HR, 16-01-2015, nr. 14/01442
14/01442
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
16-01-2015
- Zaaknummer
14/01442
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2015:71, Uitspraak, Hoge Raad, 16‑01‑2015; (Cassatie)
In cassatie op: ECLI:NL:GHAMS:2014:403, Bekrachtiging/bevestiging
Beroepschrift, Hoge Raad, 16‑01‑2015
- Vindplaatsen
V-N 2015/6.12 met annotatie van Redactie
Belastingadvies 2015/3.2
FED 2015/25 met annotatie van G.G.M. Snoeks
NTFR 2015/552 met annotatie van dr. A. Rozendal
Uitspraak 16‑01‑2015
Inhoudsindicatie
Inkomstenbelasting; Artikel 3.25 Wet IB 2001. Goed koopmansgebruik. Nadere keuze om winst in eerder jaar te nemen niet toegestaan omdat over dat jaar geen aanslag meer kan worden opgelegd.
Partij(en)
16 januari 2015
nr. 14/01442
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van [X1] en [X2] te [Z] (hierna: belanghebbende 1 respectievelijk belanghebbende 2; tezamen belanghebbenden) tegen de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 6 februari 2014, nrs. 12/00024, 12/00025 en 12/00026, op het hoger beroep van belanghebbenden tegen een uitspraak van de Rechtbank te Haarlem (nrs. AWB 10/3454, 10/3455 en 10/4763) betreffende de aan belanghebbenden voor het jaar 2004 opgelegde aanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen en de aan belanghebbende 1 voor het jaar 2004 opgelegde aanslagen in de premie Ziekenfondswet. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
1. Geding in cassatie
Belanghebbenden hebben tegen ’s Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
2. Beoordeling van het middel
2.1.
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
2.1.1.
Belanghebbenden oefenden in maatschapsverband gezamenlijk een tuinbouwbedrijf uit. Tot het ondernemingsvermogen behoorden grond en andere onroerende zaken die aan de uitoefening van het bedrijf dienstbaar waren.
2.1.2.
Belanghebbenden hebben de feitelijke uitoefening van het tuinbouwbedrijf op 31 december 2000 beëindigd. In 2000 is na omzanding een deel van de grond verhuurd aan een derde.
2.1.3.
Op 15 februari 2002 zijn door belanghebbenden de jaarstukken 2000 met daarin een berekening van de stakingswinst opgemaakt.
2.1.4.
Op 31 maart 2003 is tussen de gemeente [Q] en belanghebbenden een schriftelijke koopovereenkomst gesloten, waarin onder meer is opgenomen dat belanghebbenden de grond aan de gemeente zullen overdragen. Op 29 maart 2004 is de notariële akte van levering betreffende de hiervoor genoemde verkoop verleden.
2.1.5.
Tot behoud van rechten is bij de vaststelling van de aan belanghebbenden voor het jaar 2004 opgelegde aanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen bij elk van hen het volledige bedrag van de stakingswinst in aanmerking genomen. Deze aanslagen zijn gedagtekend 31 december 2008.
2.1.6.
Aan belanghebbende 2 is tot behoud van rechten met dagtekening 9 september 2010 alsnog een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2003 opgelegd waarin haar aandeel in de stakingswinst eveneens is betrokken. Tegen deze aanslag heeft belanghebbende 2 bij brief van 30 september 2010 bezwaar gemaakt op de grond dat de aanslag is vastgesteld buiten de wettelijke termijn. Bij brief van 19 oktober 2010 heeft belanghebbende 2 de Inspecteur te kennen gegeven dat zij, onder handhaving van haar op termijnoverschrijding gegronde bezwaar, (haar aandeel in) de stakingswinst alsnog in aanmerking wenst te nemen in het jaar 2003. De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar van 3 november 2010 de aan belanghebbende 2 voor het jaar 2003 opgelegde aanslag wegens de termijnoverschrijding vernietigd.
2.2.1.
Voor het Hof was onder meer in geschil of de stakingswinst van belanghebbenden in aanmerking dient te worden genomen in het jaar 2000, het jaar 2003 of het jaar 2004.
2.2.2.
Het Hof heeft geoordeeld dat de Rechtbank op goede gronden heeft overwogen dat het belanghebbenden niet is toegestaan de door hen gerealiseerde stakingswinst in het jaar 2000 te verantwoorden. Het Hof heeft voorts geoordeeld dat, gelet op de omstandigheid dat de koopovereenkomst met de gemeente op 31 maart 2003 (na door de gemeenteraad verleende goedkeuring) tot stand is gekomen, en mede in aanmerking genomen de daarin opgenomen bepalingen, goed koopmansgebruik in beginsel toestaat de hiermee gemoeide boekwinst hetzij in 2003, hetzij in het jaar van levering van de onroerende zaken (2004) te verantwoorden.
2.2.3.
Belanghebbende 2 heeft in de bezwaarprocedure primair het standpunt ingenomen dat de aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2003 buiten de wettelijke termijn is vastgesteld en subsidiair dat zij – in afwijking van haar aangifte - de hiervoor in 2.1.1 genoemde grond in 2003 van haar ondernemingsvermogen naar haar privévermogen wenst over te brengen en aldus de boekwinst terzake in 2003 wenst te verantwoorden. De Inspecteur heeft het primaire standpunt van belanghebbende 2 gehonoreerd en de aanslag wegens termijnoverschrijding bij uitspraak op bezwaar vernietigd. Het Hof heeft geoordeeld dat ingeval de aanslag over het desbetreffende jaar onherroepelijk vaststaat het volgens vaste jurisprudentie niet mogelijk is terug te komen van een in de aangifte gedane keuze en dat de onderhavige situatie daarmee op één lijn dient te worden gesteld. Op grond daarvan heeft het Hof geoordeeld dat het belanghebbende 2 niet is toegestaan haar keuze (alsnog) te herzien, en dat goed koopmansgebruik in haar geval verplicht tot winstneming in 2004.
2.3.
Het tegen het hiervoor in 2.2.3 vermelde oordeel van het Hof gerichte middel faalt. Aangezien ’s Hofs vaststellingen geen andere gevolgtrekking toelaten dan dat de boekwinst niet meer tot uitdrukking kon worden gebracht in de voor het jaar 2003 vast te stellen aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen van belanghebbende 2, kon zij niet meer ervoor kiezen de boekwinst in dat jaar in aanmerking te nemen (vgl. het arrest van de Hoge Raad van 1 mei 1996, nr. 31167, ECLI:NL:HR:1996:AA2013, BNB 1996/221).
2.4.
Het beroepschrift in cassatie bevat geen klachten met betrekking tot de beslissingen die het Hof heeft gegeven inzake de aan belanghebbende 1 opgelegde aanslagen. Het beroep in cassatie is derhalve ook in zoverre ongegrond.
3. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
4. Beslissing
De Hoge Raad verklaart de beroepen in cassatie van belanghebbende 1 en belanghebbende 2 ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J.A.C.A. Overgaauw als voorzitter, en de raadsheren P.M.F. van Loon en L.F. van Kalmthout, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 16 januari 2015.
Beroepschrift 16‑01‑2015
Geacht college,
Namens onze cliënten, [X1] en [X2], [Z], motiveren wij het op 18 maart jl. ingediende pro forma beroepschrift in tegen de uitspraak van Gerechtshof Amsterdam, gedagtekend 6 februari 2014 en ter post bezorgd op 7 februari 2014.
Een kopie van deze uitspraak is reeds toegezonden.
Kopieën van machtigingen van [X1] en [X2] zijn thans als bijlagen bijgevoegd.
Beroep in cassatie
Wij zijn van oordeel dat genoemde uitspraak van het gerechtshof o.g.v. artikel 79 RO niet in stand kan blijven.
Motivering
In de paragrafen 2.5 en 4.1.7 van de uitspraak heeft het gerechtshof geoordeeld dat het [X2] op grond van goedkoopmansgebruik in haar geval niet is toegestaan om haar stakingswinst (alsnog) in het jaar 2003 aan te geven:
‘2.5.
Bij brief van de griffier van 25 september 2013 heeft het Hof onder meer de volgende voorlopige oordelen aan belanghebbende medegedeeld:
- ‘1.
De rechtbank heeft in onderdeel 4.1 t/m 4.7 van haar uitspraak op goede gronden geoordeeld dat de redelijkheid zich ertegen verzet om de tot het ondernemingsvermogen gerekende 0.80.00 ha grond per 31 december 2000 naar het privévermogen over te brengen.
(…)
- 2.
Anders dan de rechtbank is het Hof van oordeel dat, gelet op de omstandigheid dat de koopovereenkomst met de gemeente [Q] op 31 maart 2003 is gesloten, en mede in aanmerking genomen de daarin opgenomen bepalingen (…), goed koopmansgebruik in beginsel toestaat de hiermee gemoeide boekwinst hetzij in 2003, hetzij in het jaar van levering van de grond (2004) te verantwoorden. Belanghebbenden hebben subsidiair het standpunt ingenomen dat zij — indien het Hof hun primaire standpunt niet honoreert — de winst alsnog in het jaar 2003 willen verantwoorden. Hierover overweegt liet Hof als volgt.
2.1.
In hoger beroep is komen vast te staan dat [belanghebbende 2] in de bezwaarprocedure tegen de buiten de wettelijke termijn vastgestelde aanslag IB/PVV 2003 het aanvullende standpunt heeft ingenomen — onder handhaving van het primaire standpunt dat de aanslag wegens term ijnoverschrijding dient te worden vernietigd- dat zij de onder 1 genoemde grond in 2003 van haar ondernemingsvermogen naar haar privévermogen wenst over te brengen en aldus de boekwinst in 2003 wenst te verantwoorden. Tevens staat vast dat het primaire standpunt van belanghebbende is gehonoreerd en dat de aanslag wegens termijn-overschrijding is vernietigd. Deze situatie dient naar 's Hofs oordeel op één lijn te worden gesteld met het geval waarin de aanslag over het desbetreffende jaar onherroepelijk vaststaat, in welk geval het volgens vaste jurisprudentie niet mogelijk is terug te komen van een in de aangifte gedane keuze (vgl. onder meer HR 20 juni 1956, nr. 12.795, BNB 1956/245 en HR 1 mei 1996, nr. 31.167, BNB 1996/221). Het Hof is daarom van oordeel dat het [belanghebbende 2] niet is toegestaan haar keuze (alsnog) ter herzien en dat goedkoopmansgebruik in haar geval verplicht tot winstneming in 2004.’
(…)
‘4.1.7.
Belanghebbenden hadden subsidiair het standpunt ingenomen dat zij — indien het Hof hun primaire standpunt niet honoreert — de winst alsnog in het jaar 2003 willen verantwoorden. Over dit subsidiaire standpunt heeft het Hof het onder 2.5 weergegeven voorlopige oordeel geformuleerd. Het Hof handhaaft dit voorlopige oordeel en legt dit thans als definitief oordeel ten grondslag aan de onderhavige uitspraak. Hetgeen de gemachtigde hierover nog heeft aangevoerd in zijn schriftelijke reactie van 15 oktober 2013, brengt geen wijziging in dit oordeel. De omstandigheid dat belanghebbende 2 haar subsidiaire standpunt kenbaar heeft gemaakt op een tijdstip dat de aanslag IB/PVV 2003 nog niet Wegens termijnoverschrijding was vernietigd, doet immers niet af, zoals het Hof reeds in zijn brief van 25 september 2013 heeft overwogen, aan het gegeven dat belanghebbende 2 daarbij haar primaire standpunt heeft gehandhaafd en dat de aanslag vervolgens ook daadwerkelijk wegens termijnoverschrijding is vernietigd’.
Relevante vaststaande feiten t.a.v. [X2] en het jaar 2003 zijn:
• | 6-10-2004 | => | aangifte IB-PVV 2003 ingediend met een verschuldigd bedrag IB-PVV van € 10. Ingevolge art. 9.4 Wet IB 2001 (invorderingsvrijstelling) is er geen aanslag vast te stellen; |
• | 9-9-2010 | => | aanslag IB-PVV 2003 met aanslagnummer [002] opgelegd; |
• | 30-9-2010 | => | bezwaar tegen aanslag wegens termijnoverschrijding; |
• | 19-10-2010 | => | aanvulling bezwaar met kenbaar maken stakingswinst aan te geven in 2003; |
• | 3-11-2010 | => | uitspraak op bezwaar, aanslag vernietigd wegens termijnoverschrijding. |
Feit is dat gedurende het ‘bestaan’ van de aan [X2] opgelegde definitieve aanslag IB PVV 2003 door haar is kenbaar gemaakt dat zij de stakingswinst wenst aan te geven in het jaar 2003.
Op 19-10-2010 maakt [X2] aan de belastingdienst duidelijk kenbaar haar stakingswinst in 2003 te willen aangeven. Op dat moment loopt de bezwaarfase tegen de definitieve aanslag IB-PVV 2003 nog en staat de aanslag 2003 nog niet onherroepelijk vast.
Bij dit oordeel (aanslag 2003 staat nog niet onherroepelijk vast) laat HR 1 mei 1996, nr. 31 167, BNB 1996/221 juist de ruimte om i.c. op 19-10-2010 de stakingswinst in 2003 aan te geven.
Op grond hiervan verzoeken wij u de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam d.d. 6 februari 2014 te vernietigen en te beslissen dat [X2] haar stakingswinst op grond van goedkoopmansgebruik in haar geval op 19-10-2010 terecht in het jaar 2003 heeft kunnen aangeven.