Hof Amsterdam, 26-05-2015, nr. 23-001321-15
ECLI:NL:GHAMS:2015:2848
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
26-05-2015
- Zaaknummer
23-001321-15
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2015:2848, Uitspraak, Hof Amsterdam, 26‑05‑2015; (Hoger beroep)
Uitspraak 26‑05‑2015
Inhoudsindicatie
Verzoek tot opheffing cq schorsing van de voorlopige hechtenis
GERECHTSHOF AMSTERDAM
MEERVOUDIGE STRAFKAMER, RAADKAMER
BESCHIKKING op een verzoek strekkende tot opheffing dan wel schorsing van de voorlopige hechtenis van de verdachte:
[verdachte]
geboren te [geboorteplaats]) op [geboortedag] 1973,
zonder vaste woon- of verblijfplaats hier te lande,
met als adres in het buitenland [adres] [geboorteplaats]).
De feiten en de rechtsgang
Het hof heeft gezien het namens de verdachte ingediende verzoekschrift strekkende tot opheffing c.q. schorsing van de voorlopige hechtenis, welk verzoekschrift op 31 maart 2015 bij het hof is binnengekomen. Het hof heeft voorts kennis genomen van de stukken betrekking hebbend op de voorlopige hechtenis van de verdachte, waaronder de bevelen tot schorsing van de voorlopige hechtenis van de verdachte van de rechtbank Amsterdam van 4 april 2014 en 24 juni 2014 en het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 13 maart 2015. De rechtbank heeft bij dit vonnis de schorsing van de voorlopige hechtenis opgeheven. Het hof heeft bij de behandeling in raadkamer op 6 mei 2015 gehoord de advocaat-generaal en de raadsman van de verdachte mr. C.J. Nierop.
Het hof leidt uit de stukken het volgende af.
De verdachte is op 11 januari 2013 in verzekering en aansluitend op 14 januari 2013 in bewaring gesteld.
Op 4 april 2014 heeft de rechtbank Amsterdam de voorlopige hechtenis van de verdachte onder voorwaarden geschorst met ingang van het moment waarop de erkenningsbeslissing van de tenuitvoerleggingsstaat (Hongarije) door het Internationaal Rechtshulp Centrum Haarlem is ontvangen, tot aan de inhoudelijke behandeling van de zaak.
Deze schorsingsbeslissing is door Hongarije niet erkend, met als gevolg dat de schorsing van de voorlopige hechtenis van de verdachte niet is geeffectueerd.
Nadat de rechtbank Amsterdam op 24 juni 2014 de voorlopige hechtenis opnieuw heeft geschorst, onder gewijzigde voorwaarden, is de voorlopige hechtenis van de verdachte met ingang van 25 juni 2014 daadwerkelijk geschorst. De rechtbank Amsterdam heeft aan de schorsing de volgende overweging ten grondslag gelegd:
‘Uitgangspunt is dat een ieder zijn berechting in vrijheid dient te kunnen afwachten. Daarnaast geldt dat iemand voor onschuldig moet worden gehouden, totdat het tegendeel is bewezen.’ Daarnaast blijkt uit de stukken dat de omstandigheid dat de inhoudelijke behandeling van de strafzaak tegen de verdachte niet op afzienbare tijd plaats kon vinden mede redengevend is geweest.
Tijdens de inhoudelijke behandeling op 3 februari 2015 heeft de rechtbank Amsterdam besloten de voorlopige hechtenis te schorsen tot het moment van de uitspraak. Als schorsingsvoorwaarde werd onder andere opgenomen dat de verdachte niet aanwezig hoefde te zijn bij de verdere inhoudelijke behandeling van haar zaak en dat zij na het bijwonen van de inhoudelijke behandeling van de strafzaak zo spoedig mogelijk diende terug te keren naar Hongarije.
In aanvulling hierop heeft de rechtbank Amsterdam tijdens de inhoudelijke behandeling van de zaak op 10 februari 2015 besloten dat de schorsing van de voorlopige hechtenis van onbeperkte duur is.
De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte op 13 maart 2015 veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier jaren en het bevel tot schorsing van de voorlopige hechtenis opgeheven.
Op 31 maart 2015 is namens de verdachte verzocht om opheffing dan wel schorsing van de voorlopige hechtenis.
De raadsman van de verdachte heeft het verzoekschrift strekkende tot opheffing dan wel schorsing van de voorlopige hechtenis bij de behandeling in raadkamer op 6 mei 2015 toegelicht. De raadsman van de verdachte heeft – kort gezegd – in raadkamer aangevoerd dat, gelet op de jurisprudentie en de internationale mensenrechtenverdragen, hangende het hoger beroep het uitgangspunt dient te zijn dat de verdachte haar berechting in vrijheid mag afwachten, tenzij er argumenten zijn die voorlopige hechtenis noodzaken. Voorts zijn er volgens de raadsman naast het veroordelend vonnis ook anderszins gronden nodig. Verder is de datum van de vervroegde invrijheidsstelling niet leidend voor de opheffing van de voorlopige hechtenis en mag het aanwenden van rechtsmiddelen niet illusoir worden.
De advocaat-generaal heeft zich verzet tegen opheffing dan wel schorsing van de voorlopige hechtenis.
De beoordeling
Voor zover de raadsman onder verwijzing naar de door hem genoemde jurisprudentie heeft beoogd een beroep te doen op artikel 5 EVRM overweegt het hof als volgt.
Art. 5 EVRM kent een onderscheid tussen de toetsingskaders voor vrijheidsbeneming hangende de strafprocedure in eerste aanleg en hoger beroep.
De vrijheidsbeneming is vóór veroordeling gerechtvaardigd indien de verdachte op rechtmatige wijze is gearresteerd of gedetineerd teneinde voor de bevoegde rechterlijke instantie te worden geleid, wanneer er een redelijke verdenking bestaat dat hij een strafbaar feit heeft begaan of indien het redelijkerwijs noodzakelijk is hem te beletten een strafbaar feit te begaan of te ontvluchten nadat hij dit heeft begaan (art. 5 lid 1, aanhef en onder c, van het EVRM).
Na veroordeling is de vrijheidsbeneming gerechtvaardigd indien de verdachte op rechtmatige wijze is gedetineerd na veroordeling door een daartoe bevoegde rechter (art. 5 lid 1, aanhef en onder a, van het EVRM). Ingevolge bestendige jurisprudentie van het EHRM hoeft deze veroordeling niet onherroepelijk te zijn.
Art. 5 lid 3 EVRM bepaalt, voor zover van belang, dat een ieder die is gearresteerd of gedetineerd, overeenkomstig lid 1, aanhef en onder c, van art. 5 EVRM, het recht heeft om binnen een redelijke termijn berecht te worden of hangende het proces in vrijheid te worden gesteld. De invrijheidstelling kan afhankelijk worden gesteld van een waarborg voor de verschijning van de betrokkene ter terechtzitting.
Aan de tekst van artikel 5 EVRM noch aan de jurisprudentie van het EHRM ten aanzien van artikel 5 EVRM, kan de stelling van de raadsman, dat de verdachte hangende het hoger beroep zijn berechting in vrijheid moet kunnen afwachten, worden ontleend. Anders dan de raadsman heeft betoogd zal het hof dus niet zonder meer als uitgangspunt nemen dat de verdachte haar berechting bij het hof in vrijheid mag afwachten.
Voortduren voorlopige hechtenis
Gelet op het vonnis van de rechtbank van 13 maart 2015 is sprake van ernstige bezwaren. Voorts is het hof gezien de aard, de ernst en de periode van de door de rechtbank bewezenverklaarde feiten van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte een misdrijf zal begaan waardoor de gezondheid of veiligheid van personen in gevaar kan worden gebracht. Het hof verenigt zich derhalve met het onderliggende bevel gevangenhouding en zal het verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis afwijzen.
Schorsing van de voorlopige hechtenis
Zoals het hof heeft overwogen in ECLI:NL:GHAMS:2015:635 (Klimop-zaak) volstaat, anders dan de rechtbank in de kern heeft overwogen, de enkele veroordeling van de verdachte niet voor het opheffen van de schorsing van de voorlopige hechtenis.
De vraag die voorligt is of sprake is van enig redelijk doel bij het opnieuw in voorlopige hechtenis nemen van de verdachte.
Gesteld noch gebleken is dat de verdachte in de periode dat haar voorlopige hechtenis geschorst was zich niet heeft gehouden aan de gestelde schorsingsvoorwaarden. Hieruit leidt het hof af dat het recidivegevaar kennelijk in de afgelopen periode voldoende kon worden ingeperkt door de aan haar gestelde schorsingsvoorwaarden. Het hof ziet niet in dat dit na het veroordelend vonnis anders zal zijn. Ook overigens is niet gebleken van (andere) omstandigheden op grond waarvan hernieuwde schorsing van de verdachte onwenselijk zou moeten worden geacht.
Mede in aanmerking genomen de persoonlijke omstandigheden van de verdachte acht het hof termen aanwezig om de schorsing van de voorlopige hechtenis te bevelen onder de navolgende voorwaarden, tot aan de eerstvolgende behandeling van de strafzaak in hoger beroep.
De beslissing
Het hof:
WIJST AF het verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis van de verdachte.
SCHORST het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte met ingang van woensdag 27 mei 2015, 14.00 uur tot aan de eerstvolgende behandeling van haar zaak,
zulks onder de algemene voorwaarden dat:
1. zij indien de opheffing van de schorsing mocht worden bevolen, zich niet aan de tenuitvoerlegging van het bevel tot voorlopige hechtenis zal onttrekken;
2. zij ingeval zij wegens het feit waarvoor de voorlopige hechtenis is bevolen tot andere dan vervangende vrijheidsstraf mocht worden veroordeeld, zich aan de tenuitvoerlegging daarvan niet zal onttrekken;
3. zij aan iedere oproeping vanwege een justitiële instantie gevolg zal geven;
4. zij zich niet schuldig zal maken aan strafbare feiten;
5. zij ten behoeve van het vaststellen van haar identiteit medewerking verleent aan het
nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in
artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
6. zij elke adreswijziging schriftelijk door zal geven aan het ressortsparket te Amsterdam onder vermelding van het parketnummer 23/001321-15;
en onder de bijzondere voorwaarden dat,
7. zij zal verblijven op het vaste woonadres in het buitenland dat van haar bekend is bij het gerechtshof Amsterdam en de advocaat-generaal en dat hierboven is vermeld;
8. zij Hongarije niet zal verlaten, anders dan om gevolg te geven aan een oproeping van justitie of politie in Nederland;
9. zij op geen enkele wijze (middellijk of onmiddellijk) contact op neemt met de volgende personen:
- [betrokkene 1];
- [betrokkene 2];
- [betrokkene 3];
- [betrokkene 4];
- [betrokkene 5];
10. zij op geen enkele wijze bemoeienis heeft met (het werk van) prostituees.
Deze beschikking is gegeven op 26 mei 2015 in raadkamer van dit hof door
mr. M.J.G.B. Heutink, voorzitter,
mrs. H.W.J. de Groot en F.M.D. Aardema, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. K.D.M. de Lange als griffier.
De advocaat-generaal bij dit gerechtshof brengt vorenstaande beschikking ter kennis van de verdachte.
Amsterdam, 26 mei 2015,
de advocaat-generaal