Rb. Den Haag, 07-08-2015, nr. AWB 15-12919 en AWB 15-12918
ECLI:NL:RBDHA:2015:9791
- Instantie
Rechtbank Den Haag
- Datum
07-08-2015
- Zaaknummer
AWB 15-12919 en AWB 15-12918
- Vakgebied(en)
Vreemdelingenrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBDHA:2015:9791, Uitspraak, Rechtbank Den Haag, 07‑08‑2015; (Eerste aanleg - enkelvoudig, Voorlopige voorziening+bodemzaak)
Hoger beroep: ECLI:NL:RVS:2016:891, Bekrachtiging/bevestiging
Uitspraak 07‑08‑2015
Inhoudsindicatie
Asiel / Cuba / artikel 83a (nieuw) Vw 2000 / geloofwaardigheid / beroep gegrond Verweerder acht grote delen van het relaas geloofwaardig en een aantal feiten zijn middels authentieke documenten vastgesteld. Verweerder acht één element, te weten dat verzoeker ontslag heeft genomen bij de medische missie in Qatar waar hij werkte, niet geloofwaardig, en legt daaraan ten grondslag dat verzoeker daaromtrent tegenstrijdig heeft verklaard. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder niet deugdelijk heeft gemotiveerd waarom dat element niet geloofwaardig moet worden geacht. Verzoeker heeft uitgebreid en gedetailleerd over zijn asielmotieven verklaard en hij heeft alle vragen van verweerder zo volledig mogelijk beantwoord. Verweerder heeft niet deugdelijk gemotiveerd waarom de door verzoeker gegeven uitleg over de tegengeworpen tegenstrijdigheid niet geloofwaardig is. Daar komt bij dat de Qatarese werkvergunning in verzoekers paspoort ook daadwerkelijk is geannuleerd. Dat die annulering duidt op het ontslag van verzoeker acht de voorzieningenrechter niet onaannemelijk. Het bestreden besluit is genomen in strijd met artikel 3:46 van de Awb. De voorzieningenrechter laat het subsidiaire standpunt van verweerder ter zitting, dat verzoeker, ook indien de ontslagname geloofwaardig zou zijn, niets te vrezen heeft bij terugkeer naar Cuba, buiten beschouwing wegens strijd met de goede procesorde.
Partij(en)
RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 15/12919 (voorlopige voorziening)
AWB 15/12918 (bodem)
V-nr: [V-nummer]
uitspraak van de voorzieningenrechter van 7 augustus 2015 in de zaak tussen
[verzoeker],
geboren op [geboortedag] 1979, van Cubaanse nationaliteit, verzoeker
(gemachtigde mr. A.A. Vermeij),
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder
(gemachtigde mr. A.J. Hakvoort).
Procesverloop
Bij besluit van 5 juli 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van verzoeker tot verlening van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet (Vw) 2000 afgewezen. Tegen dit besluit heeft verzoeker bij beroepschrift van 5 juli 2015 beroep ingesteld bij de rechtbank.
Tegelijkertijd heeft verzoeker verzocht een voorlopige voorziening te treffen die ertoe strekt de uitzetting te verbieden totdat op het beroep is beslist.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 juli 2015. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn voornoemde gemachtigde. Ook was ter zitting aanwezig H. Manneke, tolk Spaans.
Overwegingen
1. Aan de orde is de vraag of er aanleiding bestaat de gevraagde voorziening te treffen. Een dergelijke voorziening kan op grond van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) worden getroffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2. Op grond van artikel 8:86 van de Awb heeft de voorzieningenrechter na behandeling ter zitting van het verzoek om een voorlopige voorziening de bevoegdheid om, indien hij van oordeel is dat nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak. Partijen zijn op deze bevoegdheid gewezen.
3. Verzoeker heeft het volgende relaas aan zijn aanvraag ten grondslag gelegd. Verzoeker is verpleegkundige. In [datum] is hij in het kader van een overeenkomst tussen de Cubaanse regering en de regering van [land] in [land] gaan werken. Het is een soort medische missie. De Cubaanse medische dienst, een regeringsinstantie die valt onder de minister van gezondheid, regelt de reis en alles wat erbij komt kijken. In [land] kregen verzoeker en zijn Cubaanse collega’s minder betaald dan hen in eerste instantie was beloofd. Op deze manier verrijkt de Cubaanse regering zich, die het geld van de [[... van dat land]] regering krijgt en daarmee het Cubaanse personeel (onder)betaalt. Het leven was moeilijk, verzoeker moest veel werken en veel cursussen volgen en verdiende maar net genoeg om in zijn levensonderhoud te kunnen voorzien en een beetje geld naar zijn familie in Cuba te sturen. Verzoeker besloot om zijn post, de medische missie, te verlaten. Daardoor heeft hij nu echter een politiek probleem, dat alleen maar groter is geworden doordat hij in Nederland asiel heeft aangevraagd. De Cubaanse regering zal hem nu zien als antirevolutionair en hem in de gevangenis zetten als hij terugkeert. Daarom heeft verzoeker in Nederland asiel aangevraagd.
4.1
De rechtbank overweegt ambtshalve dat op 20 juli 2015 de wijziging van de Vw 2000 ter implementatie van de herziene Procedure- en Opvangrichtlijn in werking is getreden. Ingevolge het in die wetswijziging opgenomen overgangsrecht, zoals, voor zover hier van belang, neergelegd in artikel II, eerste lid, is op aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000 waarop is besloten voor inwerkingtreding van deze wet het recht zoals dit gold voor inwerkingtreding van deze wet van toepassing, met uitzondering van artikel 83a (nieuw) van de Vw 2000, tenzij het onderzoek door de rechtbank vóór 20 juli 2015 is gesloten.
4.2
Omdat het bestreden besluit dateert van vóór 20 juli 2015 is het recht zoals dit gold voor de inwerkingtreding van de wijziging van de Vw 2000 van toepassing. Echter, aangezien de sluiting van het onderzoek heeft plaatsgevonden na 19 juli 2015 omvat de toetsing van de rechtbank al wel het in artikel 83a (nieuw) van de Vw 2000 bedoelde volledig en ex nunc onderzoek naar zowel de feitelijke als de juridische gronden, met inbegrip van, indien van toepassing, een onderzoek naar de behoefte van internationale bescherming.
4.3
Op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000 wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen, indien de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn aanvraag is gegrond op omstandigheden die, hetzij op zichzelf, hetzij in verband met andere feiten een rechtsgrond voor verlening vormen.
4.4
Volgens paragraaf C1/3.3 van de Vreemdelingencirculaire (Vc) 2000, zoals gewijzigd bij het Wijzigingsbesluit Vreemdelingencirculaire (WBV) 2014/36 van 12 december 2014 beoordeelt de IND de geloofwaardigheid van de relevante elementen. Relevante elementen zijn feiten en omstandigheden die in de volgende twee categorieën worden onderscheiden:
a. de voor de beoordeling van de inwilligbaarheid van de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd relevante gestelde gegevens die zien op de persoon van de vreemdeling;
b. de voor de beoordeling van de inwilligbaarheid van de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd relevante gestelde gebeurtenissen.
Verder blijkt uit paragraaf C1/3.3.1 van de Vc 2000 dat als de IND een relevant element niet als geloofwaardig beoordeelt, de vreemdeling op basis van dit element geen aanspraak kan maken op de beschermingsgronden als genoemd in artikel 29, eerste lid, van de Vw 2000. Uit paragraaf C1/3.3.2 van de Vc 2000 blijkt dat er een integrale geloofwaardigheids-beoordeling plaatsvindt. Hierbij worden alle relevante omstandigheden van het geval betrokken en in onderlinge samenhang gewogen.
5. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000. De identiteit en nationaliteit van verzoeker staan vast, gelet op het overgelegde en echt bevonden paspoort. Verder acht verweerder geloofwaardig dat verzoeker in [land] als verpleger werkzaam is geweest tijdens een medische missie die uitgezonden was door de overheid van Cuba.
Verweerder acht echter niet geloofwaardig dat verzoeker ontslag heeft genomen in [land] en dat hij (al) bij vertrek in de negatieve aandacht stond van de overheid van Cuba. Verzoeker heeft immers in het eerste gehoor van 28 juni 2015 eerst verklaard dat hij op vakantie ging, in plaats van dat hij ontslag had genomen, alsmede dat hij dacht dat zijn werkvisum is geannuleerd vanwege deze vakantie. Hij heeft in het eerste gehoor verder verklaard dat hij van plan was weer op reis te gaan voor een ander contract, maar toen hij in Nederland aankwam heeft hij besloten asiel aan te vragen. Dat hij zelf eenzijdig ontslag heeft genomen acht verweerder daarom niet geloofwaardig.
Verder acht verweerder evenmin aannemelijk dat verzoeker bij terugkeer naar Cuba problemen zal ondervinden vanwege zijn asielaanvraag in Nederland en verblijf buiten Cuba. Ten eerste zal de Nederlandse overheid geen mededelingen doen aan de Cubaanse autoriteiten omtrent de asielaanvraag. Daarnaast blijkt uit bronnen dat personen die binnen 24 maanden na vertrek terugkeren naar Cuba niet zoveel te vrezen hebben van de Cubaanse autoriteiten, mits zij bij vertrek bekendstonden als modelburgers, hetgeen bij verzoeker het geval is. Hoewel uit bronnen blijkt dat bij het bekend worden van de asielaanvraag een Cubaan wel op een zwarte lijst kan komen, gemonitord kan worden en moeilijkheden kan ervaren bij toegang tot diensten en werk, betekent dit niet dat sprake zal zijn van een onhoudbare situatie die in strijd is de waarborgen in het Vluchtelingenverdrag of artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Er is geen reden om aan te nemen dat de situatie is verslechterd is ten opzichte van deze informatie, die voortvloeit uit de algemene ambtsberichten inzake Cuba van 2000 en 2004. De vrees van verzoeker dat hij bij terugkeer naar Cuba in de gevangenis zal komen, is volgens verweerder daarom niet gerechtvaardigd.
6. Verzoeker voert aan dat verweerder niet deugdelijk heeft gemotiveerd waarom het element van de ontslagname van verzoeker niet geloofwaardig is. Volgens verzoeker kan verweerder niet enkel op basis van de verklaringen tijdens het eerste gehoor dat hij met vakantie ging en dat hij oorspronkelijk van plan was om weer op reis te gaan voor een ander contract, tot ongeloofwaardigheid van het ontslag concluderen. Verzoeker heeft in het nader gehoor zowel in zijn spontane relaas als in antwoord op de daarna gestelde vragen verklaard dat hij uit onvrede over de arbeidsomstandigheden mondeling ontslag heeft genomen bij zijn Cubaanse chef in [land]. Ook heeft hij in het eerste gehoor bij een vraag over de annulering van de werkvergunning gezegd dat hij zijn paspoort alleen zag toen hij Cuba verliet en toen hij weer vertrok en dat hij zijn post heeft verlaten. Op de vraag of hij op vakantie ging of zijn post definitief heeft verlaten, antwoordde hij vervolgens dat hij zijn post definitief in de steek heeft gelaten en dat hij daarom asiel heeft aangevraagd. Daar komt bij dat verzoeker, zoals uitgelegd in de zienswijze, in verwarring was toen vragen werden gesteld over de geannuleerde werkvergunning, omdat hij niet eens wist dat er een werkvergunning in zijn paspoort zat. Verweerder ziet het antwoord van verzoeker dat hij op vakantie ging daarom ten onrechte niet in de context van de vraag. Verzoeker verwachtte niet dat de autoriteiten van [land] wisten van zijn informele ontslag en hij speculeerde daarom dat de vergunning misschien geannuleerd was omdat ze dachten dat hij op vakantie ging. Dat verzoeker heeft verklaard dat hij oorspronkelijk van plan was om weer op reis te gaan voor een ander contract, betekent niet méér dan dat hij aanvankelijk nog enig optimisme had omtrent de consequenties van zijn ontslagname. Hij kwam echter tot andere gedachten, omdat hij tijdens de terugreis het gevoel had dat iemand hem in de gaten hield, zoals hij ook heeft verklaard in het nader gehoor. Verder heeft verzoeker heeft uitgebreide verklaringen afgelegd over de slechte arbeidsomstandigheden, zijn besluit niet terug te keren en de gevolgen daarvan. Daarnaast heeft hij met authentieke documenten zijn identiteit en nationaliteit aangetoond, heeft verweerder geloofwaardig geacht dat verzoeker is uitgezonden naar [land] om te werken als verpleger en heeft verzoeker alle hem gestelde vragen beantwoord. Tot slot zijn er geen zwaarwegende negatieve omstandigheden aanwezig, zoals het presenteren van valse documenten. De algehele indruk is derhalve dat verzoeker de waarheid spreekt. Verweerder dient alle relevante elementen in onderlinge samenhang te wegen. Tot slot vormt het feit dat verzoekers werkvergunning is geannuleerd - hetgeen met een authentiek paspoort is aangetoond - een bewijs van het ontslag, aangezien het erop duidt dat de Cubaanse chef het ontslag aan de autoriteiten van [land] heeft doorgegeven. Bij twijfel had verweerder, die daartoe beter is uitgerust, op grond van de samenwerkingsplicht moeten onderzoeken onder welke omstandigheden een [[... van dat land]] werkvergunning kan worden geannuleerd. Verzoeker verwijst in dit verband zelf naar een artikel uit een [[... van dat land]] (arbeids)wet waaruit volgt dat ontslag van de werknemer een grond voor annulering is, en tijdelijke terugkeer vanwege vakantie niet.
7.1
De voorzieningenrechter overweegt ten eerste dat verzoekers betoog dat verweerder ten onrechte heeft nagelaten verzoeker tijdens het nader gehoor te confronteren met de tegenstrijdige verklaringen over het met vakantie gaan of het hebben genomen van ontslag, niet slaagt. Deze niet-eenduidige verklaringen had verzoeker immers al in het eerste gehoor afgelegd en verzoeker is daar toen direct in het eerste gehoor mee geconfronteerd. Daarnaast is verzoeker hiermee ook in het voornemen geconfronteerd, hetgeen ook voldoet aan werkinstructie 2014/10 van verweerder, waar verzoeker naar heeft verwezen.
7.2
De voorzieningenrechter gaat verder uit van de volgende - niet in geschil zijnde - feiten en omstandigheden. Verzoekers identiteit en Cubaanse nationaliteit zijn vastgesteld aan de hand van een authentiek paspoort. Geloofwaardig is verder dat verzoeker bijna een jaar in [land] als verpleger werkzaam is geweest tijdens een medische missie die uitgezonden was door de overheid van Cuba. Verder is niet in geschil dat de medische dienst van de Cubaanse overheid deze uitzending feitelijk heeft geregeld, dat verzoeker zijn paspoort enkel tijdens de vliegreizen in zijn bezit heeft gehad en dat zijn paspoort bij aankomst in [land] door de Cubaanse chef van de missie aldaar is ingenomen. Tot slot staat vast dat in het paspoort van verzoeker een werkvergunning zat, die is uitgegeven en ook weer geannuleerd door de autoriteiten van [land].
7.3
De voorzieningenrechter is van oordeel dat de beroepsgrond van verzoeker, dat verweerder niet deugdelijk heeft gemotiveerd waarom de gestelde ontslagname niet geloofwaardig is, slaagt.
7.4
Verzoeker heeft uitgebreid en gedetailleerd over zijn asielmotieven verklaard en hij heeft alle vragen van verweerder zo volledig mogelijk beantwoord. De enige tegenstrijdigheid die verweerder aan verzoeker heeft tegengeworpen, zijn de verklaringen over enerzijds het op vakantie gaan en gaan reizen voor een nieuw contract, tegenover anderzijds de gestelde ontslagname van verzoeker. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder niet deugdelijk heeft gemotiveerd waarom verzoeker geen aannemelijke uitleg heeft gegeven over zijn verklaring dat hij op vakantie ging en zijn vermoeden dat de werkvergunning in zijn paspoort is geannuleerd. De voorzieningenrechter overweegt dat verzoeker op de vraag waarom hij niet met zekerheid kan vertellen waarom de werkvergunning is geannuleerd, uit zichzelf het volgende heeft verklaard: “Dat paspoort zie ik alleen wanneer ik Cuba verlaat en wanneer ik hier kom. Ik heb bovendien mijn post verlaten.” Vervolgens blijft verzoeker in de daaropvolgende vragen antwoorden dat hij definitief zijn post heeft verlaten en dat dit de reden is waarom hij in Nederland asiel aanvraagt. Daar komt verder bij dat verzoeker in de correcties en aanvullingen op het eerste gehoor, in het nader gehoor en in de zienswijze al heeft verklaard dat hij vanwege het harde werken ook wel op vakantie wilde en hij in juli 2015 ook in aanmerking zou komen voor vakantie. De verklaring van verzoeker dat hij dacht dat de [[... van dat land]] autoriteiten nog niet van zijn informele ontslagname op de hoogte waren en dat hij daarom speculeerde dat vakantie wellicht de reden voor annulering was, komt de voorzieningenrechter dan ook niet vreemd voor. Verder is niet in geschil dat verzoeker in het nader gehoor zijn ontslagname handhaaft en hierover in het nader gehoor eenduidige en consistente verklaringen heeft afgelegd. De voorzieningenrechter is verder van oordeel dat verweerder niet deugdelijk heeft gemotiveerd waarom de uitleg van verzoeker dat hij oorspronkelijk van plan was om op een nieuw contract te gaan werken, maar dat hij daar later van af zag en asiel aanvroeg omdat hij het gevoel had dat hij tijdens zijn reis naar Amsterdam werd gevolgd, niet geloofwaardig is. De verklaring van verzoeker in het nader gehoor dat hij het idee had dat een andere Cubaan die ook in het vliegtuig zat, hem tijdens de vliegreis in de gaten hield, heeft verweerder immers niet ongeloofwaardig geacht. De motivering van verweerder dat ongeloofwaardig is dat verzoeker de consequenties pas later zou hebben ingezien, nu verzoeker hoogopgeleid is, acht de voorzieningenrechter ontoereikend.
7.5
Tot slot acht de voorzieningenrechter van belang dat de werkvergunning ook daadwerkelijk is geannuleerd. Dat die annulering duidt op het ontslag van verzoeker acht de voorzieningenrechter niet onaannemelijk. De enkele stelling van verweerder dat de annulering ook een andere oorzaak zou kunnen hebben, acht de voorzieningenrechter onvoldoende motivering om deze af te doen als niet irrelevant voor de verklaringen van verzoeker en om dit niet als indicatief bewijs aan te merken. Ook de stelling van verweerder dat verzoeker kennelijk zelf geen verband heeft gelegd met zijn ontslag en dat hij zelf vakantie heeft genoemd als mogelijke reden, acht de voorzieningenrechter niet toereikend, nu verzoeker daaromtrent heeft uitgelegd dat hij dacht dat zijn mondelinge ontslag bij zijn Cubaanse chef de [[... van dat land]] autoriteiten nog niet zou hebben bereikt.
8. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, is de voorzieningenrechter van oordeel dat verweerder niet deugdelijk heeft gemotiveerd waarom het element van de ontslagname van verzoeker niet geloofwaardig is.
9. Hieruit volgt dat het bestreden besluit is genomen in strijd met artikel 3:46 van de Awb. Het beroep is reeds hierom gegrond. De voorzieningenrechter komt niet toe aan de bespreking van de overige beroepsgronden, die zien op de vraag wat de eventuele gevolgen zijn van de ontslagname van verzoeker en of verzoeker bij terugkeer naar Cuba daarom te vrezen heeft voor vervolging, alsmede op de vraag of een eventuele bekendwording van zijn asielaanvraag bij de Cubaanse autoriteiten deze vrees aannemelijker maakt.
10. De voorzieningenrechter laat verder het subsidiaire standpunt van verweerder ter zitting, dat verzoeker, ook indien de ontslagname geloofwaardig zou zijn, niets te vrezen heeft bij terugkeer naar Cuba, buiten beschouwing. De voorzieningenrechter overweegt daartoe dat het in strijd is met de goede procesorde om verzoeker pas ter zitting met dit standpunt, dat niet in het bestreden besluit is opgenomen, te confronteren.
11. Uit het voorgaande volgt tevens dat nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de hoofdzaak en dat deze slechts in gegrondverklaring van het beroep kan eindigen. De voorzieningenrechter beslist dan ook met toepassing van artikel 8:86 van de Awb onmiddellijk op dat beroep. Het beroep is gegrond en de voorzieningenrechter vernietigt het bestreden besluit wegens schending van artikel 3:46 van de Awb. Verweerder zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De voorzieningenrechter stelt hiervoor een termijn van zes weken.
12. Dat brengt mee dat de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening wegens gebrek aan belang afwijst.
13. De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder in de door verzoeker gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.470,-- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het indienen van het verzoekschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 490,--, en een wegingsfactor 1). Omdat aan verzoeker een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandsverlener.
Beslissing
De voorzieningenrechter,
in de zaak geregistreerd onder nummer: AWB 15/12918,
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op de aanvraag met inachtneming van deze uitspraak;
in de zaak geregistreerd onder nummer AWB 15/12919,
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af;
in beide zaken,
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 1.470,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.M. Langeveld, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. E. Kreb, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 7 augustus 2015.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Conc.: EK
Coll.:
D: B
VK
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen één week na de dag van verzending daarvan hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage). Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing. Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.