Hof 's-Gravenhage, 15-04-2009, nr. 22-004820-07
ECLI:NL:GHSGR:2009:BI1178
- Instantie
Hof 's-Gravenhage
- Datum
15-04-2009
- Zaaknummer
22-004820-07
- LJN
BI1178
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSGR:2009:BI1178, Uitspraak, Hof 's-Gravenhage, 15‑04‑2009; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2010:BM4445, Bekrachtiging/bevestiging
Conclusie in cassatie: ECLI:NL:PHR:2010:BM4445
Uitspraak 15‑04‑2009
Inhoudsindicatie
"Metselmoorden". Het Hof veroordeelt de verdachte voor doodslag, meermalen gepleegd tot een gevangenisstraf van 18 jaren.
Partij(en)
Rolnummer: 22-004820-07
Parketnummer: 09-754130-04
Datum uitspraak: 15 april 2009
TEGENSPRAAK
Gerechtshof te 's-Gravenhage
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank 's-Gravenhage van 4 september 2007 in de strafzaak tegen de verdachte:
[Verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Suriname) op [geboortedag] 1969,
[adres].
- 1.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzittingen in hoger beroep van dit hof van 7 november 2008, 10, 13 en 17 maart en 1 april 2009.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
2. Tenlastelegging
Aan de verdachte is - na aanpassing van de omschrijving van de tenlastelegging op de voet van artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering - ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 12 augustus 2004 te ’s-Gravenhage, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen opzettelijk en met voorbedachten rade, althans opzettelijk [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2], van het leven heeft beroofd, immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, althans met dat opzet
- -
meermalen, althans eenmaal met een of meer mes(sen), althans (een) scherp(e) en/of puntig(e) voorwerp(en) gestoken in het hart en/of de borstkas en/of de/een long(en), althans in het lichaam van [slachtoffer 1] en/of
- -
meermalen, althans eenmaal met een of meer mes(sen), althans (een) scherp(e) en/of puntig(e) voorwerp(en) gestoken in het hart en/of de borstkas en/of de/een long(en) en/of het middenrif, althans in het lichaam van [slachtoffer 2],
tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] zijn overleden.
3. Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het impliciet primair tenlastegelegde – medeplegen van moord, meermalen gepleegd - veroordeeld tot een levenslange gevangenisstraf.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
4. Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
5. Weergave van de feiten en omstandigheden
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting gaat het hof uit van het navolgende.
5.1
Voorgeschiedenis
Op 4 augustus 2004 wordt door de broer van de verdachte, [medeverdachte 1], aangifte gedaan van wederrechtelijke vrijheidsberoving, afpersing en mishandeling op 31 juli 2004.1 Op 17 augustus 2004 worden door [medeverdachte 1] op het politiebureau, aan de hand van foto’s, [slachtoffer 1] en [getuige 1] aangewezen als daders van deze feiten.2
Laatstgenoemde is door de rechtbank te ’s-Gravenhage op 6 april 2005 veroordeeld voor onder meer deze feiten.3 Ook [medeverdachte 2] doet op 5 augustus 2004 aangifte van mishandeling met geweld gepleegd door twee mannen.4 Al deze feiten zouden te maken hebben met een financieel conflict dat [slachtoffer 1] met [betrokkene 1] had. [slachtoffer 1] zou [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] bij dit conflict hebben betrokken omdat zij een familierelatie hebben met [betrokkene 1] – [betrokkene 1] is de partner van de zus van [medeverdachte 1], welke zus de dochter is van [medeverdachte 2] - en deze destijds in Suriname zou verblijven.5
5.2
Vermissing van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]
Op 13 augustus 2004 wordt aangifte gedaan van de vermissing van [slachtoffer 1], geboren op [geboortedag] 1979 te [geboorteplaats] en [slachtoffer 2], geboren op [geboortedag] 1980 te geboorteplaats. Zij zouden op 12 augustus 2004 omstreeks 10.30 uur in een rode Volkswagen Golf naar Den Haag zijn gereden.6 Deze auto wordt twee weken later, op 25 augustus 2004, leeg aangetroffen in de [C-straat] in Den Haag.7
5.3
Aantreffen slachtoffers [B-straat]
In een pand, gelegen aan de [B-straat] te Den Haag en in eigendom toebehorende aan [medeverdachte 1]8, wordt op 23 september 2004 door “bloed- en lijkenhonden” in een afgesloten en onbereikbare ruimte achter het toilet een bloed- en lijkengeur waargenomen. Na voltooiing van de sloopwerkzaamheden worden op 25 september 2004 twee lijken in een blok beton aangetroffen. De lichamen zijn in transparante folie en in een vloerbedekking verpakt.9 Het blijken de lichamen te zijn van de vermiste [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2].10
5.4
Doodsoorzaak
Uit sectie blijkt dat het slachtoffer [slachtoffer 1] door 43 tot 45 steek- en snijwonden met één of meer scherpe, smalle voorwerpen om het leven is gebracht. In het lichaam worden 46 scherprandige huidperforaties aan borst, buik, rug, beide flanken, hals, hoofd, rechterbeen en armen aangetroffen. De letsels aan de armen kunnen passen bij afweer. Het oplopen van de letsels verklaart het overlijden zonder meer, op basis van orgaan- en weefselbeschadiging van onder meer borstkas, hart en longen.11
Uit sectie blijkt dat het slachtoffer [slachtoffer 2] door tenminste 29 steek- en snijwonden met één of meer scherpe, smalle voorwerpen om het leven is gebracht. In het lichaam worden 33 huidperforaties aangetroffen aan borst, buik, rug, rechter- en linkerarm, rechteroksel, hals, hoofdhuid en rechterhand.
De letsels aan de rechterhand passen bij afweer. Het oplopen van de letsels verklaart het overlijden zonder meer, op basis van orgaan- en weefselbeschadiging van onder meer borstkas, hart, bovenste holle ader, longen en middenrif.12
5.5
Onderzoek [A-straat]
Nadat de medeverdachten [medeverdachte 4]13 en [medeverdachte 3]14, respectievelijk aangehouden op 14 en 17 december 2004, een verklaring hebben afgelegd, wordt door de Technische Recherche een onderzoek ingesteld in de woning aan de [A-straat] te Den Haag. Uit dit onderzoek blijkt dat in alle kamers de vloerbedekking en/of laminaatvloer geheel of gedeeltelijk is verwijderd. Alle deuren van de vertrekken in het pand zijn verwijderd, evenals alle tegels van de muur en de vloer in het toilet en de douche. De kamer rechts aan de voorzijde (KAMER 1), waar later naar wordt verwezen als “de kamer van de Chinees”, wordt geheel leeg aangetroffen. Op de muren van deze kamer worden echter vele bloedspatten aangetroffen, welke worden veiliggesteld.15 De aangetroffen bloedsporen kunnen op grond van het vergelijkend DNA-onderzoek afkomstig zijn van de verdachte en eerdergenoemde slachtoffers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]. Dit betekent tevens dat het celmateriaal niet afkomstig is van één van de andere personen van wie in deze zaak een DNA-profiel is vervaardigd. De kans dat een willekeurig gekozen individu hetzelfde DNA-profiel bezit als dat van het onderzochte spoor is in die gevallen minder dan 1 op 1 miljard.16
5.6
De gebeurtenissen op 12 augustus 2004
Op 24 september 2004 worden de verdachte en zijn vader [medeverdachte 2] aangehouden. Beiden ontkennen op welke wijze dan ook betrokken te zijn geweest bij de dood van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2].17
Eerst op 29 december 2004 legt de verdachte tegenover de rechter-commissaris een verklaring af omtrent zijn betrokkenheid bij de gebeurtenissen die hebben geleid tot de dood van de slachtoffers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2].
De verdachte verklaart dat hij op 12 augustus 2004 in de woning aan de [A-straat] in “de kamer van de Chinees” in gevecht is geraakt met [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]. Tijdens dit gevecht is hij door middel van een mes gewond geraakt aan zijn arm en zijn [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] door zijn toedoen om het leven gekomen, nadat hij beide slachtoffers meerdere malen met een mes heeft gestoken.18
De medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] die eveneens op 12 augustus 2004 in de woning aan de [A-straat] waren, bevestigen dat de verdachte op enig moment tezamen met [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] in “de kamer van de Chinees” was, dat daar geluiden te horen waren die zij duiden als gevechtsgeluiden en dat slechts de verdachte de kamer levend heeft verlaten.19
5.7
Verwondingen van de verdachte
De verdachte heeft verklaard tijdens het gevecht met [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] op 12 augustus 2004 met een mes in zijn linker onderarm te zijn geraakt.20 Blijkens medische informatie van de chirurg die de verdachte heeft geopereerd op 12 augustus 2004, had de verdachte op voornoemde datum een diepe snijwond in de linkeronderarm, waarbij er sprake was van een door en door verwonding door de membrana interossia, waarbij zowel flexor pezen, spierbuiken als extensor spierbuiken waren doorgesneden. Alle genoemde structuren werden via twee aparte incisies gesloten.21
6. Standpunt van het Openbaar Ministerie
De vordering van de advocaat-generaal houdt in dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het impliciet primair tenlastegelegde, te weten medeplegen van moord, meermalen gepleegd, zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 20 jaren met aftrek van voorarrest.
7. Standpunt van de verdachte en de verdediging
De raadsman van de verdachte heeft overeenkomstig zijn pleitnota verweer gevoerd. De raadsman stelt zich op het standpunt dat de verdachte moet worden vrijgesproken van moord. Daarnaast heeft de raadsman terzake doodslag een beroep gedaan op noodweer, dan wel noodweerexces en voorts gesteld dat als er redelijke twijfel is ten aanzien van de strafbaarheid van de verdachte deze niet gestraft mag worden.
Met betrekking tot de bewijsconstructie merkt de raadsman nog op dat gelet op recente jurisprudentie van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens van 27 november 2008 en 11 december 2008 in de zaken Salduz v. Turkije en Panovits v. Cyprus, anders dan de rechtbank heeft gedaan, geen acht mag worden geslagen op de door de verdachte bij de politie afgelegde verklaringen. Deze verklaringen mogen wegens het gebrek aan bijstand van een raadsman tijdens de verhoren niet voor het bewijs, ook niet indirect, worden gebezigd.
8. Het oordeel van het hof
Op grond van voornoemde bewijsmiddelen onder 5.3, 5.4, 5.5 en 5.6 is bewezen dat de verdachte [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] door messteken om het leven heeft gebracht en dat dit is gebeurd in de zogenaamde kamer van de Chinees in de [A-straat] te Den Haag.
8.1
Vooropgezet plan
De advocaat-generaal heeft zich, verwijzend naar het door de officier van justitie gehouden requisitoir, op het standpunt gesteld dat er sprake is van moord, nu er sprake was van een vooropgezet plan van de verdachte en zijn medeverdachten om [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] van het leven te beroven. Dit vindt volgens de advocaat-generaal steun in –samengevat en zakelijk weergegeven- de verklaringen van medeverdachten en getuigen over een vooropgezet plan, de verklaringen van getuigen omtrent een afspraak op 12 augustus 2004 en het feit dat zich in de ochtend van 12 augustus 2004 in de [A-straat] zes mensen uit het [‘verdachten-kamp’] hebben verzameld, terwijl een aantal van hen geen plausibele reden voor hun aanwezigheid daar en toen kan geven.
De advocaat-generaal heeft, in het kader van getuigenverklaringen over een vooropgezet plan, gewezen op verklaringen van [medeverdachte 2] welke hij kort na zijn aanhouding op 26 en 30 september 2004 heeft afgelegd. Hij verklaart ondermeer dat zijn zoon en medeverdachte, [medeverdachte 1], zou hebben gezegd dat hij de mannen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] wel terug zou pakken, omdat die bedreigingen op moesten houden en dat [medeverdachte 1] een van de opdrachtgevers is van of schuld heeft aan de moorden op [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2].
Naar het oordeel van het hof kan aan deze verklaringen geen doorslaggevende waarde worden gehecht. [medeverdachte 2] ontkende destijds elke betrokkenheid. Pas later is hij gaan verklaren over zijn aanwezigheid in het pand aan de [A-straat] terwijl de slachtoffers elders in dat pand de dood vonden en heeft hij hetgeen hij eerder heeft verklaard teruggetrokken. Ook ter terechtzitting in hoger beroep op 10 maart 2009 heeft [medeverdachte 2] verklaard dat hij terugkomt op zijn eerdere verklaring waarin hij [medeverdachte 1] van de moorden beschuldigt.
Voorts heeft de advocaat-generaal in dat verband gewezen op een verklaring van [getuige 2] van 6 november 2004, waarin hij verklaart dat hij [medeverdachte 1] heeft horen zeggen dat hij de mannen naar de [A-straat] zou lokken en dat de mannen moesten worden opgeknapt. Deze verklaring heeft [getuige 2] tegenover de rechter-commissaris herhaald. [getuige 3]heeft bevestigd dat zij van [getuige 2] heeft gehoord dat [medeverdachte 1] de mannen naar de [A-straat] zou lokken. Ook is gewezen op de verklaring van de getuige en tevens medeverdachte [medeverdachte 4] dat [medeverdachte 2] tegen hem heeft gezegd dat hij het zelf ging doen als de politie niets aan het probleem zou doen.
Naar het oordeel van het hof kan uit deze verklaringen niet meer worden afgeleid dan dat zowel [medeverdachte 1] als [medeverdachte 2] hun ongenoegen hebben geuit over de politie die niets aan hun probleem zou doen. Gelet op het feit dat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] beiden kort daarvoor het slachtoffer waren geworden van de zogenaamde incassopraktijken van [slachtoffer 1], is het niet onbegrijpelijk dat beiden in dergelijke bewoordingen over de situatie hebben gesproken. Dit is echter onvoldoende om daaruit af te leiden dat bij hen het voornemen bestond om de mannen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] van het leven te beroven. De getuige [getuige 4] heeft verklaard over een kromzwaard dat [medeverdachte 2] zou hebben willen laten slijpen en een beitel die [medeverdachte 2] in zijn auto zou hebben gelegd. Er is echter geen enkel technisch bewijs dat een kromzwaard of beitel uiteindelijk is gebruikt bij het doden van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2].
De advocaat-generaal heeft voor het bewijs dat er sprake was van een afspraak tussen [medeverdachte 1] en [slachtoffer 1] op 12 augustus 2004 de verklaringen van de getuigen [getuige 5], [getuige 1] en [getuige 6] aangehaald.
Blijkens haar eigen verklaringen heeft [getuige 5], moeder van [slachtoffer 2], hetgeen zij weet van een afspraak, gehoord van de getuige [getuige 1]. De getuige [getuige 1] heeft op zijn beurt ter terechtzitting in hoger beroep op 10 maart 2009 verklaard dat hij op 11 augustus 2004 van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] heeft begrepen dat zij de volgende dag weer terug zouden gaan naar Den Haag. Hij verklaart daarbij dat hij heeft begrepen dat er een afspraak was en dat deze, naar zijn weten, met [medeverdachte 1] was. Helemaal zeker van deze lezing is hij ter terechtzitting in hoger beroep niet meer. Een en ander zou hij ook hebben verklaard toen hij werd gehoord door de politie Zaandijk naar aanleiding van de vermissing van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]. Destijds heeft [getuige 1] echter verklaard dat hij weet dat [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] samen naar Den Haag zouden gaan. Dat hij niet weet wat ze daar gingen doen, maar dat hij denkt dat zij hetzelfde gingen doen als wat hijzelf en [slachtoffer 1] daar altijd deden, te weten in gesprek gaan met die [medeverdachte 1].22
Naar het oordeel van het hof is gelet op het vorenoverwogene onduidelijk, los van het feit of getuige [getuige 1] wel of niet van [slachtoffer 1] dan wel [slachtoffer 2] had vernomen dat er een afspraak was, of dit een eenzijdige “afspraak” betrof of dat ook [medeverdachte 1] op de hoogte was van deze afspraak. De getuige [getuige 1] heeft immers op 7 november 2007 tegenover de rechter-commissaris verklaard dat [slachtoffer 1], als hij een klusje had, ook wel het woord “afspraak” gebruikte. Het is dan ook niet komen vast te staan dat [medeverdachte 1] met [slachtoffer 1] een afspraak heeft gemaakt om elkaar op 12 augustus 2004 te treffen in de [A-straat].
De getuige [getuige 6] heeft in een artikel in de Nieuwe Revu van augustus 2006 geschreven over een telefonische afspraak tussen [slachtoffer 1] en [medeverdachte 1]. Deze getuige is meerdere malen bij de rechter-commissaris en ter terechtzitting in eerste aanleg gehoord, maar heeft zich steeds beroepen op zijn recht om als journalist zijn bronnen te beschermen. Zelfs nadat de rechtbank zich op het standpunt had gesteld dat het belang van de waarheidsvinding zwaarder moet wegen dan dit recht op verschoning, heeft de journalist geweigerd zijn bron(nen) prijs te geven.
Nu die bron(nen) onbekend is/zijn gebleven, kan naar het oordeel van het hof aan de bewering dat er een telefonische afspraak was, zonder meer geen waarde worden gehecht. Deze bewering vindt overigens ook geen steun in de tapgesprekken of printgegevens van het politieonderzoek Spoor of Wissel.
De advocaat-generaal heeft ten slotte nog op de verklaring van [getuige 7] gewezen die erop zou duiden dat [medeverdachte 1] op 12 augustus 2004 mensen in de [A-straat] verwachtte en dat hij zich zenuwachtig gedroeg.
Het hof merkt hierbij op dat, gelet op het feit dat [medeverdachte 1] al enige tijd werd gezocht door [slachtoffer 1] en hij zich om die reden niet meer in zijn eigen auto verplaatste, uit zijn gedrag evenzeer zou kunnen worden afgeleid dat hij een ontmoeting met [slachtoffer 1] trachtte te voorkomen.
Bovendien was [slachtoffer 1], blijkens een afgeluisterd telefoongesprek op 11 augustus 2004 om 19.13 uur tussen [slachtoffer 1] en [buurman], destijds woonachtig op [A-straat], juist op zoek naar [medeverdachte 1] om hem onverhoeds te treffen, zodat het bestaan van een afspraak niet erg waarschijnlijk is. [slachtoffer 1] vraagt [buurman] in dit gesprek –samengevat en zakelijk weergegeven- of hij [medeverdachte 1] kan bellen en dat hij in moet spreken dat zijn dak lekt. [slachtoffer 1] zegt dan tegen [buurman] dat [medeverdachte 1] dan waarschijnlijk naar hem toe komt en als [medeverdachte 1] komt, moet [buurman] [slachtoffer 1] meteen bellen.
De analyse van telefoongegevens en cell-id gegevens leveren naar het oordeel van het hof evenmin ondersteuning op voor de stelling van het openbaar ministerie dat er sprake was van een vooropgezet plan en dat de personen aanwezig op de [A-straat] elkaar daar met het oog op het doden van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] hebben getroffen.
Een ontmoeting tussen de verdachte, zijn broer [medeverdachte 1] en [betrokkene 2], nadat laatstgenoemde om 10.48 uur door [slachtoffer 1] is gebeld, is niet komen vast te staan. De analyse van de cell-id gegevens toont immers slechts aan dat de telefoon van [betrokkene 2] in hetzelfde gebied was als waar de telefoons van verdachte en [medeverdachte 1] zich bevonden.
Daarbij kan over de inhoud van de diverse telefonische contacten tussen de verdachte, [medeverdachte 3] en [betrokkene 3], de ex-partner van [medeverdachte 2], voordat men zich in de [A-straat] bevond, slechts gespeculeerd worden. Dat er telefonische contacten hebben plaatsgevonden staat vast, hiermee is echter geenszins gezegd dat er daadwerkelijk afstemming heeft plaatsgevonden om zich naar de [A-straat] te bewegen, laat staan met welk doel. De tegenstrijdige verklaringen van de betrokkenen hieromtrent doen hieraan niet af.
Het feit dat de verklaringen van de verdachte en zijn medeverdachten met betrekking tot de reden van hun komst naar de [A-straat] en de wijze waarop ze zijn gekomen, uiteenlopen en gedeeltelijk onderling tegenstrijdig zijn, vormt evenmin voldoende bewijs voor een vooropgezet plan om de slachtoffers op te wachten.
Ook voor zover er wel sprake zou zijn van een afspraak elkaar in de [A-straat] te treffen en de komst van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] af te wachten, kan daaruit niet zonder meer worden afgeleid dat men het plan had de mannen van het leven te beroven.
Gelet op het hetgeen hiervoor is overwogen, is het hof van oordeel dat niet is komen vast te staan dat er sprake was van een vooropgezet plan van de verdachte en zijn medeverdachten om [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] van het leven te beroven.
8.2
Kalm beraad en rustig overleg
De advocaat-generaal heeft zich daarnaast op het standpunt gesteld dat er sprake is van voorbedachte rade en derhalve van moord, overeenkomstig de overweging van de rechtbank in eerste aanleg, nu de verdachte voorafgaande aan en gedurende zijn gewelddadige handelingen tijd had zich te beraden op het te nemen of genomen besluit, waarbij hij zich ofwel tevoren ofwel tijdens de uitvoering van die handelingen van een mes heeft voorzien.
Naar het oordeel van het hof is er onvoldoende bewijs voor voorbedachte rade in de zin van kalm beraad en rustig overleg, nu niet is komen vast te staan dat de verdachte tijdens het uitvoeren van eerdergenoemde handelingen, op de plek waar het gebeuren zich heeft afgespeeld, gelegenheid en tijd heeft gehad zich te beraden over hetgeen hij aan het doen was en nog zou gaan doen. Evenmin is vast te stellen door welke steek of steken en op welk moment de slachtoffers dodelijk zijn getroffen.
9. Salduzverweer
Voorzover de raadsman stelt dat de verklaringen van de verdachte afgelegd bij de politie niet voor het bewijs mogen worden gebruikt wegens gebrek aan bijstand van een raadsman tijdens die verhoren, merkt het hof op dat de verdachte zijn proceshouding heeft bepaald op advies van zijn toenmalige raadsvrouw en later raadsman. De verdachte heeft immers ter terechtzitting in hoger beroep op 10 maart jl. verklaard zich voor het merendeel tot 29 december 2004 te hebben beroepen op zijn zwijgrecht op advies van zijn raadslieden.
Naar het oordeel van het hof brengt de door de raadsman vermelde jurisprudentie met zich mede dat de verdachte voorafgaand aan het (eerste) politieverhoor in de gelegenheid gesteld moet worden contact op te nemen met een raadsman teneinde zijn proceshouding te kunnen bepalen. De stelling van de verdediging dat de politieverhoren van de verdachte slechts hebben kunnen plaatsvinden in het bijzijn van een raadsman kan zonder meer uit deze uitspraken van het EHRM niet worden afgeleid en vindt ook overigens geen steun in het recht.
10. Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het impliciet subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 12 augustus 2004 te ’s-Gravenhage, opzettelijk [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet
- -
meermalen, met een of meer mes(sen) gestoken in het hart en de borstkas en de longen, van [slachtoffer 1] en
- -
meermalen, met een of meer mes(sen) gestoken in het hart en de borstkas en de longen en het middenrif, van [slachtoffer 2], tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] zijn overleden.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
11. Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
12. Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
doodslag, meermalen gepleegd.
13. Strafbaarheid van het bewezenverklaarde en de verdachte
De raadsman heeft een beroep gedaan op noodweer, dan wel noodweerexces. Voorts heeft hij gesteld dat als er redelijke twijfel is ten aanzien van de strafbaarheid van de verdachte deze niet mag worden gestraft. De vraag die dient te worden beantwoord is of het bestaan van genoemde strafuitsluitingsgrond uit het onderzoek ter terechtzitting aannemelijk is geworden.
De verdachte heeft verklaard dat hij genoemde slachtoffers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] heeft doodgestoken nadat hij door hen, toen hij zich eenmaal met hen in de “kamer van de Chinees” bevond, was geslagen en door een van hen met een mes was gestoken en dat zijn handelen geboden was door de noodzakelijke verdediging van eigen lijf tegen een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding door beide slachtoffers. Bovendien is zijn geweldsuitbarsting het gevolg geweest van een hevige gemoedsbeweging – een door het lint gaan -, door het handelen van de slachtoffers veroorzaakt.23
Het hof verwerpt het beroep op noodweer.
Het hof acht, zonder deugdelijke ondersteuning en mede gelet op het feit dat de juistheid van het gestelde door de verdachte niet nader onderzocht kan worden door omstandigheden die voor rekening van de verdachte komen, het verweer van de verdachte dat hij twee jonge mannen met messteken uit noodweer heeft gedood niet aannemelijk geworden.
Daarbij is van belang dat de verdachte op 12 augustus 2004 of kort daarna niet bij de politie heeft gemeld dat hij in doodsnood verkerend en in een hevige gemoedsbeweging twee mensen heeft gedood en de politie niet heeft verzocht de situatie ter plaatse in ogenschouw te nemen en direct sporen waaronder het mes dat zou zijn gebruikt, veilig te stellen.
Integendeel, op 12 augustus 2004 heeft de verdachte zich naar een ziekenhuis begeven om zijn gewonde arm te laten behandelen en op 13 augustus 2004 is de verdachte erbij geweest toen de ontzielde lichamen, in tapijten gewikkeld, uit het huis werden verwijderd en in een busje werden geladen. Hij heeft een dag toegekeken toen de woning aan de [A-straat] gestript werd.24
Meer in het bijzonder is “de kamer van de Chinees” leeggehaald en schoongemaakt, zodat uitgebreide bloedsporenonderzoeken door de deskundigen Van der Scheer, Eversdijk en Eikelenboom geen bloedsporenpatroon, voorzover nog aanwezig, kon opleveren om de verklaring van de verdachte te ondersteunen.
De getuigen [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3], die zich op 12 augustus 2004 eveneens in genoemd pand bevonden, hebben geen verklaringen afgelegd die een rechtstreekse ondersteuning geven voor de lezing van het gebeuren door de verdachte. Zoals onder 5.6 is vastgesteld bevestigen zij slechts dat de verdachte zich op enig moment tezamen met [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] in “de kamer van de Chinees” bevond en dat daar geluiden te horen waren die zij duiden als gevechtsgeluiden.
Het gegeven dat er in de periode voorafgaande aan 12 augustus 2004 bedreigingen en agressieve daden zijn geweest in de richting van (de familie van) de verdachte, gepleegd door onder andere één van de slachtoffers, [slachtoffer 1], en dat deze met [slachtoffer 2] ongevraagd de woning aan de [A-straat] is binnengegaan en de omstandigheid dat verdachte tijdens de confrontatie met de slachtoffers in de bewuste kamer een snijwond aan zijn arm heeft opgelopen, is op zichzelf niet voldoende om aan te nemen dat de gang van zaken is geweest als door de verdachte wordt gesteld. Ook al zou de wond van de verdachte als afweerletsel kunnen worden beschouwd, dan betekent dit nog niet zonder meer dat de situatie heeft bestaan die noopte tot handelen als door de verdachte is gedaan, zodat het verzoek tot het horen van de chirurg [chirurg] als deskundige als niet noodzakelijk wordt afgewezen.
Tot slot wordt nog opgemerkt dat er niet aan voorbijgegaan kan worden dat de verdachte eerst ruim drie maanden na zijn aanhouding een uitgebreide verklaring over het treffen op 12 augustus 2004 heeft afgelegd. Tot die tijd heeft hij, voor zover hij zich niet op zijn zwijgrecht beriep, bij zijn verhoren ontkend dat hij iets met de dood van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] te maken had en heeft hij daarbij onder meer gelogen over het ontstaan van het letsel aan zijn arm. Deze opstelling doet afbreuk aan de geloofwaardigheid van de verklaring van de verdachte omtrent noodweer(exces). Het feit dat de verdachte deze proceshouding zou hebben bepaald op advies van zijn raadslieden maakt dit niet anders.
Voor redelijke twijfel ten aanzien van de strafbaarheid is gelet op het vorenoverwogene dan ook geen plaats.
Nu een situatie van noodweer niet aannemelijk is geworden, dient een beroep op noodweerexces eveneens te worden verworpen.
14. Strafmotivering
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het impliciet primair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 20 jaren met aftrek van voorarrest.
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan doodslag, door twee jonge mannen op gruwelijke wijze met messteken in onder meer hart en longen te doden en daarbij hen het kostbaarste bezit, het leven, te ontnemen.
Het hof rekent het de verdachte zwaar aan dat hij de slachtoffers nadien heeft achtergelaten en er getuige van is geweest dat de ontzielde lichamen verpakt in plastic folie en tapijt zijn afgevoerd. De nabestaanden van de slachtoffers hebben lange tijd in nijpende onzekerheid verkeerd over het lot van hun dierbaren, totdat na zes weken de stoffelijke overschotten ingemetseld achter een muur werden teruggevonden.
De nabestaanden van de slachtoffers zullen voorts moeten leven met het nauwelijks te bevatten feit dat hun dierbaren op deze gruwelijke wijze zijn gedood. Uit hetgeen ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep naar voren is gebracht, blijkt van het verdriet dat zij hebben en de grote impact die dit op hun leven heeft. De in 2002 geboren zoon van [slachtoffer 1] groeit op zonder zijn vader.
Een feit als het onderhavige draagt ook een voor de rechtsorde zeer schokkend karakter en brengt ook buiten de directe omgeving van de slachtoffers gevoelens van angst en onveiligheid teweeg.
Het hof is derhalve van oordeel dat op dergelijke ernstige feiten niet anders kan worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf van aanzienlijke duur.
Nu het hof anders dan de rechtbank tot bewezenverklaring van doodslag in plaats van moord komt zal een lagere straf worden opgelegd dan door de rechtbank was opgelegd.
Bij het bepalen van de hoogte van de straf speelt voorts een rol dat het hof van oordeel is dat, anders dan de rechtbank, en mede gelet op de dubbelrapportage betreffende de verdachte van drs. R. Thomassen en prof. dr. R.A.R. Bullens, niet gebleken is van de aanwezigheid van gevaar voor recidive. De verdachte is bovendien blijkens een hem betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 6 maart 2009, niet eerder veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten.
15. Vordering tot schadevergoeding [benadeelde partij 1]
In het onderhavige strafproces heeft [benadeelde partij 1] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële schade als gevolg van het aan de verdachte tenlastegelegde, tot een bedrag van EUR 3.556,40.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg volledig toegewezen bedrag.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering van de benadeelde partij is door en namens de verdachte betwist.
Naar het oordeel van het hof heeft de benadeelde partij aangetoond dat tot een bedrag van EUR 772,00 materiële schade is geleden. Deze schade is een rechtstreeks gevolg van het bewezenverklaarde. De vordering van de benadeelde partij zal derhalve tot dat bedrag worden toegewezen.
Het hof is van oordeel dat de benadeelde partij de overige materiële schade onvoldoende heeft onderbouwd. De vordering zal derhalve voor dat deel worden afgewezen.
Dit brengt mee dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de (reis)kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof begroot op EUR 1.271,00, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Betaling aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij [benadeelde partij 1]
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van
EUR 772,00 aansprakelijk is voor de schade die door het bewezenverklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het de benadeelde partij [benadeelde partij 1].
16. Vordering tot schadevergoeding [benadeelde partij 2]
In het onderhavige strafproces heeft [benadeelde partij 2] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële schade als gevolg van het aan de verdachte tenlastegelegde, tot een bedrag van EUR 2.553,95 plus wettelijke rente.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg volledig toegewezen bedrag.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering van de benadeelde partij is door en namens de verdachte betwist.
Naar het oordeel van het hof heeft de benadeelde partij aangetoond dat de gestelde materiële schade is geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde. De vordering van de benadeelde partij zal derhalve worden toegewezen, met wettelijke rente van de dag van de uitvaart, zijnde 1 oktober 2004.
Dit brengt mee dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de (reis)kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof begroot op EUR 1075,00, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Betaling aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij [benadeelde partij 2]
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van
EUR 2.553,95 aansprakelijk is voor de schade die door het bewezenverklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van de benadeelde partij [benadeelde partij 2].
17. Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 36f, 57 en 287 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart bewezen dat de verdachte het impliciet subsidiair tenlastegelegde, zoals hierboven omschreven, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen terzake meer of anders is tenlastegelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezenverklaarde het hierboven vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte strafbaar ter zake van het bewezenverklaarde.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
- 18.
(achttien) jaren.
Bepaalt dat de tijd, die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voorzover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] tot een bedrag van
EUR 772,00 (zevenhonderdtweeënzeventig euro)
en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] voor het overige af.
Veroordeelt de verdachte in de (reis)kosten die de benadeelde partij in verband met de vordering heeft gemaakt - welke kosten tot aan deze uitspraak zijn begroot op EUR 1.271,00 - en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
Legt aan de verdachte de verplichting op tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer, [benadeelde partij 1], van een bedrag van
EUR 772,00 (zevenhonderdtweeënzeventig euro)
voor welk bedrag in het geval volledige betaling noch volledig verhaal volgt vervangende hechtenis wordt toegepast voor de duur van
15 (vijftien) dagen,
met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis deze betalingsverplichting niet opheft.
Verstaat dat betaling aan de benadeelde partij tevens geldt als betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer en omgekeerd.
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 2] tot het gevorderde bedrag van
EUR 2.553,95 (tweeduizend vijfhonderddrieënvijftig euro en vijfennegentig cent)
en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf het moment dat de schade is ingetreden op 1 oktober 2004 tot aan de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de (reis)kosten die de benadeelde partij in verband met de vordering heeft gemaakt - welke kosten tot aan deze uitspraak zijn begroot op EUR 1.075,00 - en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
Legt aan de verdachte de verplichting op tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer, [benadeelde partij 2], van een bedrag van
EUR 2.553,95 (tweeduizend vijfhonderddrieënvijftig euro en vijfennegentig cent)
voor welk bedrag in het geval volledige betaling noch volledig verhaal volgt vervangende hechtenis wordt toegepast voor de duur van
35 (vijfendertig) dagen,
met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis deze betalingsverplichting niet opheft.
Verstaat dat betaling aan de benadeelde partij tevens geldt als betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer en omgekeerd.
Dit arrest is gewezen door mr. B.A. Stoker-Klein, mr. G.J.W. van Oven en mr. J.W. Klein Wolterink, in bijzijn van de griffier mr. P. Melis.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 15 april 2009.
Mr. J.W. Klein Wolterink is buiten staat dit arrest te ondertekenen.
1 Proces-verbaal van aangifte van de politie Haaglanden, d.d. 4 augustus 2004, opgemaakt en ondertekend door een daartoe bevoegde opsporingsambtenaar, dossier Spoor, p. 338-343.
2 Proces-verbaal van verhoor van [medeverdachte 1] van de politie Zaanstreek-Waterland/Zaandijk, d.d. 17 augustus 2004, opgemaakt en ondertekend door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren, dossier Spoor, p. 344-351.
3 Vonnis rechtbank 's-Gravenhage inzake [getuige 1], d.d. 6 april 2005, parketnummer [parketnummer].
4 Proces-verbaal van aangifte van de politie Haaglanden, d.d. 5 augustus 2004, opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar, dossier Spoor, p. 361-364.
5 Proces-verbaal van aangifte van de politie Haaglanden, d.d. 4 augustus 2004, opgemaakt en ondertekend door een daartoe bevoegde opsporingsambtenaar, dossier Spoor, p. 338-343 en de verklaring van de getuige [getuige 1] ter terechtzitting in hoger beroep op 10 maart 2009.
6 Proces-verbaal van relaas van de politie Zaanstreek-Waterland, d.d. 26 november 2004, opgemaakt en ondertekend door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar, dossier Binnenhof, p. 5-9.
7 Proces-verbaal van bevindingen van de politie Haaglanden, d.d. 25 augustus 2004, nr. PL15J2/2004/1546-13, opgemaakt en ondertekend door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren, dossier Wissel 01/AH/005, p.29.
8 Proces-verbaal van bevindingen van de politie Haaglanden, d.d. 28 september 2004, nr. PL1590/2004/1546, opgemaakt en ondertekend door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar, dossier Wissel 01A/AH/21, p. 160.
9 Proces-verbaal van de politie Haaglanden, d.d. 28 september 2004, opgemaakt en ondertekend door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar, dossier Wissel 01B/AH/28, p. 272-277.
10 Processen-verbaal van de politie Haaglanden, d.d. 28 september 2004, opgemaakt en ondertekend door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar, dossier Wissel 01A/AH/19, p. 142-144 en proces-verbaal van de politie Haaglanden, d.d. 28 september 2004, opgemaakt en ondertekend door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar, dossier Wissel 01A/AH/20 p. 153.
11 Een sectieverslag van het Nederlands Forensisch Instituut te Rijswijk, d.d. 10 januari 2005, betreffende [slachtoffer 1], opgemaakt en ondertekend door [patholoog], patholoog, dossier Wissel 01G/GD3/7, p. 1164-1174.
12 Een sectieverslag van het Nederlands Forensisch Instituut te Rijswijk, d.d. 19 januari 2005, betreffende [slachtoffer 2], opgemaakt en ondertekend door [pathaloog], patholoog, dossier Wissel 01H/GD3/11, p. 1309-1319.
13 Proces-verbaal van verhoor medeverdachte [medeverdachte 4] van de politie Haaglanden, d.d. 15 december 2004, opgemaakt en ondertekend door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren, dossier Wissel V05/2f, p. 37-48.
14 Proces-verbaal van verhoor medeverdachte [medeverdachte 3] van de politie Haaglanden, d.d. 17 december 2004, opgemaakt en ondertekend door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren, dossier Wissel V07/1f, p. 17-21.
15 Proces-verbaal van de politie Haaglanden, Technische Recherche, d.d. 28 december 2004, opgemaakt en ondertekend door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren, dossier Wissel Technische Recherche, 2de Relaas bijlage D2.
16 Een deskundigenrapport van het Nederlands Forensisch Instituut te ’s-Gravenhage, d.d. 14 april 2005, opgemaakt en ondertekend door dr. R.J. Brink, dossier Wissel 01J/GD3/14, p. 1581-1587.
17 Processen-verbaal van verhoor verdachte, d.d. 24 en 26 september 2004, opgemaakt en ondertekend door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren, dossier Wissel V04/3f en V04/4f, p. 23-35 en proces-verbaal van verhoor medeverdachte [medeverdachte 2], d.d. 25 september 2004, opgemaakt en ondertekend door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren, dossier wissel V03/1f, p. 11-15.
- 18.
Proces-verbaal van de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in de arrondissementsrechtbank te Den Haag, betreffende de op 29 december 2004 afgelegde verklaring van de verdachte, dossier Wissel V04/e/2, p. 413-420 en de verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep van 10 maart 2009.
- 19.
De verklaring van de getuige [medeverdachte 3] ter terechtzitting in hoger beroep op 10 maart 2009 en een proces-verbaal van verhoor van medeverdachte [medeverdachte 3] van de politie Haaglanden, d.d. 18 januari 2005, opgemaakt en ondertekend door de daartoe bevoegde politieambtenaren, dossier Wissel V07/10f, p. 87-89; een proces-verbaal van verhoor door de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in de arrondissementsrechtbank te Den Haag, betreffende de op 13 juli 2005 afgelegde verklaring van de getuige [medeverdachte 2].
- 20.
Proces-verbaal van verhoor door de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in de arrondissementsrechtbank te Den Haag, betreffende de op 29 december 2004 afgelegde verklaring van de verdachte, dossier Wissel V04/e/2, p. 413-420.
- 21.
Een geschrift, zijnde medische informatie betreffende [verdachte], d.d. 27 augustus 2004, opgemaakt en ondertekend door [chirurg], plastisch chirurg, dossier Wissel 01F/AH/76, p. 1004-1008.
- 22.
Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1], d.d. 16 augustus 2004, opgemaakt en ondertekend door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren, dossier Binnenhof p. 11-14.
- 23.
Proces-verbaal van de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in de arrondissementsrechtbank te Den Haag, betreffende de op 29 december 2004 afgelegde verklaring van de verdachte, dossier Wissel V04/e/2, p. 413-420 en de verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep van 10 maart 2009.
- 24.
Verklaring van de verdachte ter terechtzitting in eerste aanleg van 14 november 2006, p. 6.