Hof Arnhem-Leeuwarden, 04-02-2016, nr. 200.173.293/01
ECLI:NL:GHARL:2016:1042
- Instantie
Hof Arnhem-Leeuwarden
- Datum
04-02-2016
- Zaaknummer
200.173.293/01
- Vakgebied(en)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARL:2016:1042, Uitspraak, Hof Arnhem-Leeuwarden, 04‑02‑2016; (Hoger beroep)
- Vindplaatsen
PFR-Updates.nl 2016-0043
Uitspraak 04‑02‑2016
Inhoudsindicatie
Partneralimentatie. Onvoldoende onderbouwing behoeftigheid.
Partij(en)
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.173.293/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland C/17/138491 / FA RK 14-1908)
beschikking van de familiekamer van 4 februari 2016
inzake
[de verzoeker] ,
wonende te [A] ,
verzoeker in het principaal hoger beroep,
verweerder in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. R.R.J.A. Olie-Hallmans, kantoorhoudend te Meppel,
tegen
[de verweerster] ,
wonende te [B] ,
verweerster in het principaal hoger beroep,
verzoekster in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. H.M. Bakker, kantoorhoudend te Heerenveen.
1. Het geding in eerste aanleg
1.1
Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van 17 juni 2015, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.
2. Het geding in het principaal en het incidenteel hoger beroep
2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift, ingekomen op 10 juli 2015;
- een journaalbericht namens mr. Olie-Hallmans van 20 augustus 2015 met bijlage, ingekomen op 21 augustus 2015;
- een journaalbericht namens mr. Olie-Hallmans van 8 september 2015 met bijlagen, ingekomen op 9 september 2015;
- het verweerschrift tevens incidenteel hoger beroep, ingekomen op 15 september 2015;
- het verweerschrift in het incidenteel hoger beroep, ingekomen op 7 oktober 2015;
- een journaalbericht namens mr. Olie-Hallmans van 24 november 2015 met bijlage, ingekomen op 25 november 2015;
- een journaalbericht van mr. Bakker van 3 december 2015 met bijlagen, ingekomen op
4 december 2015.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 15 december 2015 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten.
Mr. Olie-Hallmans heeft het woord ter zitting mede gevoerd aan de hand van een door haar overgelegde pleitnota.
3. De vaststaande feiten
3.1
Het huwelijk tussen de man en de vrouw is [in] 2013 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van 27 februari 2013 in de registers van de burgerlijke stand.
3.2
De man en de vrouw zijn de ouders van [C] (hierna te noemen: [C] ), geboren [in] 1994.
3.3
Bij de echtscheidingsbeschikking van 27 februari 2013 is bepaald dat de man een bijdrage dient te voldoen in de kosten van levensonderhoud en studie van [C] van € 167,- per maand, met ingang van de dag van inschrijving van de beschikking tot echtscheiding in de registers van de burgerlijke stand.
3.4
Bij verzoekschrift, bij de rechtbank binnengekomen op 1 december 2014, heeft de vrouw de rechtbank verzocht om te bepalen dat de man zal bijdragen in het levensonderhoud van de vrouw met € 815,- bruto per maand, bij vooruitbetaling aan haar te voldoen vanaf de datum van indiening van het verzoekschrift.
3.5
De man heeft verweer gevoerd en de rechtbank verzocht het verzoek van de vrouw af te wijzen, met veroordeling van de vrouw in de kosten van de procedure, te begroten op
€ 2.786,07, althans een bedrag als de rechtbank in goede orde vermeend te behoren. Bij brief van 7 mei 2015 heeft de man hieraan nog subsidiaire verzoeken toegevoegd. Subsidiair heeft de man de rechtbank verzocht een eventueel door de rechtbank op te leggen bijdrage in de kosten van het levensonderhoud van de vrouw te matigen en voorts de eventueel op te leggen alimentatieverplichting te limiteren tot een termijn van één jaar. Meer subsidiair heeft de man de rechtbank verzocht te bepalen dat de alimentatie op nihil wordt gesteld na één jaar vanaf de ingangsdatum van de eventueel op te leggen bijdrage.
3.6
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank bepaald dat de man met ingang van
1 december 2014 € 660,- bruto per maand moet betalen aan de vrouw als uitkering tot haar levensonderhoud, telkens bij vooruitbetaling - voor zover de termijnen nog niet zijn verstreken - te voldoen en voorts dat de proceskosten worden gecompenseerd.
4. De omvang van het geschil
4.1
In geschil is de bijdrage van de man in de kosten van levensonderhoud van de vrouw.
4.2
De man is met zes grieven in hoger beroep gekomen tegen de beschikking van
17 juni 2015. De man verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en het verzoek van de vrouw om een bijdrage in haar levensonderhoud alsnog af te wijzen, subsidiair de op te leggen bijdrage te matigen en bovendien een eventuele bijdrage slechts op te leggen voor een periode van één jaar na ingangsdatum (limitering), meer subsidiair de op te leggen alimentatie op nihil te stellen na één jaar vanaf de ingangsdatum.
Bij brief van 8 september 2015 heeft de man zijn verzoek aangepast, in die zin dat hij het hof ook verzoekt om bij uitvoerbaar bij voorraad verklaarde beschikking de vrouw te veroordelen het teveel betaalde bedrag aan alimentatie aan de man terug te betalen als ook op nader in te dienen stukken de hoogte daarvan vast te stellen, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag.
4.3
De vrouw is op haar beurt met één grief in incidenteel hoger beroep gekomen. De vrouw verzoekt het hof de verzoeken van de man af te wijzen en opnieuw rechtdoende te bepalen dat - in incidenteel appel - de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, d.d. 17 juni 2015 ten aanzien van de bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw wordt vernietigd en de bijdrage ten behoeve van de vrouw vast te stellen op een bedrag van € 737,- bruto per maand, met ingang van d.d. 1 december 2014, dan wel een zodanig bedrag en met ingang van een zodanige datum als het hof in goede justitie juist acht.
4.4
Het hof zal de grieven in principaal en incidenteel hoger beroep gezamenlijk beoordelen.
4.5
Tussen partijen zijn de volgende punten in geschil:
● de verbreking van de lotsverbondenheid;
● de behoefte van de vrouw;
● de verbleking van de behoefte van de vrouw;
● de behoeftigheid van de vrouw;
● de matiging dan wel limitering van de alimentatie;
● de terugbetalingsverplichting.
5. De ontvankelijkheid van het incidenteel appel
5.1
De man stelt dat de vrouw in haar verweerschrift geen incidentele grief formuleert. Naar het oordeel van het hof heeft de vrouw weliswaar geen specifieke grief benoemd in het verweerschrift maar is voldoende duidelijk waar het incidentele appel tegen is gericht, namelijk het feit dat de rechtbank bij de berekening van het netto gezinsinkomen geen rekening heeft gehouden met de heffingskorting voor de niet verdienende partner. De vrouw is derhalve ontvankelijk in haar incidentele appel.
6. De motivering van de beslissing
De verbreking van de lotsverbondenheid
6.1
De man is van mening dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de door het huwelijk ontstane lotsverbondenheid niet verloren is gegaan door het gedrag dan wel de handelwijze van de vrouw. De man meent dat de vrouw in gebreke is gebleven zorg te dragen voor een sfeer waarin het hun dochter vrij stond contact met hem te hebben.
De vrouw is volgens de man al jaren op oorlogspad en dat maakt dat [C] zich niet vrij voelt in haar contacten met de man. De vrouw heeft [C] weliswaar van school gehaald toen de man een ernstig ongeluk had gehad maar heeft niet datgene gedaan wat ertoe zou leiden dat [C] bij een kwestie van leven en dood van de man naar hem toe kon. De man acht het gedrag van de vrouw dusdanig grievend dat daardoor de lotsverbondenheid is verbroken.
6.2
De vrouw betwist dat er sprake is geweest van grievend gedrag. De vrouw heeft nimmer het contact tussen de man en [C] in de weg gestaan en zij heeft nimmer negatief gesproken over de man tegen [C] . Gedragingen van de man jegens [C] hebben ertoe geleid dat [C] ieder contact met de man heeft verbroken.
6.3
Het hof stelt voorop dat bij de beantwoording van de vraag of aan de vrouw nog altijd een uitkering voor haar levensonderhoud moet worden toegekend en zo ja, tot welk bedrag, rekening moet worden gehouden met alle omstandigheden van het geval. Hieronder zijn ook te verstaan niet-financiële factoren, zoals gedragingen van de vrouw. Daarbij geldt als criterium of voldoende feiten en omstandigheden zijn gesteld of gebleken, die maken dat van de man in redelijkheid niet of niet ten volle kan worden gevergd in het levensonderhoud van de vrouw te voorzien. Lotsverbondenheid is een van de voornaamste gronden voor de alimentatieplicht. Niet het mogelijke wangedrag op zichzelf, maar het bij dergelijk gedrag vorderen van steun kan in dat geval een zo kwetsende bejegening van de aangesprokene opleveren, dat van deze laatste betaling van onderhoud moreel niet of niet ten volle kan worden gevergd.
6.4
De enkele constatering van grievend gedrag jegens de onderhoudsplichtige van de degene die alimentatie verzoekt, leidt er niet zonder meer toe dat de lotsverbondenheid niet langer aanwezig is. In het algemeen dient terughoudendheid te worden betracht bij de beoordeling of zich in een concreet geval een zodanige situatie voordoet, mede gelet op het onherroepelijke karakter van een beëindiging dan wel matiging van de alimentatieverplichting. Voorts dient bedacht te worden dat het op zichzelf niet ongebruikelijk is dat een relatiebreuk dan wel echtscheiding gepaard gaat met de nodige emoties. Niet iedere vorm van wangedrag dan wel grievend gedrag is daarom aanleiding om de onderhoudsverplichting te matigen. Grievende uitlatingen/wangedrag kunnen zich in vele vormen voordoen. De ernst ervan kan door de rechter worden gewogen tezamen met objectieve factoren zoals bijvoorbeeld de duur van het huwelijk. Bij extreem wangedrag zal de rol van deze objectieve factoren uiteraard minder zijn.
6.5
In het onderhavige geval heeft de man in eerste aanleg en in hoger beroep betoogd, en de vrouw heeft dit bestreden, dat de vrouw zich zodanig jegens hem heeft gedragen dat er een einde is gekomen aan de hiervoor bedoelde lotsverbondenheid. De man heeft in dit verband een uiteenzetting gegeven van hetgeen er in zijn beleving zoal is voorgevallen.
Anders dan de man is het hof evenwel van oordeel dat het door de man geschetste gedrag van de vrouw niet zodanig grievend is dat in redelijkheid niet meer van de man kan worden gevergd om bij te dragen in het levensonderhoud van de vrouw, nog daar gelaten of de man dit gedrag voldoende heeft aangetoond gelet op de gemotiveerde betwisting hiervan door de vrouw.
De behoefte van de vrouw
6.6
De vrouw stelt dat de rechtbank bij de berekening van het netto gezinsinkomen, waarop haar behoefte is gebaseerd, ten onrechte geen rekening heeft gehouden met de heffingskorting voor de niet verdienende partner. Deze heffingskorting ad € 165,58 per maand dient volgens haar bij het door de rechtbank berekende netto besteedbare inkomen van de man ad € 2.767,- per maand te worden opgeteld waardoor het netto gezinsinkomen waarop haar behoefte moet worden gebaseerd € 2.933,- per maand bedraagt. Gelet op de kosten voor [C] berekent de vrouw haar behoefte dan op € 1.502,- per maand en geïndexeerd naar 2014 bedraagt haar behoefte dan € 1.574,- per maand.
6.7
Nu de man hiertegen geen verweer heeft gevoerd stelt het hof de behoefte van de vrouw vast op € 1.574,- per maand in 2014.
De verbleking van de behoefte van de vrouw
6.8
De man stelt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de huwelijks gerelateerde behoefte van de vrouw niet verbleekt zou zijn. De rechtbank veronachtzaamt dat de leer van de verbleking van de behoefte met zich brengt dat er meer van de onderhoudsgerechtigde wordt verlangd naarmate de echtscheiding verder in het verleden ligt.
6.9
De vrouw is van mening dat haar behoefte niet is verbleekt. Het tijdsbestek tussen het uiteengaan van partijen en het indienen van het verzoekschrift door de vrouw is immers zo kort dat van een verbleekte behoefte niet kan worden gesproken.
6.10
Het hof is met de rechtbank van oordeel dat de behoefte van de vrouw niet is verbleekt. Het hof verwijst daartoe naar de motivering van de rechtbank in overweging 3.3.2 van de bestreden beschikking, neemt deze na eigen onderzoek over en maakt deze tot de zijne. Het hof voegt daaraan nog het volgende toe. De vrouw heeft een deel van de overwaarde van de echtelijke woning toebedeeld gekregen bij de boedelverdeling waardoor zij deels in haar levensonderhoud kon voorzien. De vrouw heeft gesteld dat zij vervolgens eerst heeft geprobeerd om in haar eigen levensonderhoud te voorzien voordat zij een verzoek om partneralimentatie heeft gedaan maar dat dit niet is gelukt. Hiervoor dient zij niet bestraft te worden door nu aan te nemen dat haar behoefte is verbleekt, nog los van de relatief korte duur tussen het uitspreken van de echtscheiding en het inleidende verzoek van de vrouw.
De behoeftigheid van de vrouw
6.11
Gelet op het - niet tussen partijen in geschil zijnde - huidige inkomen van de vrouw van € 1.104,- per maand resteert nog een behoefte van € 470,- per maand. Tussen partijen is in geschil of de vrouw in staat moet worden geacht dit bedrag zelf bij te kunnen verdienen per maand.
6.12
De man betwist dat de vrouw niet geheel in haar eigen behoefte kan voorzien en dat zij nog behoefte heeft aan een bijdrage van de man. Hij is van mening dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de vrouw aannemelijk heeft gemaakt dat zij niet in staat is meer te verdienen dan zij thans doet.
De man betwist dat zij er alles aan heeft gedaan om in haar eigen levensonderhoud te voorzien, althans dat zij dit heeft aangetoond. De part-time schoonmaakwerkzaamheden van de vrouw bij [D] zijn volgens hem prima te combineren met schoonmaakwerkzaamheden bij bijvoorbeeld één of twee particuliere woonhuizen of een andere baan. Tijdens het huwelijk werkte de vrouw volgens de man een groot deel van de week zwart. Voor hem is niet te controleren of daar nu ook nog sprake van is. De vrouw moet zich volgens de man inspannen om in haar eigen behoefte te voorzien en zij is hiertoe volgens de man ook in staat. Voorts is de man van mening dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de vrouw economisch nadeel heeft geleden door het huwelijk. De man meent dat er geanticipeerd kan worden op de nieuwe wetgeving waarin de grondslag is gewijzigd en het wel degelijk relevant is of de alimentatiegerechtigde aan verdiencapaciteit heeft ingeboet door het huwelijk. Dit is volgens de man niet het geval. Daarnaast is de man van mening dat de rechtbank bij de behoefteberekening van de vrouw de door haar ontvangen toeslagen niet heeft betrokken. Als de toeslagen bij het inkomen van de vrouw worden opgeteld, resteert volgens de man nog een behoefte van € 106,- per maand en zij moet in staat worden geacht om dit inkomen zelf te gaan verdienen.
6.13
De vrouw betwist dat zij volledig in staat is om in haar eigen levensonderhoud te voorzien en derhalve meer kan verdienen dan zij thans doet. Partijen voerden volgens de vrouw een zeer traditioneel huishouden en zij is kort naar de geboorte van [C] gestopt met werken. Ze zorgde thuis voor [C] en de man genereerde het inkomen. De vrouw betwist dat zij tijdens het huwelijk schoonmaakte bij particulieren of anderszins inkomen genereerde. Zij stelt dat zij er na het uiteengaan van partijen alles aan heeft gedaan om haar kansen op de arbeidsmarkt te vergroten. Het is voor de vrouw onmogelijk om haar uren bij [D] uit te breiden of om nog een tweede (parttime) dienstverband aan te gaan. Ze werkt vijf dagen van vijf uur, maar is door de hoge werkdruk in de praktijk zes uur per dag op haar werk aanwezig. Dit extra uur krijgt de vrouw niet vergoed maar is nodig om het fysiek zware werk vol te houden. De vijfentwintig uur die de vrouw nu werkt, kunnen volgens haar beschouwd worden als de belasting van een fulltime dienstverband. Gezien haar leeftijd, het gat in haar arbeidsverleden, haar opleidingsniveau en haar werkervaring is de vrouw blij dat zij thans een vaste baan heeft. De vrouw is anders dan de man van mening dat zij wel economisch nadeel heeft geleden tijdens het huwelijk, de vrouw had tijdens het huwelijk geen inkomen uit arbeid en zorgde voor de dochter van partijen. Bij de berekening van de behoeftigheid worden ontvangen toeslagen buiten beschouwing gelaten volgens de vrouw nu deze mede afhankelijk zijn van de hoogte van de door de vrouw te ontvangen partneralimentatie.
6.14
Ten aanzien van de door de vrouw te ontvangen toeslagen overweegt het hof als volgt. De Hoge Raad heeft bij arrest van 27 januari 1995 (HR 27 januari 1995, LJN ZC1632, NJ 1995/291) geoordeeld dat de behoefte moet worden vastgesteld los van de bijdrage op grond van de Wet individuele huursubsidie. Daartoe overwoog de Hoge Raad dat een alimentatie die een ex-echtgeno(o)t(e) ontvangt, krachtens deze wet wordt gerekend tot het belastbaar inkomen op basis waarvan de aanspraak op een huurbijdrage wordt beoordeeld. Onder de huidige Wet op de huurtoeslag geldt dat ook. Voorts wees de Hoge Raad erop dat een andere opvatting zou leiden tot het onaanvaardbare resultaat dat de alimentatieplichtige een deel van zijn verplichting zou kunnen afwentelen op de gemeenschap. Beide argumenten gelden ook ten aanzien van de zorgtoeslag. Zowel de huurtoeslag als de zorgtoeslag hebben een aanvullend karakter en worden vastgesteld op basis van het inkomen van de aanvrager.
De toeslagen worden daarom vastgesteld op basis van het inkomen, waaronder alimentatie, terwijl de redenering niet andersom geldt dat de alimentatie wordt vastgesteld met inachtneming van de toeslagen. Het hof zal de door de vrouw te ontvangen toeslagen dan ook buiten beschouwing laten bij de berekening van de behoefte van de vrouw aan een bijdrage van de man in de kosten van haar levensonderhoud.
6.15
Naar het oordeel van het hof heeft de vrouw niet aangetoond dat zij actief op zoek is (geweest) naar ander of aanvullend werk om geheel in haar eigen behoefte te kunnen voorzien. De vrouw heeft geen sollicitatiebrieven of andere bescheiden in het geding gebracht waaruit sollicitatiepogingen blijken. Daarnaast heeft de vrouw niet aangetoond dat zij door fysieke klachten niet in staat zou zijn om meer te werken of nog bij particulieren schoon te maken naast haar huidige baan. Bovendien lijkt haar standpunt in deze in strijd te zijn met haar stelling ter zitting dat zij wel sollicitaties heeft verricht. De stelling dat haar 25-urige werkweek qua belastbaarheid geacht moet worden gelijk te staan aan een fulltime dienstverband heeft zij eveneens niet, althans onvoldoende onderbouwd. Gelet op de gemotiveerde betwisting door de man van de stellingen van de vrouw had het op haar weg gelegen om haar stellingen hieromtrent deugdelijk en voldoende te onderbouwen met bewijsstukken. De vrouw had bijvoorbeeld haar baan bij [E] of haar werkzaamheden via Uitzendbureau [F] kunnen behouden. Zij heeft niet toegelicht waarom zij deze arbeidscontracten heeft beëindigd. Nu de vrouw haar stelling dat zij niet in staat is om zelf volledig in haar behoefte te voorzien niet dan wel onvoldoende heeft onderbouwd gaat het hof ervan uit dat de vrouw in redelijkheid geheel in haar onder 6.7 vastgestelde huwelijksgerelateerde behoefte moet kunnen voorzien. Het hof zal haar verzoek om een bijdrage van de man in de kosten van haar levensonderhoud dan ook afwijzen.
6.16
Nu het hof het verzoek van de vrouw zal afwijzen kunnen de overige grieven van de man ten aanzien van de door hem aan de vrouw te betalen partneralimentatie buiten beschouwing blijven.
De terugbetalingsverplichting
6.17
De man heeft het hof verzocht te bepalen dat de vrouw de door hem inmiddels aan haar betaalde partneralimentatie dient terug te betalen.
6.18
Naar het oordeel van het hof heeft de vrouw rekening kunnen houden met de omstandigheid dat de partneralimentatie als gevolg van de verzoeken van de man in hoger beroep lager zouden kunnen uitvallen dan waarop de rechtbank deze had vastgesteld, de man heeft de behoeftigheid van de vrouw immers van meet af aan betwist. In dit kader heeft de man ter zitting aangegeven, welk standpunt door de vrouw niet is betwist, dat sprake is van een forse betalingsachterstand en door hem slechts drie maanden zijn betaald en door de vrouw het LBIO is ingeschakeld. Het is het hof niet gebleken dat de vrouw door een terugbetaling van de te veel door de man aan haar betaalde partneralimentatie in financiële moeilijkheden zou kunnen komen. Het hof zal het verzoek van de man dan ook toewijzen en de vrouw een terugbetalingsverplichting opleggen van hetgeen zij aan partneralimentatie van de man heeft ontvangen. Het hof is niet in staat om de exacte hoogte van de terugbetalingsverplichting te bepalen nu onduidelijk is hoeveel de man inmiddels aan de vrouw heeft betaald ter zake van partneralimentatie, al dan niet via het LBIO.
7. De slotsom
7.1
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, slagen de grieven van de man deels. Het hof zal de bestreden beschikking vernietigen en beslissen als volgt.
8. De beslissing
Het gerechtshof:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland van 17 juni 2015;
wijst af het verzoek van de vrouw om een bijdrage van de man in de kosten van haar levensonderhoud;
bepaalt dat de vrouw is gehouden is tot terugbetaling aan de man van de door haar op grond van voornoemde beschikking ontvangen partneralimentatie;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. I.A. Vermeulen, mr. J.G. Idsardi en
mr. M.P. den Hollander, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van
4 februari 2016 in bijzijn van de griffier.