ABRvS, 11-08-2010, nr. 201000154/1/H2.
ECLI:NL:RVS:2010:BN3735
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
11-08-2010
- Magistraten
Mrs. W. Konijnenbelt, A.W.M. Bijloos, C.W. Mouton
- Zaaknummer
201000154/1/H2.
- LJN
BN3735
- Vakgebied(en)
Bouwrecht (V)
Ruimtelijk bestuursrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2010:BN3735, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 11‑08‑2010; (Hoger beroep)
- Wetingang
- Vindplaatsen
BR 2011/8 met annotatie van H.J. Breeman en R.J.G. Bäcker
JOM 2010/782
OGR-Updates.nl 10-150
Uitspraak 11‑08‑2010
Inhoudsindicatie
Bij besluit van 5 juni 2008 heeft het college aan [appellant] een vergoeding van planschade toegekend ten bedrage van € 6.360,-, te vermeerderen met wettelijke rente.
Mrs. W. Konijnenbelt, A.W.M. Bijloos, C.W. Mouton
Partij(en)
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 2 december 2009 in zaak nr. 08/2039 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Heerlen.
1. Procesverloop
Bij besluit van 5 juni 2008 heeft het college aan [appellant] een vergoeding van planschade toegekend ten bedrage van € 6.360,-, te vermeerderen met wettelijke rente.
Bij besluit van 7 november 2008 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 2 december 2009, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 6 januari 2010, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 25 mei 2010, waar [appellant], in persoon, en het college, vertegenwoordigd door mr. J.A.L. Devoi, vergezeld van mr. M.A.M.A. Huppertz, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1.
Ingevolge artikel 49, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO), zoals deze bepaling gold ten tijde hier van belang, kent het college, voor zover een belanghebbende ten gevolge van een besluit omtrent vrijstelling als bedoeld in de artikelen 17 of 19, schade lijdt of zal lijden welke redelijkerwijs niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven en waarvan de vergoeding niet of niet voldoende door aankoop, onteigening of anderszins is verzekerd, hem op aanvraag een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding toe.
2.2.
Voor de beoordeling van een aanvraag om planschadevergoeding dient te worden bezien, of sprake is van een wijziging van het planologische regime waardoor de indiener van die aanvraag in een nadeliger positie is komen te verkeren, ten gevolge waarvan hij schade lijdt of zal lijden. Hiertoe dient een vergelijking te worden gemaakt tussen de gestelde schadeveroorzakende planologische maatregel en het voordien geldende planologische regime. Daarbij is wat betreft het oude planologische regime niet de feitelijke situatie van belang, maar hetgeen op grond van dat regime maximaal kon worden gerealiseerd, ongeacht de vraag of verwezenlijking daadwerkelijk heeft plaatsgevonden. Dit uitgangspunt geldt evenzeer voor de vaststelling van de eventuele waardevermindering.
2.3.
[appellant] heeft het college verzocht om vergoeding van planschade die hij stelt te lijden wegens de krachtens artikel 19, tweede lid, van de WRO op 21 oktober 2004 en 28 juli 2005 verleende vrijstellingen van het bestemmingsplan ‘Muisberg 1979’ (hierna: het bestemmingsplan) voor de realisering van een woonzorgcomplex. Het college heeft dat verzoek, overeenkomstig het advies van 9 mei 2008 van Tonnaer Adviseurs in Omgevingsrecht B.V., bij besluit van 5 juni 2008, zoals, na ingewonnen nader advies van 3 november 2008, gehandhaafd bij besluit van 7 november 2008, gedeeltelijk toegekend.
2.4.
[appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening (hierna: de StAB) in haar deskundigenbericht ten onrechte heeft geconcludeerd dat het gebruik als woonzorgcomplex geen planologisch nadeel met zich brengt. [appellant] voert in dit verband aan dat het gebruik ter plaatse niet meer kan worden aangemerkt als wonen in eengezinshuizen. Volgens hem gaat het om wonen in zorgwoningen, waarvan de bewoners permanente zorg behoeven.
2.4.1.
De rechtbank is overgegaan tot benoeming van de StAB als deskundige teneinde nader onderzoek te laten verrichten. De StAB heeft de situatie ter plaatse opgenomen. Zij heeft haar bevindingen neergelegd in een deskundigenbericht van 13 oktober 2009. Volgens dit deskundigenbericht is het planologisch regime door het gebruik als woonzorgcomplex niet gewijzigd en doet zich in zoverre geen planologisch nadeel voor.
Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 29 november 2006 in zaak nr. 200601720/1) verdragen, naast zelfstandige bewoningen door een gezin, ook minder traditionele woonvormen zich met een woonbestemming, indien daarbij sprake is van nagenoeg zelfstandige bewoning.
Het woonzorgcomplex bestaat uit zes woningen. Het toegestane gebruik ter plaatse bestaat uit wonen in eengezinshuizen. Dit begrip is niet in de planvoorschriften van het bestemmingsplan gedefinieerd.
Vast is komen te staan dat de bewoners van het woonzorgcomplex matig tot ernstig verstandelijk gehandicapt en hulpbehoevend zijn. In dat verband is sprake van 24 uurszorg en is overdag in ieder geval één begeleider per woning aanwezig en gedurende de nacht één begeleider voor het gehele complex. Onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 29 november 2006 concludeert de Afdeling dat geen sprake is van nagenoeg zelfstandige bewoning. Het college is door zich in het besluit van 7 november 2008 op het standpunt te stellen dat het gebruik als woonzorgcomplex in overeenstemming is met de woonbestemming hieraan voorbij gegaan. Dit besluit mist derhalve een deugdelijke motivering als bedoeld in artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb). De rechtbank heeft dit door in dit verband ten onrechte betekenis toe te kennen aan het deskundigenbericht niet onderkend.
2.5.
Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van 7 november 2008 van het college alsnog gegrond verklaren. Dat besluit komt wegens strijd met 7:12, eerste lid, van de Awb voor vernietiging in aanmerking. Het college dient een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen.
2.6.
Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld. Hierbij is in aanmerking genomen dat wat de kosten betreft die [appellant] onder 6.4. van het formulier proceskosten heeft aangekruist, slechts de kosten van uitreksels uit de openbare registers voor vergoeding in aanmerking komen. Voorts is [getuige] ter zitting niet als getuige gehoord, zodat de door [appellant] in dat verband genoemde kosten, evenmin voor vergoeding in aanmerking komen.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
- I.
verklaart het hoger beroep gegrond;
- II.
vernietigt de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 2 december 2009 in zaak nr. 08/2039;
- III.
verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;
- IV.
vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Heerlen van 7 november 2008, kenmerk 31003/20080776-A/JD;
- V.
veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Heerlen tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 2.257,69 (zegge: tweeduizend tweehonderdzevenenvijftig euro en negenenzestig cent), waarvan € 805,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
- VI.
gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Heerlen aan [appellant] het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 368,00 (zegge: driehonderdachtenzestig euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. W. Konijnenbelt, voorzitter, en mr. A.W.M. Bijloos en mr. C.W. Mouton, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.F.J. Bindels, ambtenaar van Staat.
w.g. Konijnenbelt voorzitter
w.g. Bindels ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 11 augustus 2010