Ktr. Eindhoven, 27-10-2011, nr. 758829
ECLI:NL:RBSHE:2011:BU2154
- Instantie
Rechtbank 's-Hertogenbosch (Kantonrechter Eindhoven)
- Datum
27-10-2011
- Magistraten
Mr. P.M. Knaapen
- Zaaknummer
758829
- LJN
BU2154
- Vakgebied(en)
Verbintenissenrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBSHE:2011:BU2154, Uitspraak, Rechtbank 's-Hertogenbosch (Kantonrechter Eindhoven), 27‑10‑2011
Uitspraak 27‑10‑2011
Inhoudsindicatie
Toerekening betaling geldsom aan buitengerechtelijke incassokosten op grond van artikel 6:44 BW niet toegestaan.
Mr. P.M. Knaapen
Partij(en)
in de zaak van:
[eiseres],
gevestigd te [plaats],
eiseres,
gemachtigde: Vesting Finance BV te Hilversum,
tegen
[gedaagde]
wonende te [plaats],
gedaagde,
procederend in persoon.
Partijen zullen hierna worden genoemd ‘[eiseres]’ en ‘[gedaagde]’.
1. Het verloop van het geding
Dit blijkt uit het volgende:
- a.
de dagvaarding;
- b.
de conclusie van antwoord;
- c.
de conclusie van repliek;
- d.
de conclusie van dupliek.
2. Het geschil
2.1.
[eiseres] vordert betaling van € 581,62, te vermeerderen met rente en proceskosten als vermeld in de dagvaarding.
2.2.
[eiseres] legt daaraan, zakelijk weergegeven, het volgende ten grondslag. [eiseres] heeft met [gedaagde] een overeenkomst inzake levering van energie, meer specifiek gas, verwarming water en/of elektriciteit. Uit hoofde van deze overeenkomst heeft [eiseres] van [gedaagde] een bedrag te vorderen van € 711,--. Ondanks aanmaningen en sommaties heeft [gedaagde] de vordering niet betaald. Naast de hoofdsom vordert [eiseres] betaling van de wettelijke rente ad 0,25% per maand en de buitengerechtelijke incassokosten. Nadat de vordering in handen was gegeven aan het incassobureau heeft [gedaagde] een bedrag van € 295,-- betaald.
2.2.
[gedaagde] voert bij conclusie van antwoord het volgende aan. Hij betwist de gehele vordering. Hij legt producties over waaronder een afrekennota over de periode 2 oktober 2009 tot 1 september 2010 welke is betaald op 2 november 2010, zoals is te zien op het bankafschrift. Vervolgens krijgt hij een brief waarin staat dat er nog € 233,-- open staat op betreffende factuur. Hij heeft gesproken met mevrouw [O.]. Er wordt door [eiseres] geen eenduidige verklaring gegeven. Daarnaast betwist [gedaagde] de vordering omdat de naam [naam], welke wordt gebruikt in de correspondentie, hem niet bekend voorkomt.
2.3.
Bij conclusie van repliek voert [eiseres] — voor zover relevant — het volgende aan. De stelling dat de vordering is betaald en dat er geen eenduidige verklaring van [eiseres] zou zijn is onjuist. Dat er nog bedragen open staan is te zien in het gespecificeerd rekeningoverzicht (productie 6 bij conclusie van repliek). Op 11 november 2011 heeft zij een laatste aanmaning verzonden waarin de beëindiging van de energielevering werd aangekondigd. Op 12 november 2011 heeft ze telefonisch uitgelegd aan [gedaagde] dat er nog een aantal achterstanden waren en dat een deel van de betaling is gebruikt om openstaande bedragen aan te vullen. Daarna heeft zij niets meer vernomen van [gedaagde].
2.4.
[gedaagde] verklaart vervolgens bij dupliek als volgt. Het bedrag van € 238,-- genoemd in de brief over de beëindiging is hem onbekend evenals het bedrag van € 233,-- genoemd in de brief van 23 november 2010. Tijdens het eerdergenoemde telefoongesprek heeft [eiseres] medegedeeld dat ze er werk van zouden maken. Een bedrag van € 233,-- kan niet worden gebruikt om openstaande bedragen weg te werken.
3. De beoordeling
3.1.
De vordering wordt afgewezen omdat de samenstelling en de grondslag daarvan niet te deduceren valt uit de talloze, alle in een ander saldo uitmondende, rekeningoverzichten.
3.2.
Na kennisneming van de stukken maakt de kantonrechter nog de volgende opmerkingen.
- a.
In de stukken figureert de naam [naam]; nergens wordt uitgelegd wat het verband is tussen die naam en eiseres.
- b.1.
Artikel 44 van boek 6 BW (in de afdeling ‘nakoming van verbintenissen’) schrijft voor, dat een betaling eerst wordt toegerekend aan de kosten, dan aan de rente en dan aan de hoofdsom. Kennelijk zijn in dit geval betalingen aan de buitengerechtelijke incassokosten toegerekend. Daarvoor biedt de aangehaalde bepaling echter geen grondslag, want de buitengerechtelijke incassokosten zijn geen kosten van nakoming maar van niet-nakoming.
- b.2.
Zou de verplichting tot vergoeding van de buitengerechtelijke incassokosten voortkomen uit de voorwaarden van de overeenkomst, dus hoofdverplichting zijn, dan mag toerekening evenmin op die manier, want voor dat geval geldt artikel 43. Het eerste lid van dat artikel verbiedt die toerekening voor het geval bij de betaling de verbintenis wordt aangewezen; als de betaling precies de hoogte van een termijn of van een factuur heeft, zit daarin al een impliciete aanwijzing van die factuur of die termijn. Zou een deelbetaling zijn gedaan waardoor die factuur of die termijn niet herkenbaar is, dan geldt lid 2 van dat artikel: de factuur of de termijn is meer bezwarend en ouder dan de verplichting om de incassokosten te vergoeden.
- c.
Als een eindafrekening wordt betaald is aan het bedrag reeds te zien dat de schuldenaar die eindafrekening wil betalen en dat geldt als impliciete aanwijzing in de zin van BW 6:43 lid 1. (Veelal zal het nummer van de acceptgiro de expliciete aanwijzing zijn). In beide gevallen is het niet toegestaan een deel van zo'n betaling aan een andere schuld toe te rekenen, aldus dat wetsartikel.
- d.
Behalve dat de hier beschreven toerekeningsmanieren door de wet niet zijn toegestaan, brengen ze de debiteur in verwarring; dat hij dan niet betaalt kan dus niet meer als reden worden gezien de proceskosten als door hem veroorzaakt te zijnen laste te brengen.
4. De beslissing
De kantonrechter:
wijst de vordering af;
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.M. Knaapen, en in het openbaar uitgesproken op 27 oktober 2011.