Zie onder meer: HR 9 december 2011 (LJN: BU7291).
HR, 26-10-2012, nr. 12/03220
ECLI:NL:PHR:2012:BY1360
- Instantie
Hoge Raad (Civiele kamer)
- Datum
26-10-2012
- Zaaknummer
12/03220
- Conclusie
Mr. F.F. Langemeijer
- LJN
BY1360
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Burgerlijk procesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2012:BY1360, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 26‑10‑2012; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2012:BY1360
ECLI:NL:PHR:2012:BY1360, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 26‑10‑2012
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2012:BY1360
- Vindplaatsen
Uitspraak 26‑10‑2012
Partij(en)
26 oktober 2012
Eerste Kamer
12/03220
EE/DH
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
[Verzoekster],
wonende te [woonplaats],
VERZOEKSTER tot cassatie,
advocaat: mr. L.C. Blok,
t e g e n
DE STAAT DER NEDERLANDEN (Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, Immigratie- en Naturalisatiedienst),
zetelende te 's-Gravenhage,
VERWEERDER in cassatie.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [verzoekster] en de Staat.
1. Het geding in feitelijke instantie
Voor het verloop van het geding in feitelijke instantie verwijst de Hoge Raad naar de beschikking in de zaak 403402/HA RK 11-564 van de rechtbank 's-Gravenhage van 26 april 2012;
De beschikking van de rechtbank is aan deze beschikking gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen de beschikking van de rechtbank heeft [verzoekster] beroep in cassatie ingesteld. Het verzoekschrift tot cassatie is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
Het door verzoekster verschuldigde griffierecht is op 9 augustus 2012 door de Hoge Raad ontvangen.
Aan de advocaat van verzoekster is verzocht zich uit te laten over de vraag waarom het griffierecht niet binnen de wettelijke betalingstermijn is bijgeschreven op de rekening van de Hoge Raad en de rechtsgevolgen daarvan.
De advocaat van verzoekster heeft bij akte van 9 augustus 2012 een reactie ingediend
De conclusie van de Advocaat-Generaal F.F. Langemeijer strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van verzoekster in haar cassatieberoep.
3. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
3.1
[Verzoekster] heeft bij verzoekschrift van 28 juni 2012 beroep in cassatie ingesteld. Ingevolge art. 3 lid 4 Wet griffierechten burgerlijke zaken had het griffierecht moeten zijn voldaan binnen vier weken na indienen van het verzoekschrift, derhalve uiterlijk op 26 juli 2012.
Het griffierecht is echter pas op 9 augustus 2012 voldaan. Dit brengt mee dat [verzoekster] op grond van het bepaalde in art. 282a lid 2 in verbinding met art. 427b Rv niet-ontvankelijk behoort te worden verklaard in haar beroep.
3.2
De advocaat van [verzoekster] heeft zich bij akte uitgelaten over de te late betaling van de griffierechten.
Hij stelt dat [verzoekster] hem had meegedeeld het griffierecht rechtstreeks te hebben voldaan en dat het bedrag alsnog is overgemaakt toen dit niet het geval bleek te zijn. Voor zover deze brief tot strekking heeft een beroep te doen op de hardheidsclausule van art. 282a lid 4 Rv, faalt dit beroep. De aangevoerde omstandigheden zijn onvoldoende om een beroep op de hardheidsclausule te kunnen rechtvaardigen.
4. Beslissing
De Hoge Raad verklaart [verzoekster] niet-ontvankelijk in haar beroep.
Deze beschikking is gegeven door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, A.H.T. Heisterkamp en M.A. Loth, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer J.C. van Oven op 26 oktober 2012.
Conclusie 26‑10‑2012
Mr. F.F. Langemeijer
Partij(en)
12/03220
Mr. F.F. Langemeijer
- 7.
september 2012 (incident griffierecht)
Conclusie inzake:
[Verzoekster]
tegen
Staat der Nederlanden
1.
Bij verzoekschrift van 28 juni 2012, ingekomen op diezelfde datum, heeft verzoekster tot cassatie beroep in cassatie ingesteld tegen de beschikking van de rechtbank 's-Gravenhage van 26 april 2012.
2.
Ingevolge art. 3 lid 4 Wet griffierechten burgerlijke zaken behoorde verzoekster ervoor zorg te dragen dat het verschuldigde griffierecht binnen vier weken na indiening van het verzoekschrift is bijgeschreven op de rekening van de Hoge Raad, dan wel ter griffie van de Hoge Raad is gestort. De wettelijke betalingstermijn liep af op 26 juli 2012.
3.
De griffie heeft geconstateerd dat het verschuldigde griffierecht (€ 302,-) niet tijdig is betaald. Bij brief van 1 augustus 2012 is verzoekster gelegenheid geboden zich ter rolzitting van 10 augustus 2012 uit te laten over de te late betaling. Het verschuldigde griffierecht is op 9 augustus 2012 alsnog ontvangen. Bij akte van 9 augustus 2012 heeft de advocaat van verzoekster zich over de te late betaling uitgelaten.
4.
Verzoekster bestrijdt niet dat zij het griffierecht niet tijdig heeft voldaan. Toepassing van het bepaalde in art. 427b Rv in verbinding met art. 282a lid 2 Rv brengt mee dat verzoekster niet-ontvankelijk moet worden verklaard in haar cassatieberoep1..
5.
Op grond van het vierde lid van art. 282a Rv kan de rechter het bepaalde in het tweede lid buiten toepassing laten indien hij van oordeel is dat de toepassing van die bepaling, gelet op het belang van een procespartij bij toegang tot de rechter, zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard (de zgn. 'hardheidsclausule'). Bij akte heeft de advocaat zich over de termijnoverschrijding uitgelaten. Daaromtrent heeft hij niet méér gesteld dan dat verzoekster hem heeft meegedeeld het griffierecht rechtstreeks te hebben voldaan en dat het bedrag alsnog is overgemaakt toen dit niet het geval bleek te zijn. Voor zover in die stelling al een beroep op de hardheidsclausule kan worden gelezen, moet dat beroep falen. De gestelde omstandigheid komt voor rekening en risico van de betalingsplichtige. Ook overigens is niet gebleken van omstandigheden die meebrengen dat toepassing van art. 282a lid 2 in verbinding met art. 427b Rv tot een onbillijkheid van overwegende aard zal leiden.
Conclusie
De conclusie strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van verzoekster in haar cassatieberoep.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden,
a. - g.
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 26‑10‑2012