HR, 31-03-2009, nr. 08/00609 B
ECLI:NL:HR:2009:BG7765
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
31-03-2009
- Zaaknummer
08/00609 B
- Conclusie
Mr. Fokkens
- LJN
BG7765
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2009:BG7765, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 31‑03‑2009; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2009:BG7765
ECLI:NL:PHR:2009:BG7765, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 16‑12‑2008
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2009:BG7765
- Vindplaatsen
Uitspraak 31‑03‑2009
Inhoudsindicatie
Doorzoeking en inbeslagneming. In aanmerking genomen dat de rechtmatigheid van de doorzoeking en de inbeslagneming door klaagster gemotiveerd is betwist, heeft de Rb niet kunnen volstaan met de enkele vaststelling dat "op basis van de thans beschikbare gegevens er onvoldoende aanleiding [bestaat] te oordelen dat er onrechtmatigheden kleven aan het gelegde beslag".
31 maart 2009
Strafkamer
nr. 08/00609 B
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
op het beroep in cassatie tegen een beschikking van de Rechtbank te Amsterdam van 11 december 2007, nummer RK 07/4283, op een beklag als bedoeld in artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering, ingediend door:
[Klaagster], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1965, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de klaagster. Namens deze heeft mr. W.H. Jebbink, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Procureur-Generaal Fokkens heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden beschikking en tot verwijzing van de zaak naar het Gerechtshof te Amsterdam teneinde op het bestaande beklag opnieuw te worden behandeld en afgedaan.
2. Beoordeling van het eerste middel
2.1. Het middel bevat de klacht dat de Rechtbank klaagsters stelling dat - kort weergegeven - geen verlof tot doorzoeking had mogen worden gegeven en geen beslag had mogen worden gelegd op de onder haar aangetroffen goederen en gegevens onbegrijpelijk, althans ontoereikend gemotiveerd heeft verworpen.
2.2. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) De klaagster is advocaat te Amsterdam.
(ii) Op 3 juli 2007 heeft de Rechter-Commissaris in aanwezigheid van de Officier van Justitie en de waarnemend Deken van de Orde van Advocaten te Amsterdam een doorzoeking ter inbeslagneming en ter vastlegging van gegevens gedaan in de woning van de klaagster.
(iii) De Rechter-Commissaris heeft onder de klaagster inbeslaggenomen een "image" van de harde schijf van een computer en van een laptop, een diskette, een cd-rom en twee geheugenkaarten. Aangezien de klaagster bij de doorzoeking te kennen had gegeven dat op de inbeslaggenomen gegevensdragers zich mogelijk gegevens bevinden die onder haar verschoningsrecht als geheimhouder vallen, heeft de Rechter-Commissaris bedoelde gegevens in een verzegelde envelop gedaan. Afgesproken is dat een onderzoek naar de bestanden op die gegevensdragers niet eerder zou plaatsvinden dan nadat onherroepelijk zou zijn beslist op een door de klaagster in te dienen klaagschrift.
2.3. De aan het proces-verbaal van behandeling in raadkamer gehechte pleitnota van de raadsman van de klaagster houdt het volgende in:
"De feiten
Inleiding
15. [Klaagster] is blijkens het proces-verbaal van doorzoeking aangemerkt als verdachte van een niet genoemd strafbaar feit. Ter toelichting deelde de rechter-commissaris mij kort na de doorzoeking telefonisch mee dat de verdenking betrekking heeft op het doen van onjuiste aangifte successierecht terzake de nalatenschap van [betrokkene 1].
Gronden van de 'verdenking'
17. De officier van justitie heeft mij op 17 juli 2007 telefonisch meegedeeld dat in het zogenoemde nulverbaal staat beschreven hoe de verdenking jegens [klaagster] is aangenomen. Dit is tot op heden het enige processtuk dat aan de verdediging is verstrekt: meer is er niet. In dit nulverbaal komt de naam van cliënte slechts drie keer naar voren:
1.
[Betrokkene 2] is executeur inzake de nalatenschap van haar wijlen echtgenoot en heeft cliënte een onderhandse volmacht gegeven tot het verrichten van alle werkzaamheden betreffende de nalatenschap, waartoe [betrokkene 2] ook zelf rechtens bevoegd is (pag. 4 van 27).
2.
In februari 2006 deelt een anonieme informant mee dat cliënte [betrokkene 2] geholpen heeft en samen met haar naar Zwitserland is geweest (pag. 20 van 27).
3.
In juli 2005 deelt een anonieme informant mee dat na het overlijden van [betrokkene 1] [betrokkene 2] de prostitutiepanden heeft verkocht, dat dit 'geregeld is' door [betrokkene 3] en cliënte en dat er gesprekken zijn gevoerd over 'deze overname' door [betrokkene 3, klaagster en betrokkene 2] (pag. 20 van 27).
Waardering van deze informatie
18. Ad 1: Niet blijkt waarom - ook gezien de context van de zaak - uit een volmacht een redelijk schuldvermoeden jegens [klaagster] kan worden afgeleid. Enige onderbouwing ontbreekt. Niet blijkt dat de volmacht is gegeven specifiek voor het doen van de kennelijk gewraakte aangifte. Bovendien wordt in het proces-verbaal uitdrukkelijk vermeld dat ene [betrokkene 3] de aangifte heeft gedaan.
19. Wezenlijk is dat het in het strafrecht gaat om de feiten, niet om allerlei juridische verhoudingen. Die zijn zelfs niet vereist voor het bepalen van strafrechtelijke aansprakelijkheid, aldus De Hullu. Kortom: in het strafrecht doen juridische verhoudingen er niet toe.
Vgl. J. de Hullu, Materieel strafrecht, pag. 464
20. Iets anders is ook onwenselijk omdat dan een ieder die gevolmachtigd is tot een rechtshandeling als verdachte zou kunnen worden aangemerkt indien er met die rechtshandeling kennelijk iets niet deugt, ongeacht of de gevolmachtigde daar feitelijk bij betrokken was. Dit zou de geheimhoudingsplicht van advocaten en notarissen op lichtzinnige wijze kunnen ondergraven. De consequentie daarvan is dan dat iedere advocaat of notaris voortaan als verdachte kan worden aangemerkt op basis van mogelijke bijstand die naar vermoedens van justitie in de verste verte enig verband zou houden met een gepleegd strafbaar feit.
21. Ad 2: Terzake de eerstgenoemde anonieme informatie merk ik op dat onduidelijk is wat [betrokkene 2] volgens deze informatie zou hebben gedaan, laat staan dat duidelijk is waarmee cliënte [betrokkene 2] zou hebben geholpen. Voorafgaand in de informatie wordt vermeld: 'niemand wist waar de toonderaandelen waren van de rechtspersonen van [betrokkene 1] op Curaçao' en dat 'binnen 2 a 3 weken de bouwvakker alles had geregeld.' Vervolgens luidt het: cliënte heeft [betrokkene 2] 'hierbij' geholpen. Waar dat 'hierbij' betrekking op heeft kan ook met welwillende interpretatie niet uit de informatie worden afgeleid.
22. Ad 3: Terzake de tweede genoemde anonieme informatie blijkt niet hoe de verkoop van prostitutiepanden door onder meer cliënte zou zijn 'geregeld' ofwel wat met 'regelen' wordt bedoeld. Evenmin blijkt wat in de informatie bedoeld wordt met 'overname'.
23. Bij de genoemde anonieme informatie is ook van belang dat niet blijkt dat zij temporeel slaan op de aangifte successierecht - immers door [betrokkene 3] gedaan op 6 februari 2004.
24. Wezenlijk is dat acht wordt geslagen op het feit dat cliënte advocaat is, en tevens dat de informatie dit ook uitdrukkelijk vermeldt:
'[Klaagster] is de zus van [betrokkene 2] en zij is tevens advocate.'
25. Van cliënte kan het gelet op haar geheimhoudingsverplichting niet worden gevergd enige uitspraak te doen aangaande de vraag wie zij als advocaat bijstaat.
Zou zij dit onthullen, dan is zij ingevolge art. 46 Advocatenwet tuchtrechtelijk aansprakelijk. Onbekend is en blijft wat de mogelijke bijstand van cliënte inhield.
Als cliënte heeft geadviseerd wil dat niet zeggen dat haar advies is opgevolgd.
26. Kortom enige stelling omtrent een crimineel samenwerkingsverband ontbreekt. Als die stelling zou worden gedaan, kan zij niet worden onderbouwd.
27. De stappen die minstgenomen zouden moeten worden gemaakt maar het procesverbaal overslaat zijn: cliënte heeft feitelijk aangifte gedaan althans is daarbij feitelijk betrokken; cliënte heeft niet als advocaat gehandeld; cliënte wist dat de opgave in de aangifte onjuist was. Hier komt bij dat cliënte niet eens als verdachte is aangeduid in het nulverbaal. Dat zij derhalve ook geen 'V-nummer' heeft gekregen.
28. Tot op heden is cliënte nimmer als verdachte gehoord.
29. De keerzijde van deze lichtzinnigheid is bekend: cliënte wordt de dag na de doorzoeking met naam en toenaam als verdachte vermeld in diverse kranten waaronder NRC Handelsblad. Met als gevolg: grote reputatieschade. Uiteraard stellen het OM en de justitiële autoriteiten niet te hebben gelekt, maar dat is bedenkelijk, tenzij u wilt geloven dat cliënte deze publiciteit prettig en wenselijk vindt.
30. De achternaam van cliënte is kennelijk voor justitie voldoende voor een vogelvrijverklaring.
Het beklag ex art. 552 Sv
Teruggave (1): stelling van cliënte dat sprake is van geheimhouderstukken dient te worden gerespecteerd.
31. Cliënte stelt dat de computers en de disc geheimhouderstukken bevatten. Deze stelling van cliënte dient te worden gerespecteerd. Daarom dient het beklag gegrond te worden verklaard.
32. Zoals gezegd kan redelijkerwijs tegen cliënte geen schuldvermoeden worden aangenomen. In het kader van de beoordeling van de stelling van cliënte is echter meer nodig. Het beslag is immers ook gelegd in de zaak van [betrokkene 3].
33. In dit verband is van belang dat op geen enkele wijze blijkt van het aangaan van een crimineel samenwerkingsverband met [betrokkene 3] (dan wel anderen). Voorts ontbreekt iedere aanwijzing over dat en zo ja welke instrumenta et corpora delicti in cliëntes computer kunnen worden gevonden. Het OM heeft hier een stel- en motiveringsplicht. Die laatste plicht is zwaar, zoals gezegd. Door het ontbreken van enige motivering dient het beklag gegrond te worden verklaard.
34. Indien het beslag dient om een crimineel samenwerkingsverband aan te tonen, zonder dat daarvoor dus thans aannemelijke aanwijzingen bestaan, is er sprake van misbruik van bevoegdheden en dient ook daarom het beklag gegrond te worden verklaard."
2.4. De bestreden beschikking houdt het volgende in:
"Door klaagster is in raadkamer primair aangevoerd dat op basis van het proces-verbaal van ambthandelingen aanvraag doorzoekingen geen machtiging doorzoeking had mogen worden verstrekt en dus ook geen beslag had mogen worden gelegd op de onder klaagster aangetroffen goederen en gegevens. In het kader van het ingediende klaagschrift ex artikel 552a Sv dient de raadkamer, indien dit wordt bestreden, de rechtmatigheid van het beslag te toetsen, zonder daarbij in de beoordeling van de zaak te treden. Op basis van de thans beschikbare gegevens bestaat er onvoldoende aanleiding te oordelen dat er onrechtmatigheden kleven aan het gelegde beslag. Het is uiteindelijk aan de zittingsrechter om een definitieve beslissing hieromtrent te geven.
(...)"
2.5. In aanmerking genomen dat de rechtmatigheid van de doorzoeking en de inbeslagneming door de klaagster gemotiveerd is betwist, heeft de Rechtbank niet kunnen volstaan met de enkele vaststelling dat "op basis van de thans beschikbare gegevens er onvoldoende aanleiding [bestaat] te oordelen dat er onrechtmatigheden kleven aan het gelegde beslag".
2.6. Het middel is derhalve terecht voorgesteld.
3. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden beschikking niet in stand kan blijven, het tweede middel geen bespreking behoeft en als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden beschikking;
verwijst de zaak naar het Gerechtshof te Amsterdam, opdat de zaak op het bestaande klaagschrift opnieuw wordt behandeld en afgedaan.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en H.A.G. Splinter-van Kan, in bijzijn van de waarnemend griffier L.J.J. Okker-Braber, in raadkamer en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 31 maart 2009.
Conclusie 16‑12‑2008
Mr. Fokkens
Partij(en)
Conclusie inzake:
[Klaagster]
1.
De (Raadkamer in de) Rechtbank te Amsterdam heeft bij beschikking van 11 december 2007 het door klaagster ingediende beklag, strekkende tot teruggave aan haar van een harde schijf van een computer, een laptop, een blauwe Sony diskette, een cd rom ‘back-up 2007’ en twee geheugenkaarten, ongegrond verklaard.
2.
Namens klaagster heeft mr. J.H. Jebbink, advocaat te Amsterdam, twee middelen van cassatie voorgesteld.
3.
Ik schets de feitelijke gang van zaken. Klaagster is door haar zus, [betrokkene 2] — partner van wijlen [betrokkene 1] — aangesteld als executeur testamentair van de nalatenschap van [betrokkene 1]. Klaagster wordt verdacht van het medeplegen van het opzettelijk doen van een onjuiste aangifte Recht van Successie. Op vordering van de Officier van Justitie d.d. 13 juni 2007 heeft de Rechter-Commissaris op 20 juni 2007 beslist tot doorzoeking van een woning aan de [a-straat 1] in [plaats] ter inbeslagname en ter vastlegging gegevens en/of netwerkzoeking. Dit betreft het woonadres van klaagster (en medeverdachte [betrokkene 3]), advocaat te Amsterdam en kantoor houdende aan de [b-straat 1] te [plaats]. Op 3 juli 2007 is de Rechter-Commissaris, in aanwezigheid van de Officier van Justitie, de waarnemend Deken van de Orde van Advocaten te Amsterdam en opsporingsambtenaren binnengetreden in de woning. Kort daarna is klaagster ook gearriveerd.
4.
Klaagster heeft bij de doorzoeking aangegeven dat zich op de hierboven bedoelde gegevensdragers mogelijk gegevens bevonden die onder haar verschoningsrecht als geheimhouder vallen. Daarop zijn bovenvermelde voorwerpen door de Rechter-Commissaris inbeslaggenomen, in een verzegelde envelop gedaan en is afgesproken dat eerst een onderzoek naar de bestanden op die gegevensdragers zou plaatsvinden nadat onherroepelijk op een door de klaagster in te dienen klaagschrift zou zijn beslist.
5.
Dit klaagschrift is op 17 juli ter griffie van de Rechtbank ingekomen. Het klaagschrift is in het openbaar behandeld in raadkamer op 20 november 2007, alwaar de raadsman van klaagster het woord heeft gevoerd aan de hand van een pleitnota. Voorts heeft de Officier van Justitie zijn standpunten schriftelijk aan de Rechtbank overlegd. De Rechtbank heeft het beklag ongegrond verklaard. Daarbij heeft zij ten aanzien van de gevoerde verweren beslist dat het eerste verweer, dat inhield dat er onvoldoende aanleiding was tot inbeslagneming, niet slaagt en dat het tweede verweer, dat bezwaar maakte tegen de inbreuken op het geheimhoudingsrecht van klaagster, ontijdig is gevoerd.
6.
Het eerste middel klaagt dat het verweer dat geen verlof tot doorzoeking had mogen worden gegeven en geen beslag had mogen plaatsvinden op onbegrijpelijke gronden dan wel onvoldoende gemotiveerd is verworpen.
7.
De Rechtbank heeft ten aanzien van de rechtmatigheid van de doorzoeking en de inbeslagneming geoordeeld dat op basis van de thans beschikbare gegevens onvoldoende aanleiding bestaat te oordelen dat er onrechtmatigheden kleven aan het gelegde beslag.
8.
Met de steller van het middel meen ik dat het verweer aldus niet toereikend is verworpen. Het betoog van de raadsman kwam erop neer dat er onvoldoende reden was voor een doorzoeking van de woning van klaagster, omdat er tegen haar geen verdenking zou bestaan, terwijl ook niet duidelijk zou zijn wat het doel van de doorzoeking en inbeslagneming was. Derhalve had de Rechtbank moeten onderzoeken of er sprake was van een verdenking jegens klaagster en/of de verdachte [betrokkene 3] die een doorzoeking ter inbeslagneming en ter vastlegging van gegevens kon rechtvaardigen en vervolgens of een (dan wel beide) van de in art. 94 eerste en tweede lid Sv genoemde gronden voor inbeslagneming aanwezig was. Nu op geen enkel wijze blijkt dat de Rechtbank deze vragen onder ogen heeft gezien en daarover ook niets in de beschikking valt te lezen, is deze in zoverre onvoldoende gemotiveerd.
9.
Ik acht het eerste middel gegrond.
10.
Het tweede middel klaagt dat de Rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het klaagschrift ten aanzien van de gestelde inbreuken op het geheimhoudingsrecht van klaagster prematuur is.
11.
De desbetreffende overweging van de Rechtbank luidt:
‘Het oordeel dat gegevens voorwerp zijn van een strafbaar feit of tot het begaan daarvan hebben gediend dan wel dat gegevens redelijkerwijs in een zodanig direct verband staan met de vermeende strafbare feiten dat zij kunnen dienen om de waarheid aan het licht te brengen, komt in eerste instantie toe aan de rechter-commissaris, bij voorkeur in gezamenlijk overleg met de deken van de Orde van Advocaten. Het oordeel van de rechter-commissaris kan worden aangevochten in een beklagprocedure dan wel ter gelegenheid van het onderzoek ter terechtzitting in de strafzaak zelf. De rechter die in dat kader moet oordelen mag niet volstaan met een marginale toetsing doch zal zich daaromtrent aan de hand van de stukken en het onderzoek in raadkamer een eigen zelfstandig oordeel moeten vormen. (HR JOL 2007/347).
Op grond van het bovenstaande dient de beslissing te luiden dat het klaagschrift ongegrond is ten aanzien van de gestelde onrechtmatigheid en prematuur ten aanzien van het beroep op het verschoningsrecht van klaagster in haar hoedanigheid van geheimhouder. Ten aanzien van dit laatste aspect dient eerst de beslissing van de Rechter-Commissaris te worden afgewacht.’
12.
Ook die klacht lijkt mij gegrond. Ten opzichte van de aangevoerde inbreuk op het verschoningsrecht heeft de Rechtbank niets vastgesteld. Mijns inziens had de Rechtbank hier de vraag onder ogen moeten zien in hoeverre een onderzoek van de computerbestanden een inbreuk op het verschoningsrecht zal opleveren. Daarvoor is niet alleen van belang of op de inbeslaggenomen gegevensdragers voorkomende gegevens voorwerp van het strafbare feit uitmaakten of tot het begaan daarvan hebben gediend, maar ook of het onderzoek naar de bestanden op de gegevensdragers op een zodanige wijze zal plaatsvinden dat bescherming van het verschoningsrecht wordt gegarandeerd (vgl. HR 20 februari 2007, NJ 2008, 113). Nu de Rechtbank hierover niets heeft vastgesteld, is de vraag of de inbeslagneming van de gegevensdragers zonder schending van klaagsters verschoningsrecht heeft plaatsgevonden niet beantwoord, zodat het verweer op ontoereikende gronden is verworpen.
13.
Beide middelen gegrond achtend concludeer ik dat de bestreden beschikking zal worden vernietigd en de zaak zal worden verwezen naar het Gerechtshof te Amsterdam teneinde op het bestaande beklag opnieuw te worden behandeld en afgedaan.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden