag dan ook een grotere mate van zelfbeheersing en rust worden verwacht dan van een gemiddelde burger. In zoverre kan worden gesproken van een Garantenstellung. Het feit dat verdachte niet handelde uit zelfverdediging maar uit hoofde van zijn functie, maakt dit uitgangspunt niet anders.
Op basis van deze feiten en omstandigheden oordeelt het hof dat de gedragingen van de verdachte niet het onmiddellijke gevolg zijn geweest van een hevige gemoedsbeweging veroorzaakt door de daaraan voorafgaande wederrechtelijke aanranding.
Er zijn ook overigens geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit of van de verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen sanctie
De advocaat-generaal heeft gevorderd aan verdachte een gevangenisstraf op te leggen van zestig (60) dagen, waarvan negenenvijftig (59) dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee (2) jaar. Daarnaast acht hij een taakstraf van honderdvijftig (150) uur subsidiair vijfenzeventig (75) dagen hechtenis passend en geboden.
De verdediging heeft verzocht toepassing te geven aan artikel 9a Sr en aan de verdachte geen straf of maatregel op te leggen. Verder heeft hij gewezen op enkele beslissingen van feitenrechters waarin politieagenten als verdachte zijn veroordeeld als gevolg van het optreden tijdens hun beroepsuitoefening en waarbij is volstaan met oplegging van een geheel voorwaardelijke straf.
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. In het bijzonder is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
De raadsman zij toegegeven dat referentiekaders ter bepaling van een passende straf in situaties waarin een politieagent bij de uitoefening van een bij wet opgedragen taak de aan geweldstoepassing te stellen grenzen overschrijdt, zeldzaam zijn. Daarom is een zeer zorgvuldige afweging van de feiten en omstandigheden die relevant zijn bij de beoordeling van de te bepalen straf vereist. In dit verband acht het hof het navolgende van belang.
Verdachte is bij de politie werkzaam als hoofdagent. Tijdens een noodhulpdienst heeft hij collega’s geholpen bij het onder controle krijgen van een zich hevig tegen een aanhouding verzettend persoon door gebruik te maken van zijn wapenstok. Hierbij heeft hij naar het oordeel van het hof de grenzen van proportioneel gebruik van dat wapen overschreden door op enig moment dubbelhandig vanuit de nek en met kracht met de metalen wapenstok op de aan te houden persoon in te slaan ten einde zijn verzet te breken. Als gevolg hiervan heeft de aangehouden persoon aan de linker voorzijde van het hoofd een wond van acht centimeter opgelopen, een schedelbreuk en een hersenbloeding. Daarnaast zijn nog diverse andere letsels als gevolg van het slaan met de wapenstok op/tegen het lichaam vastgesteld. Uit het dossier volgt dat de aangever hierdoor nog langere tijd is geconfronteerd met gevolgen als hoofdpijn, vergeetachtigheid, duizeligheid en concentratiestoornissen.
Eerder in dit arrest heeft het hof al overwogen dat gelet op de omstandigheden waarmee verdachte werd geconfronteerd het gebruik van de wapenstok op zich niet als disproportioneel is aan te merken, maar dat de wijze waarop de wapenstok op enig moment is gehanteerd – dubbelhandig en met kracht vanuit de nek – als volstrekt disproportioneel moet worden beschouwd. Dit neemt het hof verdachte kwalijk, temeer omdat de verdachte al een omscholing had gehad juist in verband met het gebruik van de (nieuwe) uitschuifbare metalen wapenstok. Bij die omscholing is aandacht besteed aan de wijze waarop deze wapenstok moet worden gehanteerd. In dat verband is aangeleerd om op de grote spiergroepen te slaan omdat de kans op letsel vrij groot is. Ook is geïnstrueerd om eenhandig diagonale slagen toe te brengen. Daar komt nog bij dat ook is aangeleerd in principe niet op de ruggengraat, de hals of het hoofd te slaan. De verdachte heeft zich niet aan deze instructies gehouden terwijl er naar het oordeel van het hof geen enkele noodzaak bestond de aan te houden persoon op de door de verdachte toegepaste, excessieve wijze onder controle te krijgen.
De verdachte heeft in zijn verhoor door de Rijksrecherche zijn optreden als ‘onbesuisd’ bestempeld en naar aanleiding van het gebeuren zelf de bedrijfspsycholoog ingeschakeld. Ook heeft hij op eigen initiatief een extra Integrale Beroepsvaardigheid Training (IBT) gevolgd. Bovendien is de verdachte op eigen verzoek niet meer in de noodhulp actief maar intussen werkzaam bij de zedenpolitie.
Hieruit leidt het hof af dat de verdachte zijn optreden en de gevolgen hiervan betreurt, spijt heeft en spontaan actie heeft ondernomen om herhaling in de toekomst te voorkomen. Het hof heeft bovendien oog voor het feit dat de verdachte naar aanleiding van het gebeuren disciplinair is bestraft wegens plichtsverzuim op grond van disproportioneel gebruik van de wapenstok met een voorwaardelijk ontslag, onder de voorwaarde dat verdachte zich gedurende een periode van één jaar niet schuldig maakt aan soortgelijk plichtsverzuim, noch aan enig ander ernstig plichtsverzuim. Uit het dossier maakt het hof op dat verdachte zich hiermee door de organisatie zwaar gestraft voelt. Tot slot volgt uit het dossier dat de verdachte bekend staat als een politieman die doorpakt en voorop gaat als het op straat moeilijk wordt, hij altijd beheerst is geweest in zijn optreden en niet bekend staat als iemand die direct geweld gebruikt. De verdachte had ook nog niet eerder een situatie zoals die zich voordeed op 18 januari 2020 meegemaakt.
Het hof realiseert zich dat de verdachte – die blijkens het Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 27 augustus 2021 behoudens een veroordeling tot een geldboete ter zake van mishandeling in 2005 verder niet eerder door een strafrechter is veroordeeld – de rest van zijn leven geconfronteerd zal worden met (de gevolgen van) zijn handelen op 18 januari 2020.
Tot slot heeft het hof zich rekenschap gegeven van het feit dat de wetgever voornemens is de wettelijke bepalingen te wijzigen voor die gevallen waarin kan worden vastgesteld dat politieagenten een verkeerde, onzorgvuldige afweging hebben gemaakt en daardoor geweld hebben toegepast dat niet conform de geweldsinstructie was.
Alle bovengenoemde omstandigheden in ogenschouw genomen, kan naar het oordeel van het hof niet worden volstaan met toepassing van artikel 9a Sr, zoals namens de verdachte is bepleit. Het feit waaraan verdachte zich heeft schuldig gemaakt is daarvoor te ernstig.
Een straf als gevorderd door de advocaat-generaal acht het hof te zwaar, mede gelet op de staat van dienst van de verdachte als politieambtenaar en de disciplinaire straf waarmee hij reeds is geconfronteerd.
Leedtoevoeging in de vorm van oplegging van een taakstraf, zoals gevorderd door de advocaat-generaal (of een geldboete), acht het hof niet passend bij de specifieke omstandigheden waaronder de geweldtoepassing heeft plaatsgevonden.
Al met al acht het hof oplegging van een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vier (4) maanden met een proeftijd van twee (1) jaar een passende en geboden straf.
Met oplegging van een voorwaardelijke straf wordt enerzijds de ernst van het bewezen verklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder A primair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder A primair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 (vier) maanden.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 1 (één) jaar aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Aldus gewezen door:
mr. H.A.T.G. Koning, voorzitter,
mr. W.E.C.A. Valkenburg en mr. B. Stapert, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. L.J.M.M. Dielesen, griffier,
en op 18 februari 2022 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 18‑02‑2022
HR 20 april 2021, ECLI:NL:HR:2021:576.