Hof Leeuwarden, 22-10-2009, nr. 200.025.255
ECLI:NL:GHLEE:2009:BK1589, Hoger beroep: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Instantie
Hof Leeuwarden
- Datum
22-10-2009
- Zaaknummer
200.025.255
- LJN
BK1589
- Vakgebied(en)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHLEE:2009:BK1589, Uitspraak, Hof Leeuwarden, 22‑10‑2009; (Hoger beroep)
Eerste aanleg: ECLI:NL:RBGRO:2008:BG5579, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
Uitspraak 22‑10‑2009
Inhoudsindicatie
Omgangs-ondertoezichtstelling afgewezen
Partij(en)
Beschikking d.d. 22 oktober 2009
Zaaknummer 200.025.255
HET GERECHTSHOF LEEUWARDEN
Beschikking in de zaak van
[de moeder],
wonende te [woonplaats],
appellante,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. J. Bolt,
kantoorhoudende te Groningen,
tegen
[de vader],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
hierna te noemen: de vader,
procureur mr. C. Heijs,
kantoorhoudende te Groningen.
Belanghebbende:
Bureau Jeugdzorg Groningen,
Gevestigd te Groningen,
hierna te noemen: Bureau Jeugdzorg.
LJ&R,
gevestigd te Groningen,
hierna te noemen: het LJ&R.
Het geding in eerste aanleg
Bij beschikking van 4 november 2008 heeft de kinderrechter in de rechtbank Groningen -op het daartoe strekkende verzoek van de vader- de minderjarigen [kind 1], geboren op [geboortedatum] te [plaats] (hierna: [kind 1]), [kind 2], geboren op [geboortedatum] te [plaats] (hierna [kind 2]) en [kind 3], geboren op [geboortedatum] te [plaats] (hierna [kind 3]), onder toezicht gesteld van Bureau Jeugdzorg Groningen met ingang van 4 november 2008 voor de termijn van een jaar.
Het geding in hoger beroep
Bij beroepschrift, binnengekomen op de griffie op 3 februari 2009, heeft de moeder verzocht de beschikking van 4 november 2008 te vernietigen, kosten rechtens.
Bij verweerschrift, binnengekomen op de griffie op 6 mei 2009, heeft de vader het verzoek bestreden en verzocht de vrouw niet-ontvankelijk te verklaren in het door haar ingestelde hoger beroep dan wel dit ongegrond te verklaren althans af te wijzen met bekrachtiging van de beschikking waarvan beroep.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de overige stukken waaronder een brief van 17 april 2009 van de raad voor de kinderbescherming (hierna de raad) met als bijlage het rapport van 25 oktober 2007 met de daarbij behorende bijlagen.
Het aan de minderjarige [kind 1] toegezonden formulier waarop zij haar wensen aan het hof kon overbrengen over de wijze waarop zij omtrent de ondertoezichtstelling wilde worden gehoord, is op 30 juli 2009 ter griffie van het hof teruggekomen. [kind 1] heeft kenbaar gemaakt dat zij niet met de rechter wil praten. Zij heeft wel van de gelegenheid gebruik gemaakt om haar mening (en die van haar zusjes [kind 2] en [kind 3]) schriftelijk kenbaar te maken.
Ter zitting van 7 september 2009 is de zaak behandeld (en wel gelijktijdig met de voortgezette behandeling van het hoger beroep dat de moeder heeft ingesteld tegen de omgangsregeling tussen de vader en de kinderen zoals de rechtbank deze bij beschikking van 19 februari 2008 had vastgesteld). Verschenen zijn: de moeder bijgestaan door mr. Van Duursen, de vader bijgestaan door mr. Heijs en namens de raad de heer Schipper en namens het LJ&R mevrouw Huistra. Van de zijde van Bureau Jeugdzorg is geen vertegenwoordiger ter zitting verschenen.
De beoordeling
- 1.
[de kinderen] zijn geboren uit het huwelijk van de vader en de moeder (de ouders). De (samenlevings)relatie is medio 2005 feitelijk verbroken door het vertrek van de moeder met de kinderen naar haar ouders. Het huwelijk is ontbonden op 14 juli 2006, de datum waarop de echtscheidingsbeschikking van 7 maart 2006 is ingeschreven in de daartoe bestemde registers van de burgerlijke stand.
- 2.
De minderjarigen verblijven bij de moeder sinds het feitelijk uiteengaan van de ouders. Bij de echtscheidingsbeschikking is geen beslissing gegeven omtrent het gezag, zodat de ouders dat nog immer gezamenlijk uitoefenen. Bij deze beschikking is wel het hoofdverblijf van de minderjarigen bepaald bij de moeder en is de door de vader te betalen kinderalimentatie bepaald op € 400,- per kind per maand.
- 3.
De vader heeft bij wege van zelfstandig verzoek in de echtscheidingsprocedure verzocht een omgangsregeling vast te stellen tussen hem en [de kinderen] in die zin dat hij gerechtigd is om de kinderen gedurende één weekend per veertien dagen, alsmede de helft van de reguliere schoolvakanties bij zich te ontvangen. Op basis van een in het kader van de voorlopige voorzieningen gegeven beslissing van 15 september 2005 is bepaald dat er gemiddeld eenmaal per maand contact tussen de vader en de kinderen zal zijn voor de duur van een uur, anderhalf uur bij de moeder thuis en in haar aanwezigheid.
- 4.
Bij beschikking van 6 februari 2007 heeft de rechtbank een door partijen ter zitting overeengekomen voorlopige omgangsregeling tussen de vader en [de kinderen] vastgesteld van een zaterdag of zondagmiddag per drie weken van 13.00 uur tot 17.00 uur op een neutrale plek. Er is beperkt uitvoering gegeven aan deze regeling, nu de contacten steeds bij de moeder thuis en in haar aanwezigheid/nabijheid hebben plaatsgevonden. Bij beschikking van 15 mei 2007 is aan de raad voor de kinderbescherming opdracht gegeven tot onderzoek met betrekking tot de omgangsregeling en in dat kader de mogelijkheden tot begeleide contacten na te gaan. Na het uitbrengen van het rapport op 2 november 2007 heeft de rechtbank, overeenkomstig het advies van de raad, bij beschikking van 19 februari 2008 een omgangsregeling vastgesteld tussen de vader en de kinderen die ertoe zou moeten leiden dat de kinderen, met een opbouw in de duur van het verblijf bij hem, na zes maanden een weekend per veertien dagen bij hem kunnen verblijven.
- 5.
De vader heeft nakoming van deze omgangsregeling gevorderd in kort geding. Bij vonnis van 4 april 2008 is de uitbreiding van de omgangsregeling na zes maanden tot een weekend per veertien dagen geschorst en is vooralsnog vastgehouden aan de daaraan voorafgaande opbouwregeling -kort gezegd- een zaterdagmiddag van 15.00 uur tot 17.00 uur per vier weken welke regeling na drie maanden wordt uitgebreid naar een zaterdag per veertien dagen 15.00 uur tot 17.00 uur.
- 6.
Op 30 september 2008 heeft de vader zich gewend tot de kinderrechter in de rechtbank Groningen met het verzoek om [de kinderen] onder toezicht te stellen. Bij beschikking van 4 november 2008 is deze maatregel uitgesproken voor de duur van een jaar. De moeder is van deze beschikking in hoger beroep gegaan.
- 7.
De moeder is van aanvang af de mening toegedaan dat de vader de kinderen uitsluitend bij haar thuis en in haar aanwezigheid kan ontmoeten. Zij is niet bereid haar medewerking te verlenen aan een omgangsregeling waarbij de kinderen ook bij de vader thuis kunnen verblijven in de voormalige echtelijke woning. De vader woont daar inmiddels met een nieuwe vriendin en haar kinderen geboren uit een eerdere relatie. De moeder stelt in dat kader dat de vader haar heeft mishandeld dat de kinderen dit ook hebben meegekregen en dat hij zich ook overigens niet in het belang van de kinderen gedraagt. Zij wenst de kinderen daarom te beschermen door haar aanwezigheid, haar nabijheid en de kinderen wensen dit ook. De moeder meent dat er, zij het beperkt, omgang plaatsheeft en dat de onderhavige ondertoezichtstelling zich op niets meer richt dan het tot stand brengen van uitgebreidere omgang, een zuivere omgangsondertoezichtstelling, hetwelk op grond van vaste jurisprudentie niet is toegestaan. Er is geen sprake van een ernstige bedreiging in de ontwikkeling van de kinderen die een dergelijke maatsregeling rechtvaardigt.
- 8.
De vader heeft aangegeven dat hij immer gehoor heeft gegeven aan de wens van de moeder om de omgang bij haar thuis en in haar (directe) aanwezigheid te laten plaatsvinden om in ieder geval contact met de kinderen te houden. Hij wijst er op dat hij een verzoek tot vaststelling van om een normale omgangsregeling heeft ingediend en dat hij bij toewijzing van dit verzoek ook nakoming met een dwangsom heeft willen afdwingen, maar dat een en ander niet heeft geleid tot medewerking van de moeder aan een normale vorm van omgang. Evenmin hebben onderlinge afspraken tussen de ouders over de opbouw van en uitbreiding naar een normale omgangsregeling -in het kader van de gesprekken tussen de ouders onder begeleiding van een vertrouwenspersoon- tot een dergelijk resultaat geleid. De vader heeft ook thans weer aangegeven bereid te zijn tijdelijke begeleiding door derden te accepteren om de moeder in haar vrees tegemoet te komen. Hij acht zijn wens om de kinderen bij zich thuis te kunnen ontvangen -op termijn in de vorm van een weekendregeling- echter reëel en niet in strijd met de belangen van de kinderen. Hij meent dat de moeder haar weerstand jegens hem overbrengt op de kinderen waardoor zij een verkeerd beeld van hem krijgen en waardoor hun sociaal-emotionele ontwikkeling gevaar loopt. Er zijn al duidelijke signalen dat de kinderen door de moeder belast worden met negatieve informatie over de vader en zij zich in hun mening en visie over hem met haar identificeren (loyaliteitsconflict). De vader meent dat daarmee de ernstige bedreiging in de ontwikkeling vaststaat, zodat een ondertoezichtstelling gerechtvaardigd is.
- 9.
Uit de stukken is gebleken dat -met uitzondering van een periode in 2007 en de periode van april 2008 tot december 2008, in welke perioden geen omgang heeft plaatsgevonden- de contacten tussen de vader en de kinderen steeds plaatsgevonden bij de moeder thuis in haar (directe) aanwezigheid en/of nabijheid. Sinds begin 2009 heeft de vader wekelijks contact met kinderen bij moeder thuis. Ook deze omgang heeft plaats in de aanwezigheid en/of nabijheid van de moeder. Ter zitting is gebleken dat de vader en de kinderen inmiddels eenmaal op een neutrale plaats omgang met elkaar gehad (samen uit eten) en de kinderen hebben inmiddels aangegeven dat zij dit nogmaals zouden willen.
- 10.
Ter beoordeling ligt de vraag of er gronden zijn voor een ondertoezichtstelling van [de kinderen] in verband met het tot stand brengen van een omgangsregeling tussen hen en de vader waarbij zij -uiteindelijk- eenmaal per veertien dagen een weekend bij de vader thuis kunnen verblijven.
- 11.
Het toepassen van de maatregel van ondertoezichtstelling betekent een inmenging in het gezinsleven van ouder(s) en kind. Deze maatregel is slechts gerechtvaardigd indien zij berust op de in de wet aangegeven gronden en dient ter bescherming van het belang van het kind. De rechter die de maatregel uitspreekt zal in zijn beschikking niet alleen moeten vermelden dat deze beide gronden aanwezig zijn, doch ook moeten aangeven op grond van welke gegevens hij tot zijn oordeel is gekomen dat de minderjarige zodanig opgroeit dat zijn zedelijke of geestelijke belangen of zijn gezondheid ernstig worden bedreigd, en andere middelen ter afwending van die bedreiging hebben gefaald of waarschijnlijk zullen falen.
- 12.
Het opleggen van de maatregel van ondertoezichtstelling kan gerechtvaardigd zijn wanneer het ontbreken van een omgangsregeling of juist het bestaan ervan, dan wel de conflicten of problemen bij het tot stand brengen of het uitvoeren van een omgangsregeling zodanige belastende conflicten of problemen opleveren voor het kind dat deze, op zichzelf of in combinatie met andere omstandigheden, een ernstige bedreiging opleveren voor zijn zedelijke of geestelijke belangen of zijn gezondheid, en andere middelen ter afwending van deze bedreiging hebben gefaald of, naar te voorzien is, zullen falen.
- 13.
Hoewel het in het algemeen voor een goede ontwikkeling van een kind wenselijk is dat het omgang heeft met beide ouders en het ontbreken van die mogelijkheid kan meebrengen dat zijn zedelijke of geestelijke belangen of zijn gezondheid ernstig worden bedreigd, wil dit niet zeggen dat steeds wanneer de mogelijkheid tot omgang ontbreekt, daarvan sprake is.
- 14.
Het ingrijpende karakter van de ondertoezichtstelling brengt mee dat een dergelijke bedreiging eerst dient te worden aangenomen wanneer in de actuele situatie van de minderjarige concrete, niet mis te verstane, aanwijzingen voor die bedreiging aan de dag treden. De enkele kans dat het ontbreken of niet nakomen van een omgangsregeling voor de minderjarige nadelig of schadelijk zal kunnen zijn, onder meer omdat deze daardoor in een loyaliteitsconflict kan komen te verkeren, zoals de vader in zijn verzoek heeft gesteld en waarin de raad voor de kinderbescherming hem heeft gesteund ter zitting bij de rechtbank, biedt onvoldoende basis voor het opleggen van een maatregel als de onderhavige. Verdere aanwijzingen dat er al sprake is van een ernstige bedreiging voor de zedelijke of geestelijke belangen of de gezondheid van (een van) de kinderen zijn gesteld noch gebleken. Integendeel, zowel op school als thuis functioneren de kinderen stabiel en zijn zij -zoals de moeder aangeeft- blij, sociaal, actief en vrolijk. Verder verlopen de thans bestaande (wekelijkse) contacten met de vader redelijk tot goed.
- 15.
Het hof komt dan ook tot de conclusie dat uit de stukken en het verhandelde ter zitting niet is gebleken van gronden die een ondertoezichtstelling van [de kinderen] rechtvaardigen. Dit betekent dat de beschikking waarvan beroep dient te worden vernietigd en dat het inleidend verzoek van de vader alsnog dient te worden afgewezen.
- 16.
Nu het in deze zaak gaat om de belangen van [de kinderen], de ouders met het gezamenlijk gezag zijn belast en de gezinsvoogdij-instelling met het toezicht, ziet het hof aanleiding de kosten van het geding in hoger beroep te compenseren in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
De beslissing
Het gerechtshof:
vernietigt de beschikking waarvan beroep;
en opnieuw beslissende:
wijst af het inleidend verzoek van de vader om de [kind 1], geboren op [geboortedatum] te [plaats], [kind 2], geboren op [geboortedatum] te [plaats], en [kind 3], geboren op [geboortedatum] te [plaats], onder toezicht te stellen;
bepaalt dat ieder van partijen en de belanghebbende de eigen kosten draagt van het geding in hoger beroep.
Aldus gegeven door mrs. Melssen, voorzitter, Makkinga en Idsardi, raden, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van donderdag 22 oktober 2009 in bijzijn van de griffier.