Rb. Amsterdam, 09-03-2018, nr. 13/659174-16
ECLI:NL:RBAMS:2018:7554
- Instantie
Rechtbank Amsterdam
- Datum
09-03-2018
- Zaaknummer
13/659174-16
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBAMS:2018:7554, Uitspraak, Rechtbank Amsterdam, 09‑03‑2018; (Eerste aanleg - meervoudig)
Uitspraak 09‑03‑2018
Inhoudsindicatie
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een diefstal en een mishanding. Deze misdrijven hebben plaatsgevonden in de woning van zijn buurman. Anders dan de officier van justitie acht de rechtbank niet een gekwalificeerde diefstal bewezen. Taakstraf.
Partij(en)
RECHTBANK AMSTERDAM
VERKORT VONNIS
Parketnummer: 13/659174-16
Datum uitspraak: 9 maart 2018
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1976,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres 1]
1. Het onderzoek ter terechtzitting
Dit verkort vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 23 februari 2018.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. H.H. Boersma, en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. T. Urbanus, naar voren hebben gebracht.
Daarnaast heeft de rechtbank kennisgenomen van wat door de benadeelde partij, [persoon], naar voren is gebracht.
2. Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat hij zich op 16 maart 2016 schuldig heeft gemaakt aan
diefstal met geweld en met braak. Deze geweldshandelingen zijn onder feit 2 ten laste gelegd als (poging tot zware) mishandeling dan wel bedreiging.
De tekst van de volledige beschuldiging is opgenomen in de bijlage die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.
3. Waardering van het bewijs
3.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten. Uit de aangifte volgt dat verdachte de woning van aangever is binnengekomen, hem met een mes in zijn vinger heeft gestoken en vervolgens zijn televisie heeft meegenomen. Het letsel bij aangever, te weten een snee van één centimeter in de linker middelvinger, en de bloedsporen in de slaapkamer ondersteunen de aangifte van aangever.
Ten aanzien van het eerste feit vindt de officier van justitie daarom dat diefstal, voorafgegaan van geweld, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, bewezen kan worden verklaard. De officier van justitie acht daarbij slechts de eerste twee gedachtestreepjes bewezen, omdat voor de overige geweldshandelingen waarvan verdachte beschuldigd wordt geen steunbewijs is.
Ten aanzien van het tweede feit acht hij de subsidiair ten laste gelegde mishandeling door te steken met een mes in de hand van aangever bewezen.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat verdachte moet worden vrijgesproken van feit 1 voor wat betreft de braak en het geweld. Verdachte heeft verklaard dat de deur van de keuken open stond, zodat van braak geen sprake is. Verder heeft hij ontkend dat hij een mes bij zich had en daarmee aangever heeft verwond. Verdachte heeft verklaard dat de verwonding aan de vinger van aangever ontstaan kan zijn door het trekken aan de televisie. Dit is geen onwaarschijnlijk scenario. Aan de achterkant van een televisie zitten immers vaak scherpe randjes of metalen plaatjes. De verklaring van aangever dat verdachte een mes bij zich zou hebben gehad, wordt niet ondersteund door enig bewijsmiddel in het dossier. Er is geen mes aangetroffen, terwijl daar wel naar is gezocht, en het bloedspoor in de slaapkamer kan ook op een andere manier ontstaan zijn.
Ten aanzien van het tweede feit heeft de raadvrouw verzocht verdachte integraal vrij te spreken, omdat het dossier onvoldoende bewijs bevat dat verdachte een mes bij zich had en dat ook op enige manier tegen de aangever heeft gebruikt. Subsidiair heeft de raadsvrouw verzocht verdachte van het primair ten laste gelegde, de poging tot zware mishandeling, vrij te spreken. Van (voorwaardelijk) opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel was geen sprake.
3.3.
Het oordeel van de rechtbank
3.3.1.
Feit 1 (diefstal met braak en geweld)
Verdachte heeft bekend dat hij de televisie uit de woning van aangever heeft meegenomen. Dit wordt ook ondersteund door de aangifte. De diefstal van de televisie staat in deze zaak verder niet ter discussie. De vraag die van belang is, is onder welke omstandigheden deze diefstal heeft plaatsgevonden.
Braak, verbreking en/of inklimming
De rechtbank is, evenals de officier van justitie en de raadsvrouw, van oordeel dat geen sprake is van bewijs van braak, verbreking of inklimming. Zij zal verdachte daarvan vrijspreken.
Geweld
De rechtbank acht bewezen dat verdachte aangever met een mes in zijn hand heeft gestoken.
Aangever heeft verklaard dat hij wakker werd van gestommel in zijn huis en vervolgens verdachte met een mes in zijn slaapkamer zag staan. Toen verdachte op hem af bleef lopen en beide handen naar zijn keel bewoog, heeft aangever het mes kunnen afweren. Hierbij sneed hij zich aan het mes. Aangever heeft het mes herkend als een mes dat uit zijn eigen keuken afkomstig is. Tijdens de zitting heeft verdachte verklaard dat hij via de keuken de woning van aangever binnen is gekomen. Het bij aangever geconstateerde letsel, te weten een snee van één centimeter in de linker middelvinger, wijst er op dat aangever zich aan iets scherps gesneden heeft. Tot slot zijn bloedsporen in de slaapkamer aangetroffen, wat overeenkomt met de aangifte van aangever. Die heeft daarin namelijk verklaard dat voormeld geweld in de slaapkamer heeft plaatsgevonden.
De verklaring van verdachte dat hij geen mes bij zich heeft gehad en aangever zich mogelijk aan de televisie heeft gesneden, vindt de rechtbank niet aannemelijk. De verklaring van aangever is namelijk specifiek en wordt ondersteund door het letsel en de aangetroffen bloedsporen. Bovendien verkeerde verdachte volgens zijn verklaringen in een psychose en kan hij zich het ten laste gelegde maar gedeeltelijk herinneren. Het feit dat er geen mes is aangetroffen, leidt niet tot een andere conclusie. Verdachte heeft immers voldoende tijd gehad het mes kwijt te maken. De melding bij de Centrale Meldkamer is namelijk om 09:28 uur gedaan, terwijl de aanhouding van verdachte pas om 09:37 uur plaatsvond.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank bewezen dat verdachte met een mes in de hand van aangever heeft gestoken. Voor de overige ten laste gelegde geweldshandelingen ziet de rechtbank onvoldoende steunbewijs in het dossier.
Oogmerk van het geweld
Hoewel verdachte weliswaar met een mes in de hand van aangever heeft gestoken, is de rechtbank van oordeel dat niet is gebleken dat hij dit heeft gedaan met het oogmerk om de diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken. De televisie van aangever die verdachte wilde wegnemen stond immers in de woonkamer, terwijl het bewezen geweld zich heeft afgespeeld in de slaapkamer van aangever, waar deze volgens zijn verklaring lag te slapen. Het door verdachte uitgeoefende geweld, voorafgegaan aan de diefstal van de televisie moet worden beschouwd als een op zichzelf staande geweldshandeling (zoals ten laste gelegd onder feit 2) . Van een diefstal met geweld als bedoeld in artikel 312, eerste lid, Wetboek van Strafrecht is daarom geen sprake, zodat de rechtbank verdachte daarvan zal vrijspreken.
Conclusie
De rechtbank acht de diefstal van de televisie wettig en overtuigend bewezen.
3.3.2.
Feit 2 (poging tot zware mishandeling, mishandeling of bedreiging)
Onder feit 2 wordt verdachte (primair) beschuldigd van een poging tot zware mishandeling, door met een mes richting de keel of hals van aangever (proberen) te steken. De rechtbank acht echter, in navolging van de officier van justitie, slechts bewezen dat verdachte met een mes in de hand van aangever heeft gestoken. Niet bewezen is dat verdachte met het mes in de richting van vitale lichaamsdelen van aangever heeft gestoken. Gelet hierop is er geen bewijs dat verdachte (voorwaardelijk) opzet had op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij aangever. De rechtbank zal verdachte daarom van het onder 2 primair ten laste gelegde vrijspreken.
De subsidiair ten laste gelegde mishandeling door te steken met een mes in de hand van aangever acht de rechtbank wel wettig en overtuigend bewezen.
3.3.3.
Grondslag voor de bewezenverklaring
De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de bewijsmiddelen die hiervoor zijn genoemd. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.
4. Bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat verdachte:
ten aanzien van feit 1
op 16 maart 2016 te Amsterdam, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een woning gelegen aan de [adres 2] heeft weggenomen een televisie, toebehorende aan [persoon];
ten aanzien van feit 2 (subsidiair)
op 16 maart 2016 te Amsterdam opzettelijk [persoon] heeft mishandeld, bestaande die mishandeling uit het steken met een mes in de hand van voornoemde [persoon], waardoor voornoemde [persoon] letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.
5. Motivering van de straf
5.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van de door hem onder 1 en 2 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een taakstraf van 200 (tweehonderd) uren met bevel, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 100 (honderd) dagen, waarvan een gedeelte, groot 50 (vijftig) uren, voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 (twee) jaren.
5.2.
Het strafmaatverweer van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht toepassing te geven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht of een geheel voorwaardelijke taakstraf op te leggen, omdat verdachte handelde vanuit een psychose.
5.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van de straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een diefstal en een mishanding. Deze misdrijven hebben plaatsgevonden in de woning van zijn buurman. De rechtbank vindt dit twee ernstige feiten. Verdachte heeft door het plegen van deze feiten een grote inbreuk gemaakt op het eigendomsrecht en de lichamelijke integriteit van zijn buurman. Verdachte heeft bij hem gevoelens van grote angst en onveiligheid teweeggebracht.
Verdachte heeft verklaard dat hij ten tijde van het ten laste gelegde in een psychose verkeerde. Na zijn verhoor is hij overgedragen aan de spoedeisende psychiatrie en heeft hij daar een paar dagen verbleven. Kort daarna heeft verdachte zich vrijwillig laten opnemen vanwege psychoses. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat het inmiddels goed met hem gaat en dat hij geen antipsychotica en antidepressiva meer slikt. Hij woont al geruime tijd bij zijn moeder.
De rechtbank neemt bovenstaande mee, maar vindt, anders dan de raadsvrouw, dat toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht of het opleggen van een geheel voorwaardelijke taakstraf, onvoldoende recht doet aan de ernst van de feiten.
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit het justitiële documentatieregister d.d. 30 januari 2018 betreffende verdachte. Hieruit blijkt dat verdachte niet recent voor gelijksoortige strafbare feiten is veroordeeld.
Omdat de rechtbank, anders dan de officier van justitie, niet de gekwalificeerde diefstal (diefstal met geweld) bewezen acht, legt de rechtbank een lagere straf op dan de officier van justitie heeft gevorderd.
Het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) heeft in het kader van een consistent landelijk straftoemetingsbeleid oriëntatiepunten aangegeven waarop de strafoplegging in diefstal- en mishandelingszaken gebaseerd kan worden. De rechtbank heeft die oriëntatiepunten gebruikt als uitgangspunt.
Alles afwegende vindt de rechtbank een taakstraf van 160 uren, waarvan 40 uren voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, passend en geboden. Die straf zal de rechtbank daarom aan verdachte opleggen.
6. Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij [persoon] vordert € 1.880,95 materiële schadevergoeding, voor ziektekosten (eigen risico) en het treffen van beveiligingsmaatregelen, waaronder het plaatsen van een hekwerk om de tuin en het plaatsen van beveiligingscamera’s. Ook vordert hij
€ 1.500,00 immateriële schadevergoeding. Beide vorderingen te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De officier van justitie heeft gevorderd de immateriële schadevergoeding volledig toe te wijzen en de materiële schadevergoeding toe te wijzen voor zover die ziet op de ziektekosten. De officier van justitie heeft verzocht de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk te verklaren, nu dit schadeposten betreft die niet het rechtstreekse gevolg zijn van de bewezen verklaarde feiten.
De raadsvrouw heeft de kosten van het eigen risico niet betwist. De raadsvrouw heeft verzocht de kosten voor het camerasysteem en hekwerk af te wijzen. Volgens de raadsvrouw zijn de kosten voor het camerasysteem en het hekwerk geen rechtstreekse schade van de strafbare feiten. De raadsvrouw heeft verzocht de immateriële schade aanzienlijk te matigen en voor het overige af te wijzen, nu de gevraagde schade niet in verhouding staat tot wat er in vergelijkbare zaken wordt toegewezen.
De rechtbank wijst de gevorderde schade voor de ziektekosten toe, nu deze niet betwist is. De rechtbank is van oordeel dat het camerasysteem en het hekwerk niet voor vergoeding in aanmerking komen. Deze kosten worden op grond van vaste jurisprudentie immers niet als rechtstreekse schade aangemerkt. De rechtbank concludeert dat de vordering tot materiële schadevergoeding tot een bedrag van in totaal € 385,- (driehonderdvijfentachtig euro) zal worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd.
Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, begroot de rechtbank de immateriële schadevergoeding naar billijkheid op € 600,- (zeshonderd euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd.
De rechtbank zal ten behoeve van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel aan verdachte opleggen.
De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering. De benadeelde partij kan het resterende deel van zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
7. Toepasselijke wettelijke voorschriften
8. Beslissing
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder feit 2 primair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder feit 1 en feit 2 subsidiair ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van feit 1
Diefstal
ten aanzien van feit 2
Mishandeling
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een taakstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid, van 160 (honderdzestig) uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 80 (tachtig) dagen.
Beveelt dat een gedeelte van deze straf, groot 40 (veertig) uren, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij verdachte zich voor het einde van de op 2 (twee) jaren bepaalde proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit. Beveelt dat, als de verdachte het voorwaardelijk deel van de taakstraf bij tenuitvoerlegging niet naar behoren heeft verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast van 20 (twintig) dagen.
Gelast de teruggave aan verdachte [verdachte] van:
- -
STK Trui Kl:zwart (5154810)
- -
STK Schoenen Kl:zwart (5154812)
- -
STK Broek Kl:zwart (5154814)
- -
2.00 STK Sok Kl:wit LOTTO (5154817)
- -
STK Pet Kl:blauw TOMMY HILFIGER (5154818)
- -
STK Shirt Kl:zwart (5154820)
- -
STK Kleding (5154822)
Gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbende van:
- STK Schroevendraaier Kl:geel (5154941)
Wijst de vordering van de benadeelde partij [persoon] toe tot een bedrag van € 985,- (negenhonderdvijfentachtig euro), bestaande uit € 385,- (driehonderdvijfentachtig euro) materiële schade en € 600,- (zeshonderd euro) immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (16 maart 2016) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte aan [persoon] voornoemd, het toegewezen bedrag te betalen.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering is.
Schadevergoedingsmaatregel
Legt aan verdachte de verplichting op, aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [persoon], te betalen een bedrag van € 985,- (negenhonderdvijfentachtig euro), bestaande uit € 385,- (driehonderdvijfentachtig euro) materiële schade en € 600,- (zeshonderd euro) immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 19 (negentien) dagen, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (16 maart 2016) tot aan de dag van de algehele voldoening,
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte heeft voldaan aan een van voornoemde betalingsverplichtingen, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. P.L.C.M. Ficq, voorzitter,
mrs. M.C.M. Hamer en M. Snijders Blok-Nijensteen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. E.J.M. van der Hooft, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 9 maart 2018.
[...]