Rb. Oost-Brabant, 26-01-2017, nr. 16, 3505
ECLI:NL:RBOBR:2017:363
- Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
- Datum
26-01-2017
- Zaaknummer
16_3505
- Vakgebied(en)
Bestuursprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBOBR:2017:363, Uitspraak, Rechtbank Oost-Brabant, 26‑01‑2017; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
- Vindplaatsen
AR 2017/611
Uitspraak 26‑01‑2017
Inhoudsindicatie
Het houden van honden in een magazijn is geen opslag. In een magazijn slaat men zaken op maar dat is iets anders dan het houden van dieren, ook al is dat voor korte tijd. Een hond is géén zaak (zie artikel 3:2a van het Burgerlijk wetboek) maar een levend wezen. Er zijn aparte regels voor het houden van dieren. Het houden van dieren heeft een ander effect op de omgeving. In een magazijn mag men geen dieren houden. Het door verzoeker beschreven gebruik valt daarmee niet onder het overgangsrecht. Verweerder mocht hiertegen optreden.
Partij(en)
RECHTBANK OOST-BRABANT
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 16/3505
uitspraak van de voorzieningenrechter van 26 januari 2017 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen
[verzoeker] , te [woonplaats] , verzoeker,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Bladel, verweerder
(gemachtigden: mr. drs. S.W.M. Verouden en Z. van ‘t Woud).
Procesverloop
Bij besluit van 16 november 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder verzoeker een last onder dwangsom opgelegd waarbij verzoeker is gelast is het gebruik van het perceel [adres] , kadastraal bekend gemeente [kadasternummer] als hondenfokkerij en voor het houden van honden alsmede ten behoeve van de bedrijfsmatige verkoop van honden te beëindigen en beëindigd te houden. Hierbij heeft verweerder bepaald dat indien de met de wet strijdige situatie niet binnen zes weken na de dag van verzending van de last onder dwangsom beëindigd is en beëindigd blijft, verzoeker een dwangsom verbeurt van:
1. € [bedrag] per week dat het bedrijfsmatig houden en fokken van honden voortduurt, met een maximum van € [bedrag] ;
2. € [bedrag] ineens bij constatering van de bedrijfsmatige verkoop van honden.
Verzoeker heeft tegen het bestreden besluit bezwaar gemaakt. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 januari 2017. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde en zijn echtgenote [naam] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Overwegingen
1. De voorzieningenrechter gaat uit van de volgende feiten. Op 26 augustus 2016 heeft verweerder het pand van verzoeker op het adres [adres] gecontroleerd, meer specifiek op het houden en het fokken van honden. De controleur heeft vastgesteld dat op het moment van de controle in het gebouw drie honden (pups) werden gehouden. Verder waren voorzieningen aanwezig (bakken en zaagsel) op basis waarvan de mogelijkheid bestaat om circa 21 honden (pups) te houden. De controleur heeft van zijn bevindingen verslag opgemaakt. Eerder is het pand op het adres [adres] op 14 juni 2016 gecontroleerd door de Landelijke inspectiedienst Dierenbescherming. Tijdens deze controle heeft de inspecteur 32 pups aangetroffen.
2. Op 7 september 2016 heeft verweerder verzoeker en zijn echtgenote een voornemen tot het opleggen van een last onder dwangsom toegezonden. Verzoeker heeft hierop gereageerd. Daarna heeft verweerder het bestreden besluit genomen.
3. Verzoeker heeft ter zitting verklaard dat in het pand geen honden worden gefokt. De voorzieningenrechter gaat er daarom van uit dat verzoeker geen baat heeft bij schorsing van de last onder dwangsom over het fokken van honden, omdat verzoeker naar eigen zeggen de last op dit punt niet zal overtreden. De voorzieningenrechter zal de eerste last, voor zover deze ziet op het fokken van honden, daarom buiten beschouwing laten.
4. Verzoeker heeft aangegeven dat honden minder dan één week in het pand blijven en dan naar een winkel in het centrum worden vervoerd om daar te worden verkocht. Hij noemt dit de opslag van pups. Verder heeft hij aangegeven dat in het pand een kantoor is, van waaruit hij bemiddelt. De voorzieningenrechter begrijpt hieruit dat verzoeker de eerste last met betrekking tot het houden van honden en de tweede last wil laten schorsen. .
5. Volgens verzoeker valt de opslag van pups onder gebruik als magazijn. Het gebruik als magazijn valt onder het overgangsrecht. Dus is volgens verzoeker geen sprake van een overtreding.
6. De voorzieningenrechter stelt vast dat het gebruik van het pand als kantoor en magazijn is toegestaan. Voor het pand is in het verleden een bouwvergunning verleend voor het gebruik als kantoor en magazijn en dit gebruik is door het overgangsrecht beschermd. De vraag is of het voor korte tijd houden van honden in het pand valt onder het gebruik als magazijn. Dat is volgens de voorzieningenrechter niet zo. In een magazijn slaat men zaken op maar dat is iets anders dan het houden van dieren, ook al is dat voor korte tijd. Een hond is géén zaak (zie artikel 3:2a van het Burgerlijk wetboek) maar een levend wezen. Er zijn aparte regels voor het houden van dieren (denk aan de Wet Dieren over dierenwelzijn en het Activiteitenbesluit). Het houden van dieren heeft bovendien een andere ruimtelijke uitstraling, ofwel een ander effect op de omgeving, dan het opslaan van zaken. Een andere uitleg zou impliceren dat men ook koeien in een op- en overslagbedrijf op een industrieterrein zou mogen houden. Dat is echter niet zo. In een magazijn mag men geen dieren houden. Het door verzoeker beschreven gebruik valt daarmee niet onder het overgangsrecht. De voorzieningenrechter neemt hierbij nog in aanmerking dat gelet op de inhoud van de door verweerder overgelegde controlerapporten, de omstandigheid dat [bedrijfsnaam] op het adres [adres] in het register van Kamer van Koophandel (KvK) staat ingeschreven en de omschrijving van het bedrijf in het register van de KvK, voldoende is komen vast te staan dat pups worden gehouden in het pand.Volledigheidshalve merkt de voorzieningenrechter op dat het bemiddelen vanuit een kantoor is toegestaan op basis van het overgangsrecht en dat dit niet een overtreding van de tweede last oplevert. De kantooractiviteiten (achter een computer zitten en bellen) kunnen niet als verkoop worden bestempeld. Dat is door verweerder ter zitting bevestigd.
7. Verzoeker voert ook aan dat verweerder handelt in strijd met de op 11 juli 2007 vastgestelde vaststellingsovereenkomst, met name met de bepaling dat verweerder - kort gezegd - eerst goed overleg met verzoeker dient te plegen. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in haar uitspraak van 21 september 2016 (ECLI:NL: RVS:2016:2499) overwogen dat ‘een partij die een dergelijke vaststellingsovereenkomst met het bevoegd gezag heeft gesloten, daarop in beginsel een beroep toekomt in een bestuursrechtelijke procedure’.
8. De voorzieningenrechter stelt vast dat de vaststellingsovereenkomst onder meer de algemene afspraak bevat dat partijen streven naar een betere communicatie om te bereiken dat er bij verzoeker weer vertrouwen in het functioneren van de gemeente zal ontstaan. De in de overeenkomst neergelegde inspanningsverplichting voor verweerder om te zoeken naar een locatie voor verzoekers timmerbedrijf ziet niet op het met het bestreden besluit gewraakte gebruik van het pand [adres] .
9. De voorzieningenrechter overweegt dat deze afspraak in de vaststellingsovereenkomst er op zichzelf niet toe kan leiden dat verweerder niet kan handhaven. Het streven naar een betere communicatie neemt niet weg dat verweerder gehouden is om op te treden tegen illegale situaties. Overigens heeft eiser in het kader van de zienswijzenprocedure genoeg ruimte gehad om zijn visie op de zaak naar voren brengen. Deze bezwaargrond leidt niet tot schorsing van het bestreden besluit.
10. Verzoeker beroept zich verder op het gelijkheidsbeginsel. Hij heeft in het bijzonder gewezen op een aantal (volgens hem) vergelijkbare gevallen, op de adressen [adressen] en het gebouwtje tussen [nummers] en aan de [adres] . Deze liggen in het bestemmingsplan ‘Kempisch bedrijvenpark’, net als zijn bedrijf, aldus verzoeker.
11. In het verweerschrift is volgens de voorzieningenrechter voldoende weerlegd dat de [adres] een gelijk geval betreft. In het besluit heeft verweerder nog gesteld dat de overige gevallen in een ander bestemmingsplan liggen. Dit is echter wel een bestemmingsplan waarvan de planregels inhoudelijk niet verschillen van het bestemmingsplan dat van toepassing is op [adres] . Ter zitting heeft verweerder verklaard dat op het perceel van het bedrijf aan de [adres] een recreatieve bestemming is gevestigd. Op de adressen [adressen] is op de verbeelding van het bestemmingsplan een bouwblok geprojecteerd. [adres] heeft geen bouwblok. De voorzieningenrechter vindt dat verweerder hiermee voldoende heeft gemotiveerd dat geen sprake is van gelijke gevallen. Het ligt op de weg van verzoeker om te onderbouwen waarom de gemotiveerde betwisting van verweerder onjuist is.
12. Ten aanzien het gebouwtje dat is gelegen tussen [adressen] , heeft verweerder ter zitting niet kunnen aangeven waarom dit geval verschilt met dat van verzoeker. Verweerder zal in het te nemen besluit op bezwaar een onderbouwing moeten geven waarom geen sprake is van een gelijk geval. De voorzieningenrechter ziet hierin geen aanleiding een voorlopige voorziening te treffen. Het is nu niet duidelijk of ten aanzien van het gebouwtje tussen [adressen] sprake is van een gelijk geval en bovendien valt niet uit te sluiten dat, mocht daar ook sprake zijn van een overtreding, verweerder hiertegen gaat optreden. De voorzieningenrechter betwijfelt of verzoekers bezwaargrond daarover kans van slagen heeft. Mede gelet op het belang dat gediend is met handhaving, acht de voorzieningenrechter schorsing van het bestreden besluit op deze enkele grond te verstrekkend.
13. Verzoeker voert tenslotte - kort gezegd - aan dat verweerder niet partijdig is en jegens hem een bijzonder beleid voert.
14. De voorzieningenrechter stelt vast dat verweerder verzoeker in het vizier heeft in meerdere procedures maar dit is nog geen reden om aan te nemen dat verweerder partijdig is. Hetzelfde geldt voor de door verweerder ingeschakelde adviseurs. De voorzieningenrechter neemt hierbij in aanmerking dat niet de adviseurs maar het college van burgemeester en wethouders de besluiten nemen.
15. De voorzieningenrechter heeft op zitting geconstateerd dat verzoeker en verweerder in een zware strijd zijn verwikkeld. Procedures stapelen zich op. Gesprekken vinden uitsluitend plaats in de rechtszaal. De voorzieningenrechter geeft partijen mee dat het hun vrijstaat om te procederen maar hiermee niet wordt bereikt wat zij eigenlijk willen: verzoeker wil een plek om te ondernemen en verweerder wil zeker weten dat verzoeker onderneemt in overeenstemming met de wet- en regelgeving over dieren. Beide wensen zijn niet onuitvoerbaar. Het houden van dieren is, zeker in een agrarische gemeente als Bladel, niet ongebruikelijk. Verzoeker zal door een volledige openheid van zaken te geven het vertrouwen moeten herwinnen van verweerder en de landelijke inspectiedienst. Om beide wensen te vervullen doen partijen er beter aan om in gesprek te gaan buiten de rechtszaal in plaats van daarbinnen. Dat geeft de voorzieningenrechter partijen nog wel mee, al is dit geen reden om het bestreden besluit te schorsen.
16. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.H.M Verhoeven, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. A.F. Hooghuis, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 26 januari 2017.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.