Hof 's-Gravenhage, 23-09-2008, nr. 105.001.243/01, 03/1381 (oud)
ECLI:NL:GHSGR:2008:BG3996
- Instantie
Hof 's-Gravenhage
- Datum
23-09-2008
- Zaaknummer
105.001.243/01, 03/1381 (oud)
- LJN
BG3996
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Ondernemingsrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSGR:2008:BG3996, Uitspraak, Hof 's-Gravenhage, 23‑09‑2008; (Hoger beroep)
Conclusie in cassatie: ECLI:NL:PHR:2012:BW9245
Cassatie: ECLI:NL:HR:2012:BW9245, Bekrachtiging/bevestiging
Uitspraak 23‑09‑2008
Inhoudsindicatie
Schade door overstroming.
GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Sector handel
Zaaknummer : 105.001.243/01
Rolnummer (oud) : 03/1381
Rolnummer rechtbank : 179213/HA ZA 02-1210 (DH)
arrest van de eerste civiele kamer d.d. 23 september 2008
inzake
de vennootschap onder firma [naam],
kantoorhoudende te ’s-Gravenzande, gemeente Westland,
appellante,
hierna te noemen: [appellante],
advocaat: mr. P.J.L.J. Duijsens, te ’s-Gravenhage,
tegen
HET HOOGHEEMRAADSCHAP VAN DELFLAND,
zetelende te Delft,
geïntimeerde,
hierna te noemen: Delfland,
advocaat: mr. P.C.M. de Graaf, te ’s-Gravenhage.
Het verdere verloop van het geding
Bij arrest van 21 december 2006 heeft het hof [appellante] toegelaten tot bewijs als nader te melden. Daartoe heeft [appellante] vijf getuigen doen horen; een contra-enquête heeft niet plaatsgevonden. Vervolgens hebben partijen na enquête elk een memorie genomen, Delfland met een productie. Ten slotte hebben partijen wederom hun dossiers overgelegd en arrest gevraagd.
De verdere beoordeling
- 1.
Het hof blijft bij hetgeen het in voormeld arrest heeft overwogen en beslist. Bij dat arrest heeft het hof [appellante] toegelaten te bewijzen:
- a.
dat de door haar aangeduide duiker A op 19 september 2001 verstopt was en dat zij Delfland daarvan voor 19 september 2001 heeft verwittigd doch dat Delfland daarop geen actie heeft ondernomen, dan wel dat die verstopping en/of dat dichtslibben het gevolg zijn van gebrekkig onderhoud door Delfland, dan wel gebrekkig toezicht door Delfland, en voor zover zij mocht slagen in dat bewijs,
- b.
dat het bedrijf ten gevolge van deze nalatigheid van Delfland onder water is gelopen.
Met het oog op het onder a bedoelde bewijs heeft [appellante] haar firmanten [naam] (verder: de zoon) en [naam] (verder: de vader), haar bedrijfsleider [naam] (verder: [de bedrijfsleider]), [naam] en [naam] (verder: Z) als getuigen doen horen.
- 2.
Met betrekking tot het onder a bedoelde bewijs heeft [de bedrijfsleider] verklaard (zakelijk weergegeven) dat hij begin september heeft gezien dat het water in de sloot langs de Meloenlaan bij de duiker onder de Perzikenlaan aan de kant van het bedrijf van [appellante] hoger stond dan aan de andere kant en dat de ingang van de duiker vol bagger zat. Hij heeft verklaard dat hij toen de zoon gebeld heeft, dat deze met de vader is komen kijken, dat hij hun heeft laten zien wat er aan de hand was en dat zij hem hebben gezegd dat zij Delfland zouden bellen. De vader en de zoon hebben deze verklaring beiden bevestigd; zij hebben tevens verklaard dat de vader diezelfde dag Delfland heeft gebeld. De vader heeft voorts verklaard dat hij heeft gezien dat op 19 september 2001 het water zo hoog stond dat overstroming dreigde; de verklaring van de zoon ondersteunt dat. [de bedrijfsleider] heeft verklaard dat bij de duiker op 19 september 2001 niets veranderd was. [Z] heeft verklaard dat de betreffende duiker op 19 september 2001 aan beide zijden voor 90 % vol bagger zat. [appellante] heeft aangevoerd dat zij meent dat zij op grond van het bovenstaande het onder a bedoelde bewijs heeft geleverd.
- 3.
Delfland voert daartegen in de eerste plaats aan dat het bewijs betrekking heeft op een andere duiker (duiker B) dan die waarop de bewijsopdracht betrekking had (duiker A). Het brengt verder naar voren dat [appellante] in de procedure vele malen van koers is veranderd en dat dit aan de geloofwaardigheid van haar verhaal afbreuk doet, evenals het gegeven dat de vader en de zoon pas bij het getuigenverhoor voor het eerst beweren Delfland voor 19 september 2001 gewaarschuwd te hebben, en andere opvallende tegenstrijdigheden. Zij meent dat, alles overziende, de wisselende verhalen geen enkel geloof verdienen en niet is aangetoond dat Delfland ter zake een verwijt te maken zou zijn.
- 4.
Het hof volgt Delfland hierin niet. Het stelt voorop dat pas op grond van het tussenarrest duidelijk naar voren is gekomen onder welke specifieke en concrete omstandigheden naar het oordeel van het hof Delfland een verwijt kon worden gemaakt. Dat [appellante] daarop haar stellingen en de onderbouwing daarvan op die omstandigheden heeft toegespitst, maakt deze stellingen en de onderbouwing daarvan niet ongeloofwaardig. Het bewijs dat [appellante] heeft bijgebracht over een verstopte duiker waaraan zij het onderlopen van haar perceel aan de Perzikenlaan toeschrijft, heeft betrekking op de duiker onder de Pruimenlaan in een watergang langs de Meloenlaan. Van een verstopte duiker (koker) die tot onderlopen van dat bedrijf zou hebben geleid, is voor het eerst sprake in de conclusie van repliek (punt 4), zij het dat noch uit de conclusie zelf, noch uit de daarbij overgelegde producties duidelijk wordt waar deze duiker precies was gelegen. Uit de memorie van grieven (punt 30) blijkt dat [appellante] met betrekking tot het onderlopen van haar bedrijf aan de Perzikenlaan (onder meer) doelt op een duiker aan de Perzikenlaan. Bij akteverzoek bij het hof heeft [appellante] vervolgens aangegeven dat de litigieuze koker zou zijn gelegen in de waterloop langs de Meloenlaan onder de Pruimenlaan. Bij schriftelijk pleidooi heeft [appellante] naar voren gebracht dat het niet ging om de op de bijgevoegde plattegrond aangegeven duiker B, maar om de eveneens aangegeven duiker A; de namen van de straten waaronder die duikers zijn gelegen, zijn noch in het pleidooi, noch op de plattegrond vermeld. Gelet op de eerdere uitlatingen van [appellante] gaat het hof ervan uit dat [appellante] hierbij de duiker onder de Pruimenlaan heeft bedoeld. Hoewel het niet uitgesloten is dat Delfland door de wisselende aanduidingen in verwarring is gebracht, is het daardoor niet in zijn procespositie geschaad, aangezien het de gelegenheid heeft gehad op het ter zake van de duiker onder de Pruimenlaan naar voren gebrachte bewijs te reageren reageren. Wat Delfland tegenover dat bewijs heeft gesteld zijn slechts argumenten van algemene aard; deze zijn onvoldoende om het bewijs aan te tasten dat de duiker in de sloot langs de Meloenlaan onder de Pruimenlaan op en voor 19 september 2001 grotendeels verstopt was. Delfland heeft niet weersproken dat [appellante] het begin september 2001 heeft gewaarschuwd dat die duiker verstopt was en heeft evenmin argumenten aangevoerd op grond waarvan het hof zou moeten oordelen dat niet van Delfland verwacht kon worden dat het daarop nog voor 19 september 2001 actie zou ondernemen. Het hof is daarom van oordeel dat [appellante] heeft bewezen dat de duiker in de sloot langs de Meloenlaan onder de Pruimenlaan op 19 september 2001 verstopt was en dat zij Delfland daarvan voor 19 september 2001 heeft verwittigd doch dat Delfland daarop geen actie heeft ondernomen.
- 5.
Met betrekking tot de vraag of het bedrijf van [appellante] aan de Perzikenlaan ten gevolge van deze nalatigheid van Delfland onder water is gelopen, brengt [appellante] naar voren dat de verklaringen van de getuigen dat bevestigen. Daartegenover heeft Delfland een rapport in het geding gebracht, waarop [appellante] nog niet heeft kunnen reageren. Het hof zal [appellante] daartoe alsnog in de gelegenheid stellen en de zaak daartoe naar de rol verwijzen. Elke verdere beslissing zal worden aangehouden.
Beslissing
Het hof:
- -
verwijst de zaak naar de rol van dinsdag 4 november 2008 voor het nemen van een akte aan de zijde van [appellante] met het doel, vermeld in rechtsoverweging 5 van dit arrest;
- -
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.V. van den Berg, G. Dulek-Schermers en A.E.A.M. van Waesberghe en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 23 september 2008, in bijzijn van de griffier.