HR, 21-12-2012, nr. 12/03554
ECLI:NL:HR:2012:BY3118
- Instantie
Hoge Raad (Civiele kamer)
- Datum
21-12-2012
- Zaaknummer
12/03554
- Conclusie
Mr. P. Vlas
- LJN
BY3118
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Burgerlijk procesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2012:BY3118, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 09‑11‑2012
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2012:BY3118
ECLI:NL:HR:2012:BY3118, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 09‑11‑2012; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2012:BY3118
- Vindplaatsen
Conclusie 09‑11‑2012
Mr. P. Vlas
Partij(en)
Zaak 12/03554
Mr. P. Vlas
Zitting, 9 november 2012
Conclusie inzake art. 80a inzake:
- 1.
[Verzoekster 1] en
- 2.
[Verzoekster 2]
(hierna gezamenlijk: verzoeksters)
tegen
De Staat der Nederlanden (Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, Immigratie- en Naturalisatiedienst, hierna: de Staat)
1.
Bij beschikking van 7 juni 2012 heeft de rechtbank 's-Gravenhage het verzoek van verzoeksters tot vaststelling van de Nederlandse nationaliteit op de voet van art. 17 Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN) afgewezen. Tegen deze beschikking hebben verzoeksters tijdig beroep in cassatie ingesteld.
2.
In cassatie is onbestreden het oordeel van de rechtbank dat [verzoekster 1] op grond van de Toescheidingsovereenkomst inzake nationaliteiten tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek Suriname (Trb. 1975, 132) op 25 november 1975 de Surinaamse nationaliteit heeft verkregen en de Nederlandse nationaliteit heeft verloren (rov. 5.1). Het verkrijgen van een Nederlands paspoort is niet een van de wijzen waarop het Nederlanderschap kan worden verkregen, zoals de rechtbank terecht heeft overwogen (rov. 5.2).
3.
De aangevoerde klachten rechtvaardigen geen behandeling in cassatie, omdat de klachten klaarblijkelijk niet tot cassatie kunnen leiden. Daartoe geldt het volgende. De klacht over een besluit van de gemeente Rotterdam treft geen doel, omdat over een dergelijk besluit in cassatie niet kan worden geklaagd en overigens de rechtbank haar beschikking niet op dit besluit heeft gebaseerd. De klacht dat geen optieverklaring behoefde te worden afgelegd indien de moeder van [verzoekster 1] de Nederlandse nationaliteit bezat, bestrijdt niet het in rov. 5.4 gegeven oordeel over art. 6 resp. art. 27 RWN (oud). Daarmee blijft het oordeel van de rechtbank overeind dat verzoekers niet op grond van de optieverklaring de Nederlandse nationaliteit hebben verkregen. Aangezien rov. 5.4 voor de afwijzende beschikking een zelfstandig dragende grond is, hebben de verzoekers geen belang bij de overige tegen rov. 5.3 gerichte klachten.
4.
De conclusie strekt tot het niet-ontvankelijk verklaren van het cassatieberoep op de voet van art. 80a RO.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden
A-G
Uitspraak 09‑11‑2012
21 december 2012
Eerste Kamer
12/03554
EE/EP
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
1. [Verzoekster 1],
wonende te [woonplaats],
2. [Verzoekster 2],
wonende te [woonplaats],
VERZOEKSTERS tot cassatie,
advocaat: mr. A. Ramsoedh,
t e g e n
DE STAAT DER NEDERLANDEN (Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, Immigratie- en Naturalisatiedienst),
zetelende te 's-Gravenhage,
VERWEERDER in cassatie,
niet verschenen.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [verzoekster] c.s. en de Staat.
1. Het geding in feitelijke instantie
Voor het verloop van het geding in feitelijke instantie verwijst de Hoge Raad naar de beschikking in de zaak 395006/HA RK 11-313 van de rechtbank 's-Gravenhage van 7 juni 2012.
De beschikking van de rechtbank is aan deze beschikking gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen de beschikking van het hof hebben [verzoekster] c.s. beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staat heeft geen verweerschrift ingediend.
Het standpunt van de Procureur-Generaal P. Vlas strekt tot het niet-ontvankelijk verklaren van het cassatieberoep op de voet van art. 80a RO.
De advocaat van [verzoekster] c.s. heeft bij brief van 19 november 2012 op dat standpunt gereageerd.
3. Beoordeling van de ontvankelijkheid
De Hoge Raad is van oordeel dat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen omdat de partij die het cassatieberoep heeft ingesteld klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep dan wel omdat de klachten klaarblijkelijk niet tot cassatie kunnen leiden (zie het standpunt van de Procureur-Generaal onder 3).
De Hoge Raad zal daarom - gezien art. 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie en gehoord de Procureur-Generaal - het beroep niet-ontvankelijk verklaren.
4. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president F.B. Bakels, als voorzitter, en de raadsheren J.C. van Oven en A.H.T. Heisterkamp, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer J.C. van Oven op 21 december 2012.