type: nig 4123coll: IP 4217
Rb. Midden-Nederland, 03-02-2016, nr. C/16/370890 / HA ZA 14-467
ECLI:NL:RBMNE:2016:420
- Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
- Datum
03-02-2016
- Zaaknummer
C/16/370890 / HA ZA 14-467
- Vakgebied(en)
Verbintenissenrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBMNE:2016:420, Uitspraak, Rechtbank Midden-Nederland, 03‑02‑2016; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
ECLI:NL:RBMNE:2015:3683, Uitspraak, Rechtbank Midden-Nederland, 03‑06‑2015; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
- Wetingang
art. 401 Burgerlijk Wetboek Boek 7
art. 401 Burgerlijk Wetboek Boek 7
- Vindplaatsen
JA 2016/62
NTHR 2016, afl. 2, p. 98
JA 2015/130 met annotatie van Mr. E.M. van Orsouw, Mr. M.H.J. Lubbers
NTHR 2015, afl. 4, p. 205
Uitspraak 03‑02‑2016
Inhoudsindicatie
Beroepsaansprakelijkheid assurantietussenpersoon. Advies bij sluiten van de verzekering.
Partij(en)
vonnis
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Civiel recht
handelskamer
locatie Utrecht
zaaknummer / rolnummer: C/16/370890 / HA ZA 14-467
Vonnis van 3 februari 2016
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
WOO ONROEREND GOED BEHEER B.V.,
gevestigd te Zeist en kantoorhoudend te Maarssen,
eiseres,
advocaat mr. J. Backx te Rotterdam,
procesadvocaat mr. E.J. Eijsberg te Capelle aan den IJssel,
tegen
de coöperatie
COÖPERATIEVE RABOBANK U.A.,
statutair gevestigd te Amsterdam, mede kantoorhoudende te Utrecht,
door fusie rechtsopvolgster onder algemene titel van de coöperatie
COÖPERATIEVE RABOBANK UTRECHT EN OMSTREKEN U.A.,
gevestigd te Utrecht,
gedaagde,
advocaat mr. N.T.M. Verhoeven te Eindhoven.
Partijen zullen hierna Woo en Rabobank genoemd worden.
1. De procedure
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- -
het tussenvonnis van 3 juni 2015;
- -
de akte na tussenvonnis van Woo met producties;
- -
de antwoordakte van Rabobank met producties;
- -
de akte uitlating producties van Woo met verdere producties;
- -
de akte uitlating producties van Rabobank.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.
1.3.
Rabobank heeft op 22 januari 2016 in een akte mededeling gedaan van de rechtsopvolging als gevolg van fusie. Deze rechtsopvolging is in de kop van dit vonnis vermeld.
2. De verdere beoordeling
2.1.
Deze zaak heeft betrekking op een pand in [vestigingsplaats] , dat Woo verhuurde aan een Chinees-lndisch restaurant. Rabobank heeft als assurantietussenpersoon van Woo in 2002 bemiddeld bij het sluiten van een opstalverzekering voor het pand bij Interpolis. In 2010 is het pand afgebrand. Interpolis heeft niet uitgekeerd met een beroep op een preventieclausule die Woo verplichtte om de afzuiginstallatie en de afvoerkanalen tweemaal per jaar te laten schoonmaken. De vordering van Woo tegen Interpolis is in twee instanties afgewezen.
2.2.
In deze procedure vordert Woo schadevergoeding van Rabobank wegens, kort gezegd, een beroepsfout. Over het verwijt met betrekking tot de tenaamstelling van de polis is al geoordeeld, en ook over het verwijt dat Rabobank Woo niet had geïnformeerd over de garantieclausules. Aan de orde is alleen nog de stelling van Woo dat zij in 2002 een verzekering had kunnen krijgen met vergelijkbare premie maar zonder preventieverplichtingen, en dat Rabobank een beroepsfout gemaakt heeft door haar in plaats daarvan de verzekering bij Interpolis te adviseren. De rechtbank heeft daarover geoordeeld dat een polis zonder garantieclausules maar met vergelijkbare premies voor Woo een beter product zou zijn geweest, en dat – als dat inderdaad mogelijk was geweest – het erop lijkt dat Rabobank haar daarover ten minste had moeten informeren.
2.3.
De rechtbank heeft in het tussenvonnis niet geoordeeld dat Rabobank een fout gemaakt heeft door Woo geen beurspolis zonder preventieclausules voor te stellen, maar – voor het geval dat zou komen vast te staan – een aantal andere aspecten beoordeeld. Partijen zijn vervolgens in discussie gegaan over wat de rechtbank hier bedoeld heeft met ‘fout’. De rechtbank ziet daarin aanleiding om nogmaals in te gaan op het beoordelingskader.
2.4.
Een assurantietussenpersoon moet tegenover zijn opdrachtgever de zorg betrachten die van een redelijk bekwaam en redelijk handelend beroepsgenoot mag worden verwacht. Het is zijn taak te waken voor de belangen van de verzekeringnemers bij de tot zijn portefeuille behorende verzekeringen en van degenen die via hem een verzekering aanvragen. Hoever die taak gaat en wat die taak precies inhoudt, hangt mede af van de overeenkomst van opdracht die hij met zijn klant gesloten heeft. Over het algemeen wenden mensen zich tot een assurantietussenpersoon mede omdat zij advies wensen bij het vinden van een passende verzekering. Wat een passende verzekering is, hangt mede af van de wensen van de klant. Dat kunnen wensen zijn die deze heeft uitgesproken, maar ook aspecten waarvan de tussenpersoon redelijkerwijs moet begrijpen dat die voor hem van belang zijn. Het is denkbaar dat een klant ergens niet om vraagt, mogelijk omdat hij niet weet dat het bestaat, terwijl het wel bestaat en voor hem veel gunstiger is. Dat kan meebrengen dat de tussenpersoon hem daarover spontaan moet adviseren. Of dat zo is, hangt ervan af hoeveel gunstiger het product is, of er ook nadelen aan verbonden zijn, en ook in hoeverre het een gangbaar product is.
2.5.
Bij de beoordeling van beroepsaansprakelijkheid is verder van belang dat er altijd een zekere marge bestaat. De maatstaf is de zorg die van een redelijk bekwaam en redelijk handelend beroepsgenoot mag worden verwacht, en niet of de beroepsbeoefenaar de best denkbare prestatie heeft geleverd. Een tussenpersoon maakt geen fout als hij zijn klant wel een passende maar niet de allerbeste of allergoedkoopste polis adviseert (behalve als hij dat uitdrukkelijk had toegezegd).
2.6.
Binnen dit kader heeft de rechtbank Woo de gelegenheid gegeven om met feitelijke gegevens (en zo mogelijk met stukken) te onderbouwen dat zij in 2002 voor het pand in [vestigingsplaats] daadwerkelijk een polis had kunnen krijgen zonder preventieverplichtingen maar met een vergelijkbare premie, en als het daarbij om een beurspolis ging, dat dit toen een reële optie was. Inmiddels is gebleken dat Woo inderdaad specifiek dacht aan een beurspolis. Partijen hebben het in het vervolg beiden alleen nog over beurspolissen en coassurantie gehad (waarbij zij het er nu over eens zijn dat althans in deze zaak beide termen door elkaar gebruikt kunnen worden). Ook de rechtbank zal het alleen nog hebben over beurspolissen.
2.7.
Woo heeft haar stelling nader onderbouwd met aanvullende verklaringen van de heren [A] van [bedrijf 1] en [B] van [bedrijf 2] , beiden beursmakelaar. Beiden verklaren dat zij het pand in [vestigingsplaats] , met daarin een Chinees restaurant, in 2002 maar ook daarna op de beurs hadden kunnen verzekeren, zonder garantieclausules, met een lagere premie dan op de polis bij Interpolis, ook wanneer het alleen om dit pand gegaan zou zijn. [A] verklaart daarbij nog dat hij nu de hele portefeuille van Woo op de beurs verzekerd heeft, tegen een lagere premie dan bij Interpolis. Dit laatste wordt bevestigd door stukken van de huidige verzekering, die bij de verklaring van [A] en bij de dagvaarding gevoegd waren. Rabobank heeft niet betwist dat de dekking van deze polis vergelijkbaar is met die bij Interpolis.
2.8.
Daartegenover heeft Rabobank een verklaring overgelegd van [C] van [bedrijf 3] (makelaars in assurantiën) van 4 september 2015. Deze verklaart dat een beurspolis voor een Chinees restaurant in principe mogelijk zou zijn geweest, afhankelijk van een inspectie of risico-inventarisatie, maar dat een slechte staat van onderhoud waarschijnlijk tot afwijzing zou hebben geleid. Daarnaast is een verklaring overgelegd van [D] van [bedrijf 4] van dezelfde datum. Deze verklaart dat ‘zware horeca’ zoals wokrestaurants moeilijk te verzekeren is vanwege het grote brandrisico (open vuur, veel vet), en dat het algemeen gebruikelijk is dat deze risico’s verzekerd worden tegen hoge premies en met preventievoorwaarden. Rabobank heeft verder nogmaals gewezen op een mail van [E] van [bedrijf 5] van 14 april 2010:
Chinese restaurants verzekeren zonder enige horeca-garantie zijn we in de markt nog niet tegengekomen.
2.9.
Partijen betwisten over en weer de betrouwbaarheid van de verklaringen die de ander in het geding gebracht heeft. De rechtbank ziet geen aanleiding om aan die betrouwbaarheid te twijfelen. Wel van belang is dat het aan beide zijden voornamelijk bij meningen is gebleven. Met name aan de zijde van Woo zijn die wel heel concreet, en zij zijn onderbouwd met gegevens van de huidige verzekering van Woo. Daarbij is echter niet ingegaan op de staat van onderhoud van het pand in [vestigingsplaats] , waarvan Woo niet weerspreekt dat die zeer slecht was. De stukken vormen dus een aanwijzing dat een beurspolis voor het pand in [vestigingsplaats] mogelijk geweest zou zijn, zij het dat de staat van onderhoud mogelijk een probleem zou zijn geweest.
2.10.
Dat wil echter nog niet zeggen dat het een reële optie was. Volgens Woo zou het niet voor iedere beursmakelaar mogelijk geweest zijn om voor dit pand een beurspolis te sluiten:
Of de makelaar risico’s kan plaatsen is afhankelijk van verschillende factoren, onder meer het netwerk en de contacten van de makelaar bij verzekeraars, de status die de makelaar in de markt heeft opgebouwd, het vertrouwen dat verzekeraars in de makelaar hebben en de onderhandelingen die de makelaar voert (…). Niet elke makelaar is hetzelfde en niet elke makelaar zal bepaalde risico’s verzekerd kunnen krijgen of tegen dezelfde voorwaarden en premies. (…) Of een inspectie vereist wordt, is afhankelijk van onder meer de makelaar en de onderhandelingspositie die hij met verzekeraars heeft. Dit geldt ook voor wat betreft de premiehoogte en de vraag of er al dan geen nadere eisen gesteld moeten worden.
2.11.
Uit dit standpunt van Woo zelf volgt, dat het sluiten van een beurspolis voor dit pand, in deze staat van onderhoud, zonder garantieclausules, niet voor iedere beursmakelaar mogelijk geweest zou zijn. Voor welk deel van de beursmakelaars het mogelijk geweest zou zijn, blijkt niet. Uit dit standpunt kan dus niet worden afgeleid dat een beurspolis (zonder garantieclausules) een gangbaar product was, zodat het werkelijk als een reële optie beschouwd kan worden. Dat wordt bevestigd door het feit dat veel restaurants een gewone provinciale verzekering hebben met garantieclausules. Wanneer een beurspolis zonder garantieclausules (en met lagere premie) voor restaurants een reële mogelijkheid zou zijn, dan is moeilijk te verklaren dat er nog andere polissen op de markt zijn. Woo heeft zo’n verklaring in ieder geval niet gegeven.
2.12.
Uit de stellingen van Woo kan dus niet worden afgeleid dat een beurspolis zonder garantieclausules voor een pand in deze toestand een zo gangbaar product was, dat het als een reële optie beschouwd kon worden. Daar komt bij dat Woo ook niet gevraagd heeft om een polis zonder garantieclausules, of andere bijzondere mededelingen gedaan heeft die Rabobank ertoe hadden moeten brengen om daarnaar onderzoek te doen. Onder die omstandigheden kan gezegd worden dat Rabobank mogelijk een beter advies gegeven zou hebben als zij Woo een (beurs)polis zonder garantieclausules zou hebben geadviseerd, maar dat is niet voldoende voor de conclusie dat zij door het advies dat zij gegeven heeft, is tekortgeschoten in de nakoming van haar verplichtingen.
2.13.
In haar laatste processtukken heeft Woo nog het standpunt ingenomen dat Rabobank niet alleen in 2002 een fout gemaakt heeft door haar niet een beurspolis zonder garantieclausules te adviseren, maar ook in de jaren daarna door haar niet te adviseren om alsnog over te stappen naar zo’n polis. Dit standpunt is voor het eerst, in één zin, ingenomen in de akte na tussenvonnis en daarna verder uitgewerkt in de akte uitlaten producties. Daarmee is het zo laat ingebracht dat het om redenen van een goede procesorde buiten beschouwing moet blijven. Overigens is, zoals hierboven al geoordeeld, onvoldoende onderbouwd dat Rabobank in 2002 een fout gemaakt heeft. Er zijn geen concrete omstandigheden aangevoerd waaruit voor de jaren daarna een andere beoordeling zou volgen. Ook om die reden zou dit standpunt moeten worden verworpen.
2.14.
Uit de stellingen van Woo kan dus niet worden afgeleid dat Rabobank door het advies dat zij gegeven heeft een beroepsfout gemaakt heeft. In het tussenvonnis is al geoordeeld dat Woo onvoldoende onderbouwd heeft dat Rabobank tekortgeschoten is in haar voorlichting over de preventieclausules, en dat niet aannemelijk is dat door de fout bij de tenaamstelling van de polis schade is ontstaan. De verwijten van Woo kunnen dus geen van alle leiden tot aansprakelijkheid van Rabobank, zodat Rabobank niet veroordeeld kan worden tot vergoeding van de schade. Dat wil zeggen dat de vraag of Woo ook eigen schuld heeft aan die schade (door voor de hand liggend onderhoud als het schoonmaken van de afzuiginstallatie achterwege te laten) niet beantwoord hoeft te worden.
2.15.
De vordering van Woo zal dus worden afgewezen. Woo zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Rabobank worden begroot op:
- griffierecht 3.829,00
- salaris advocaat 9.633,00 (3,0 punten × tarief € 3.211,00)
Totaal € 13.462,00
2.16.
Om organisatorische redenen heeft de rechter, ten overstaan van wie de comparitie is gehouden, dit vonnis niet kunnen wijzen. Partijen zijn hiervan tijdig op de hoogte gesteld.
3. De beslissing
De rechtbank
3.1.
wijst de vorderingen af,
3.2.
veroordeelt Woo in de proceskosten, aan de zijde van Rabobank tot op heden begroot op € 13.462,00,
3.3.
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.A.M. Pinckaers en in het openbaar uitgesproken op 3 februari 2016.1.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 03‑02‑2016
Uitspraak 03‑06‑2015
Inhoudsindicatie
Verzekeringsrecht. Zorgplicht assurantietussenpersoon; informatieplicht met betrekking tot een gebruikelijke brandpreventieclausule tegenover een bedrijfsmatig vastgoedbeheerder als klant.
Partij(en)
vonnis
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Afdeling Civiel recht
handelskamer
locatie Utrecht
zaaknummer / rolnummer: C/16/370890 / HA ZA 14-467
Vonnis van 3 juni 2015
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
WOO ONROEREND GOED BEHEER B.V.,
gevestigd te Zeist en kantoorhoudend te Maarssen,
eiseres,
advocaat mr. J. Backx te Rotterdam,
procesadvocaat mr. E.J. Eijsberg te Capelle aan den IJssel,
tegen
de coöperatie
COÖPERATIEVE RABOBANK UTRECHT EN OMSTREKEN U.A.,
gevestigd te Utrecht,
gedaagde,
advocaat mr. N.T.M. Verhoeven te Eindhoven.
Partijen zullen hierna Woo en Rabobank genoemd worden.
1. De procedure
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- -
het tussenvonnis van 10 september 2014;
- -
de akte wijziging van eis en de akte overlegging producties van Woo;
- -
het proces-verbaal van de comparitie van 21 januari 2015.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1.
Woo is (economisch) eigenaar van ongeveer twintig horecapanden, verspreid over het land, die zij verhuurt. Daartoe behoort het pand [adres] in [woonplaats]. Dit pand was verhuurd aan een Chinees-lndisch restaurant, [bedrijf 1].
2.2.
2.3.
2.4.
Rabobank heeft als assurantietussenpersoon van Woo Udenhout in 2002 bemiddeld bij het sluiten van een opstalverzekering bij Interpolis voor het pand in Udenhout. De polis bood dekking voor onder meer brandschade. Interpolis heeft het pand geïnspecteerd. Op het polisblad waren bepaalde preventieclausules opgenomen, waaronder, in clausule 002:
06: De afzuiginstallatie minimaal 2x per jaar reinigen en daarbij vetresten en vetaanslag uit de afzuiginstallatie en de afvoerleidingen verwijderen.
2.5.
Op 26 januari 2010 is brand uitgebroken in het pand in Udenhout. De brand is ontstaan in de keuken van het restaurant door een vlam in de pan, die is overgeslagen naar de afzuiginstallatie boven het fornuis en naar het afvoerkanaal daarboven. Het pand is volledig uitgebrand.
2.6.
Interpolis heeft niet uitgekeerd wegens schending van preventieclausule 002. Doordat Woo had nagelaten twee keer per jaar de afzuiginstallatie en de afvoerkanalen te laten reinigen, zaten die laatste vol vetresten en vetaanslag, waarin het vuur zich kon ontwikkelen tot een grote brand. De preventieclausule was juist bedoeld om dat risico te beperken.
2.7.
De vordering van Woo tegen Interpolis is afgewezen in een vonnis van de rechtbank Breda van 13 juli 2011 en in hoger beroep in een arrest van het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch van 4 juni 2013.
3. Het geschil en de beoordeling
3.1.
Woo vordert, samengevat en na eiswijziging, een verklaring voor recht dat Rabobank aansprakelijk is voor schending van de op haar rustende zorgplicht en de schade moet vergoeden die Woo daardoor heeft geleden, nader op te maken bij staat, naar de rechtbank begrijpt: met veroordeling van Rabobank tot vergoeding van die schade. Verder vordert Woo veroordeling van Rabobank tot vergoeding van de buitengerechtelijke incassokosten, eveneens nader op te maken bij staat, en van de proceskosten en de nakosten. Woo legt hieraan het volgende ten grondslag. Rabobank heeft in de nakoming van haar verplichtingen als tussenpersoon van Woo fouten gemaakt. In de eerste plaats heeft zij Woo een opstalverzekering met preventieclausules geadviseerd, terwijl een verzekering zonder die clausules voor Woo een veel beter product zou zijn geweest. In de tweede plaats heeft zij Woo niet geïnformeerd over die preventieclausules. Doordat Woo niet van de preventieclausules op de hoogte was, heeft zij die niet nageleefd. Als gevolg daarvan heeft Interpolis vergoeding van de brandschade geweigerd. Verder heeft Rabobank na de fusie in 2006 de tenaamstelling van de verzekering niet gewijzigd, waardoor die nog steeds op naam stond van een verdwenen vennootschap. Ook op die grond kon Interpolis weigeren uit te keren. Volgens Woo is Rabobank aansprakelijk voor de schade die zij lijdt doordat Interpolis niet heeft uitgekeerd. Rabobank voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt, voor zover hier van belang, hierna nader ingegaan.
3.2.
De maatstaf voor de beoordeling is dat een assurantietussenpersoon tegenover zijn opdrachtgever de zorg moet betrachten die van een redelijk bekwaam en redelijk handelend beroepsgenoot mag worden verwacht. Het is zijn taak te waken voor de belangen van de verzekeringnemers bij de tot zijn portefeuille behorende verzekeringen. Woo stelt daarbij dat zij had gevraagd om een ‘proactieve houding’ van Rabobank. Zij maakt dat echter onvoldoende concreet: zij licht niet toe op welke extra zorg zij op grond hiervan recht zou hebben, zij stelt niet dat Rabobank haar concrete toezeggingen gedaan heeft en evenmin dat zij Rabobank betaalde voor meer dan de gewone zorg. Het handelen van Rabobank zal daarom beoordeeld worden met de gebruikelijke maatstaf.
3.3.
Volgens die maatstaf behoorde tot de taak van de assurantietussenpersoon in beginsel ook dat deze de verzekeringnemer tijdig opmerkzaam maakt op de gevolgen die hem bekend geworden feiten voor de dekking van de tot zijn portefeuille behorende verzekeringen kunnen hebben. Toen Rabobank hoorde van de fusie, moest zij opmerken dat dit gevolgen kon hebben voor de tenaamstelling van de verzekeringen, zij moest Woo daarop attent maken, en eventueel zelfs uit zichzelf de tenaamstelling aanpassen (op de zitting is namens haar verklaard dat zij dit laatste gewoonlijk ook doet). Dat Woo geen opdracht gegeven heeft om de tenaamstelling te wijzigen, doet daarom minder ter zake. Rabobank betwist niet dat zij de tenaamstelling niet gewijzigd heeft en dat zij Woo ook niet geattendeerd heeft op de noodzaak daarvan. Daarmee staat voldoende vast dat zij op dit punt een fout gemaakt heeft.
3.4.
Rabobank voert wel aan dat deze fout geen schade veroorzaakt zou hebben, omdat Interpolis uiteindelijk op deze grond niet had kunnen weigeren om te betalen. Daarover is in de procedure tegen Interpolis niet geoordeeld. In artikel 7:948 BW is het volgende bepaald:
1. Bij overdracht van een zaak of een beperkt recht waaraan een zaak is onderworpen, gaan de rechten en verplichtingen uit de verzekering die het belang van de vervreemder bij het behoud van de zaak dekt, met het risico op de verkrijger over (…)
2. De overeenkomst vervalt een maand nadat zij op de nieuwe verzekerde is overgegaan, tenzij deze binnen die termijn aan de verzekeraar verklaart de overeenkomst voort te zetten. (…)
Zoals echter in recente jurisprudentie herhaaldelijk is geoordeeld, zijn er omstandigheden waaronder een beroep op deze bepaling naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar kan zijn (Hoge Raad 24 juni 2011, LJN BQ 2804 en Hoge Raad 7 juni 2013, LJN BZ 3670). Voor die beoordeling is hier van belang dat het pand niet verkocht is aan een derde, maar alleen door een juridische fusie is ondergebracht bij een andere vennootschap binnen hetzelfde concern, die zelf ook al klant van Interpolis was. Aan het gebruik van het pand of aan het risico voor de verzekeraar is daardoor niets veranderd. De premie is doorbetaald. Rabobank stelt dat zij de wijziging zelf had kunnen doorvoeren, zonder dat Interpolis daarvoor toestemming hoefde te geven, en dat Interpolis de verzekering niet zou hebben opgezegd. Dat alles wijst op een situatie waarin inderdaad denkbaar is dat Interpolis zich naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet op de onjuiste tenaamstelling kon beroepen, zodat zij de claim van Woo niet op deze grond kon afwijzen. Daartegenover onderbouwt Woo onvoldoende dat door deze fout van Rabobank schade ontstaan is, zodat Rabobank niet op grond daarvan tot schadevergoeding veroordeeld kan worden.
3.5.
De tweede fout die Woo aan Rabobank verwijt is dat Rabobank haar een verzekering met preventieclausules heeft geadviseerd. Dat Rabobank dit gedaan heeft, staat vast. Volgens Woo zijn er ook polissen zonder dergelijke clausules, terwijl de premie daarvan niet of nauwelijks hoger is. Dat was voor haar een beter product geweest, vooral omdat zij haar panden verhuurt, en dus van haar huurders afhankelijk is voor de nakoming van preventieverplichtingen. Rabobank betwist dat. Volgens haar bevatten opstalverzekeringen bijna altijd preventieclausules, terwijl bij polissen zonder clausules de premies hoger zijn. Bovendien heeft Woo niet gevraagd om een polis zonder preventieclausules. Ten slotte voert Rabobank aan dat de preventieclausules mede in het belang zijn van de verzekeringnemer, omdat deze er belang bij heeft om brand te voorkomen. Volgens haar schendt een assurantietussenpersoon mogelijk eerder zijn zorgplicht als hij een polis zonder preventieclausules adviseert.
3.6.
Wanneer het inderdaad zo is dat Woo in 2002 ook een verzekering had kunnen sluiten met een vergelijkbare premie maar zonder preventieclausules, dan was dat voor haar naar het oordeel van de rechtbank inderdaad een beter product geweest dan een verzekering met die clausules. Daarmee had zij immers dezelfde dekking gekregen met minder verplichtingen. Dat preventiemaatregelen ook in het belang van de klant zijn, zoals Rabobank aanvoert, betekent niet dat de verplichting om die maatregelen te nemen ook in diens belang is. Preventie verkleint immers wel de kans op brand, maar de verplichtingen verkleinen de kans dat de verzekering dekking biedt. Hoogstens kunnen preventieverplichtingen in het belang van de individuele klant zijn, als daardoor de premie lager kan zijn; maar in dat geval heeft hij belang bij de lagere premie, terwijl de preventieverplichtingen de prijs vormen die hij daarvoor moet betalen. Als Woo dus in 2002 een verzekering met vergelijkbare premie maar zonder preventieverplichtingen had kunnen krijgen, dan lijkt het erop dat Rabobank haar daarover ten minste had moeten informeren.
3.7.
Woo beroept zich op verklaringen van [A] van [bedrijf 2] en van [B] van [bedrijf 3] in e-mails van 20 mei 2014. [A] verklaart als volgt:
Wat betreft uw vraag kan ik u derhalve berichten dat het voor ons inderdaad mogelijk is om een property polis af te sluiten op de beurs ten behoeve van de verhuurder zonder de genoemde verplichtingen/garanties. Dat is nu zo en dat was in de periode 2002 tot heden niet anders. Dit is zeker mogelijk als de verzekeringnemer voldoende volume aandraagt waardoor de te verzekeren risico’s voor een beursverzekeraar aantrekkelijk zijn. Als een verzekeringnemer een grote portefeuille aanbiedt zal de premie waarschijnlijk niet eens hoger zijn in vergelijking met een polis waar de genoemde garanties wel in opgenomen zijn. Op de provinciale markt zou dit mogelijk moeilijker zijn om te bewerkstelligen.
En [B]:
Het zou voor mij geen enkel probleem zijn geweest zo’n risico zonder de genoemde verplichtingen op de co-assurantiemarkt verzekerd te krijgen. Ik zou dit risico kunnen onderbrengen bij verschillende verzekeraars. Dit zou trouwens niet anders geweest voor de periode 2002 – 2012. Bovendien zou de premie voor een opstalverzekering zonder de verplichtingen als hiervoor genoemd niet of nauwelijks behoeven te verschillen ten opzichte van een verzekering waarin deze clausule wel is opgenomen.
3.8.
[A] heeft het dus uitdrukkelijk over beurspolissen, en [B] over co-assurantie. Woo had in 2002 een ‘gewone’ verzekering bij Interpolis. Voor zover Woo bedoelt dat zij ook op de provinciale markt een even dure verzekering zonder preventieclausules had kunnen krijgen, geldt het volgende. Zoals gezegd zou een dergelijke verzekering voor Woo gunstiger zijn geweest, evenals trouwens voor de meeste verzekeringnemers. De ervaring leert dat een product dat voor afnemers gunstiger is (bijvoorbeeld een verzekering met ruimere dekking), gewoonlijk ook duurder is. De stelling van Woo dat zij een even dure polis zonder preventieclausules had kunnen krijgen, is dus niet op het eerste gezicht aannemelijk, en wordt voor zover zij het over de provinciale markt heeft niet ondersteund door de verklaringen van [A] en [B]. Tenzij Woo die stelling alsnog behoorlijk onderbouwt, zal de rechtbank daarop niet verder ingaan maar de beoordeling beperken tot de mogelijkheid van een beurspolis.
3.9.
Rabobank voert aan dat een beursverzekering alleen mogelijk is voor grote portefeuilles of bijzondere risico’s. Ook uit de verklaring van [A] blijkt dat hij vooral aan verzekeringnemers met ‘voldoende volume’ denkt, terwijl uit de verklaring van [B] niet blijkt wat hij bedoelt met ‘zo’n risico’. Partijen hebben zich verder niet uitgelaten over de vraag of een beursverzekering voor Woo in die tijd een reële mogelijkheid was. De rechtbank zal Woo de gelegenheid geven om op dit punt zijn standpunt nader te onderbouwen; daarna zal Rabobank daarop mogen reageren.
3.10.
Het derde verwijt dat Woo aan Rabobank maakt, is dat zij haar niet geïnformeerd heeft over de preventieverplichtingen. Daardoor was Woo daarvan niet op de hoogte, zodat zij die ook niet is nagekomen, met als gevolg dat Interpolis dekking weigerde. Woo stelt daarbij dat Rabobank haar op de preventieclausules had moeten attenderen, dat zij haar die clausules had moeten uitleggen en dat zij haar had moeten waarschuwen voor de gevolgen van niet-naleving daarvan.
3.11.
Inderdaad behoorde het tot de taak van Rabobank als tussenpersoon om Woo te informeren over onderwerpen als preventieverplichtingen. Rabobank betwist dat terecht niet. De omvang van die informatieplicht wordt wel beïnvloed door het feit dat Woo geen consument is, maar een ondernemer, van wie Rabobank een zekere mate van professionaliteit mocht verwachten. Rabobank mocht in beginsel verwachten dat Woo ook zelf enige aandacht aan het polisblad zou besteden, en dat zij bij twijfel over de toepasselijkheid van bepaalde clausules daarnaar zou informeren. Onder omstandigheden kan dat anders zijn, bijvoorbeeld bij ongebruikelijke clausules of bij een kleine ondernemer met een laag opleidingsniveau, van wie de tussenpersoon weet dat hij onvoldoende in staat is een verzekeringsovereenkomst te begrijpen. Woo heeft echter onvoldoende onderbouwd dat dit bij haar het geval is (of was). Voor Woo als bedrijfsmatig vastgoedbeheerder is bovendien het beheer van bedrijfspanden en van de daaraan verbonden risico’s geen bijkomstigheid (zoals bijvoorbeeld bij een schoenmaker), maar eerder de kern van haar activiteiten. Dat heeft gevolgen, bijvoorbeeld voor de hoeveelheid uitleg die Rabobank moest geven, of voor de frequentie waarmee zij de preventieclausules aan de orde moest stellen. Voor zover de betekenis van een bepaalde clausule in een andere context met Woo besproken was, of voor zover Rabobank mocht aannemen dat Woo die kende of zonder meer kon begrijpen, hoefde zij die niet (nogmaals) uit te leggen.
3.12.
Op het polisblad van april 2009 worden achter het woord ‘Clausules’ de clausules 4 tot en met 8 genoemd. Vrijwel direct daaronder zijn acht clausules uitgeschreven, waaronder de in 2.4 genoemde clausule over reiniging van de afzuiginstallatie. Hoewel de clausules 1 tot en met 3 bovenaan niet genoemd worden, staan zij er direct onder, in hetzelfde lettertype en dezelfde lettergrootte. Het gaat bovendien om specifieke verplichtingen, kennelijk toegesneden op het pand in Udenhout, waaronder het dichttimmeren van het leegstaande deel van het pand. Woo moest dus ook bij oppervlakkige lezing van het polisblad begrijpen dat Rabobank bedoelde ook deze verplichtingen in de overeenkomst op te nemen.
3.13.
Woo onderbouwt ook onvoldoende dat zij niet op de hoogte was van het bestaan en de betekenis van preventieclausules. Zij betwist niet dat zij eerder verzekeringen had waarin die ook waren opgenomen, en dat zij die ook voor andere panden had. Rabobank heeft enkele brieven overgelegd die de vaste adviseur van Woo, [C], in februari 2003 namens Woo aan verschillende huurders gestuurd heeft, waarin hij de huurders wijst op bepaalde veiligheidsmaatregelen, die door de verzekeringsmaatschappij geëist werden. In sommige daarvan wordt expliciet gesproken over het periodiek reinigen van afvoerkanalen in de keuken. In ieder geval in 2003 wist Woo dus dat er aan een opstalverzekering preventieverplichtingen verbonden konden zijn, ook met betrekking tot het reinigen van afvoerkanalen van een afzuiginstallatie. Woo heeft deze brieven in kopie toegezonden aan Rabobank als haar tussenpersoon. Rabobank hoefde er daarom in ieder geval vanaf dat moment geen rekening mee te houden dat Woo die preventieclausules niet begreep, of dat zij niet zou begrijpen dat die ook voor andere polissen konden gelden.
3.14.
Rabobank heeft ten slotte de ‘verzekeringskaart’ van 2009 overgelegd, met daarin vastgelegd de afspraken die op 1 april 2009 met [C] (namens Woo) gemaakt zijn. Op deze verzekeringskaart is vermeld dat met [C] ook de preventie-eisen besproken zijn. Woo betwist dat dit besproken is. Volgens haar heeft zij de vermelding op de verzekeringskaart niet opgemerkt, omdat zij (dan wel [C] namens haar) dit niet gelezen heeft, maar alleen het gedeelte onderaan onder het kopje ‘Aktiepunten de heer [C]’. Dat laatste komt echter voor risico van Woo. Zoals gezegd mocht Rabobank van Woo, als bedrijfsmatig beheerder van een vrij groot aantal panden, verwachten dat deze ook zelf enige aandacht zou besteden aan de risico’s die zij liep en aan haar verzekeringen, en dat zij ten minste de stukken die Rabobank haar zond zou bekijken, zeker wanneer dat ging om een speciaal voor haar gemaakt overzicht van afspraken. Wanneer inderdaad niet over preventie-eisen gesproken was, lag het, gezien die vermelding, op de weg van Woo om daarnaar te informeren.
3.15.
Hiertegenover stelt Woo alleen, in vrij algemene termen, dat Rabobank haar niet geïnformeerd heeft. In het licht van de overgelegde stukken heeft zij daarmee onvoldoende onderbouwd dat Rabobank is tekortgeschoten in de zorgplicht die zij had als assurantiepersoon tegenover een klant die bedrijfsmatig vastgoedbeheerder was, en bij wie zij een zekere mate van deskundigheid en oplettendheid mocht verwachten. Dit derde verwijt kan dus niet leiden tot aansprakelijkheid.
3.16.
De rechtbank zal daarom haar oordeel alleen over het tweede verwijt aanhouden. Voor het geval komt vast te staan dat Rabobank een fout gemaakt heeft door Woo geen verzekering zonder preventieclausules voor te stellen, zal de rechtbank nu ingaan op enkele andere aspecten die in dat geval van belang zijn.
3.17.
Als gevolg van het vonnis van de rechtbank Breda en het arrest van het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch in de zaak tegen Interpolis staat vast dat Interpolis dekking mocht weigeren omdat Woo haar verplichting om de afzuiginstallatie regelmatig te laten reinigen niet was nagekomen. Dat Woo daardoor schade lijdt, staat ook niet ter discussie. De omvang van die schade wordt wel betwist. Woo vordert echter alleen nog een verklaring voor recht, met verwijzing naar de schadestaatprocedure. Op de zitting is gebleken dat Woo haar schade nog niet behoorlijk kan onderbouwen. De rechtbank ziet daarin voldoende reden om – wanneer de aansprakelijkheid inderdaad wordt vastgesteld – de zaak te verwijzen naar de schadestaatprocedure.
3.18.
Rabobank voert verder aan dat het pand in Udenhout slecht was onderhouden. Volgens haar is het regelmatig schoonmaken van de afzuiginstallatie te beschouwen als normaal onderhoud. Door dat na te laten, heeft Woo een brandrisico laten ontstaan en voortbestaan. Daarmee heeft Woo volgens Rabobank eigen schuld aan de schade die zij geleden heeft. Deze vraag betreft de omvang van de schadevergoedingsverplichting. Wanneer aansprakelijkheid wordt aangenomen, zal deze kwestie in de schadestaatprocedure aan de orde kunnen komen.
3.19.
Rabobank voert verder aan dat Woo niet tijdig geklaagd heeft over de tekortkomingen, zodat zij daaraan geen rechten meer kan ontlenen (artikel 6:89 BW). Dat gaat niet op. Het gevolg van schending van een informatieplicht is nu juist dat de klant niet over de juiste informatie beschikt, zodat hij doorgaans ook niet weet dat er een fout gemaakt is. Wanneer inderdaad moet worden vastgesteld dat Rabobank Woo een andere verzekering had moeten voorstellen, dan moet ook worden aangenomen dat Woo zich daarvan in 2002 niet bewust was, omdat zij niet op de hoogte was van het bestaan van die andere verzekering. Het is denkbaar dat Woo dat eerder had kunnen of moeten ontdekken, maar dat licht Rabobank niet toe. Daarmee is haar beroep op artikel 6:89 BW onvoldoende onderbouwd.
3.20.
De rechtbank zal de behandeling nu aanhouden, om Woo in de gelegenheid te stellen om met feitelijke gegevens (en zo mogelijk met stukken) te onderbouwen dat zij in 2002 voor het pand in Udenhout daadwerkelijk een polis had kunnen krijgen zonder preventieverplichtingen maar met een vergelijkbare premie. Wanneer het daarbij gaat om een beurspolis, zal zij moeten onderbouwen dat dit voor haar op dat moment een reële optie was.
4. De beslissing
De rechtbank
4.1.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van 1 juli 2015 voor het nemen van een akte door Woo over hetgeen is vermeld in 3.20, waarna Rabobank op de rol van vier weken daarna een antwoordakte kan nemen;
4.2.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.M. Eelkema en in het openbaar uitgesproken op 3 juni 2015.1.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 03‑06‑2015
type: nig 4123coll: JE 4212