Hof Arnhem-Leeuwarden, 28-11-2018, nr. 200.238.135/01
ECLI:NL:GHARL:2018:10354
- Instantie
Hof Arnhem-Leeuwarden
- Datum
28-11-2018
- Zaaknummer
200.238.135/01
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARL:2018:10354, Uitspraak, Hof Arnhem-Leeuwarden, 28‑11‑2018; (Hoger beroep)
- Vindplaatsen
AR-Updates.nl 2018-1357
VAAN-AR-Updates.nl 2018-1357
Uitspraak 28‑11‑2018
Inhoudsindicatie
Na ontbinding van de arbeidsovereenkomst is in hoger beroep het debat beperkt tot de vraag of werkgever ernstig verwijtbaar heeft gehandeld, zoals werknemer stelt, dan wel dat werknemer een ernstig verwijt treft, zoals werkgever aanvoert, met de daaraan door partijen verbonden verzoeken. Na weging van het handelen van zowel werkgever als werknemer komt het hof tot het oordeel dat geen van partijen een ernstig verwijt treft van de verstoring van de arbeidsrelatie. Een en ander leidt ertoe dat werkgever de transitievergoeding wel en de billijke vergoeding niet verschuldigd is.
Partij(en)
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.238.135/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen 6265428)
beschikking van 28 november 2018
in de zaak van
[verzoeker] ,
wonende te [A] ,
verzoeker in principaal hoger beroep en verweerder in incidenteel hoger beroep,in eerste aanleg: verweerder,
hierna: [verzoeker] ,
advocaat: mr. S. van Gessel,
tegen:
DNV GL Netherlands B.V.,
gevestigd en mede kantoorhoudend te Arnhem,
verweerster in principaal hoger beroep en verzoekster in incidenteel hoger beroep,
in eerste aanleg: verzoekster,
hierna: DNV GL,
advocaat: mr. M.A. Molster.
1. 1. Het geding in eerste aanleg
Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de beschikking van de kantonrechter (rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen) van 31 januari 2018.
2. Het geding in hoger beroep
2.1
Het verloop van de procedure is als volgt:
- het beroepschrift, met producties, van 26 april 2018, ter griffie ontvangen op 26 april 2018;
- de brief van [verzoeker] van 28 juni 2018, houdende de overlegging van productie 6B;
- het verweerschrift tevens incidenteel hoger beroepschrift, met producties, van 5 september 2018, ter griffie ontvangen op 5 september 2018;- het verweerschrift in incidenteel hoger beroep, met producties, van 19 september 2018, ter griffie ontvangen op 19 september 2018;
- de op 26 september 2018 gehouden mondelinge behandeling, waarbij beide partijen pleitnotities hebben overgelegd.
2.2
Na afloop van de mondelinge behandeling heeft het hof beschikking bepaald op 12 november 2018 of zoveel eerder als mogelijk is.
2.3
[verzoeker] heeft in zijn hoger beroepschrift verzocht - en verminderd tijdens de mondelinge behandeling - de beschikking van de kantonrechter deels te vernietigen en opnieuw rechtdoende bij beschikking voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:- voor recht te verklaren dat DNV GL jegens [verzoeker] ernstig verwijtbaar heeft gehandeld;
- DNV GL te veroordelen tot betaling van een billijke vergoeding van € 240.000,- bruto, verminderd met het bedrag van de toegekende transitievergoeding, althans tot een door het hof in goede justitie te bepalen bedrag;
- DNV GL te veroordelen tot betaling aan [verzoeker] van € 15.000,- netto aan vergoeding van gemaakte kosten van rechtsbijstand;
onder veroordeling van DNV GL tot betaling van de proceskosten in eerste aanleg en van dit beroep.
2.4
DNV GL heeft in incidenteel hoger beroep verzocht - zo begrijpt het hof - de beschikking van de kantonrechter deels te vernietigen en opnieuw rechtdoende bij beschikking voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
- voor recht te verklaren dat [verzoeker] ernstig verwijtbaar heeft gehandeld;
- [verzoeker] te veroordelen tot (terug)betaling van de transitievergoeding ad € 28.300,-, te vermeerderen met de wettelijke rente;
onder veroordeling van [verzoeker] in de kosten van de procedures in beide instanties.
3. De feiten
In hoger beroep staan de volgende feiten, als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende gemotiveerd betwist, vast.
3.1
[verzoeker] , geboren [in] 1968, is [in] 2007 in dienst getreden bij (de rechtsvoorganger van) DNV GL. De laatste functie die [verzoeker] vervulde, is die van Principal Consultant (grade 11), met een salaris van € 7.807,07 bruto per maand exclusief 8% vakantietoeslag en “Bonus Bank” bij een fulltime dienstverband van 38 uur per week.
3.2
In de tussen partijen op 29 juni 2009 opgemaakte arbeidsovereenkomst is de KEMA-cao van toepassing verklaard. Artikel 27 daarvan bevat een regeling over disciplinaire maatregelen, waaronder schorsing, al dan niet samen met inhouding van het salaris.
3.3
Aan [verzoeker] is een leaseauto ter beschikking gesteld. Deze auto rijdt op diesel. Aan [verzoeker] is voor de brandstof een tankpas ter beschikking gesteld. [verzoeker] heeft opgegeven dat deze auto (sinds 14 mei 2012) niet voor privégebruik is.
3.4
Het team waarin [verzoeker] werkzaam was, is in juli 2013 opgesplitst, waarbij [verzoeker] in het Smart Energy Team (hierna: SET) is geplaatst, welk team actief was vanuit de vestiging te Groningen. Als coördinator van dit team werd aangesteld de heer [B] (hierna: [B] ), die daarmee de leidinggevende van [verzoeker] werd. Voor zijn aanstelling tot coördinator rapporteerde [B] bij diverse projecten aan [verzoeker] .
3.5
Nadat SET een aantal jaren goede financiële resultaten had behaald, vielen de resultaten in 2016 tegen. Dit was aanleiding tot reorganisatie van SET, in welk verband [B] zijn functie als coördinator van SET in augustus 2016 heeft neergelegd. Op
4 november 2016 trad [C] (hierna: [C] ) aan als coördinator van SET.
3.6
[verzoeker] heeft zichzelf en collega [D] op 17 november 2016 aangemeld voor een cursus Applied Creativity - Advanced bij het instituut COCD. De training kost in totaal € 6.870,- per deelnemer.
3.7
Bij e-mail van 23 november 2016 heeft [C] aan [verzoeker] kenbaar gemaakt niet
akkoord te gaan met zijn deelname aan de cursus Applied Creativity - Advanced. [verzoeker] is
daarbij geïnstrueerd bij het opleidingsinstituut kenbaar te maken dat de kans op zijn deelname klein is. Nadat [verzoeker] kenbaar heeft gemaakt dat het zijns inziens op de weg van DNV GL ligt hem af te melden, heeft [C] dat gedaan.
3.8
[verzoeker] heeft op 7 december 2016 een officiële waarschuwing gekregen in verband met zonder toestemming van zijn leidinggevende aanmelden voor genoemde cursus.
3.9
[verzoeker] is in verband met de reorganisatie van SET per 1 januari 2017 in de afdeling Marketing & Policy Development (hierna: MPD) geplaatst. Per 1 maart 2017 is [E] (hierna: [E] ) zijn leidinggevende geworden, die werkzaam is op de vestiging in Arnhem.
3.10
DNV GL heeft in december 2016 en januari 2017 een onderzoek ingesteld naar de door [verzoeker] ingediende declaraties. Alle door [verzoeker] gemaakte onkosten, die door hem ter declaratie zijn ingediend, zijn door zijn toenmalig leidinggevende [B] gefiatteerd. Daarna zijn de declaraties door de financiële administratie verwerkt en uitbetaald.
3.11
DNV GL heeft op 1 februari 2017 [verzoeker] een vragenlijst gestuurd voor het gesprek op 2 februari 2017 over door [verzoeker] ingediende declaraties. Op de ochtend van 2 februari 2017 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen mw. [F] (HR) (hierna: [F] ), [E] en [verzoeker] . Na afloop van dit gesprek heeft DNV GL [verzoeker] hangende het onderzoek naar zijn declaraties met onmiddellijke ingang geschorst en hem verdere toegang tot de kantoren en het systeem van DNV GL ontzegd, onder aanzegging dat [verzoeker] de leaseauto, tankpas, telefoon, toegangspassen en laptop dient in te leveren en dat [verzoeker] zich dient te onthouden van enig contact met enige werknemer, medewerker, klant of (zaken)relatie van DNV GL. In de brief van 3 februari 2017, waarin deze schorsing is bevestigd, is als reden voor de schorsing vermeld dat [verzoeker] op een groot aantal vragen geen antwoord kon geven en dat gezien de bij DNV GL “gerezen vermoedens omtrent de ernst, omvang en structurele aard van de uitgaven, declaraties, vakantieregistratie en onduidelijke invulling van de werkzaamheden […] nader onderzoek geboden [is].”
3.12
Later op de dag van 2 februari 2017 heeft [verzoeker] de door DNV GL aan hem ter beschikking gestelde laptop ingeleverd. Bij onderzoek door DNV GL aan de laptop is vastgesteld dat [verzoeker] de daarin aanwezige harde schijf met een opslagcapaciteit van 1 TB heeft gewist en op die harde schijf een ander besturingsprogramma heeft geïnstalleerd. Ondanks de inschakeling van IT-experts is het DNV GL niet gelukt de data op die schijf te herstellen.
3.13
Bij de brief van 3 februari 2017 is [verzoeker] de gelegenheid gegeven een nadere schriftelijke verklaring te geven op de door hem voorgehouden vragen van DNV GL. [verzoeker] heeft via zijn gemachtigde op 9 februari 2017 de voorgelegde vragen beantwoord. Op 1 maart 2017 heeft er wederom een gesprek plaatsgevonden over de door [verzoeker] ingediende declaraties. [verzoeker] heeft op 8 maart 2017 via zijn gemachtigde een nadere verklaring gegeven.
3.14
Bij brief van 7 maart 2017 heeft DNV GL onder meer aan [verzoeker] meegedeeld dat zij heeft geconstateerd dat [verzoeker] zich niet aan de op 2 februari 2017 gegeven instructies heeft gehouden door op die dag zijn werkkamer te ontruimen en dat [verzoeker] op de instructie geen contact te onderhouden met enige werknemer, klant of (zaken)relatie van DNV GL heeft geantwoord dat privé is met wie hij contact onderhoudt. DNV GL heeft [verzoeker] vervolgens nogmaals geïnstrueerd zich aan de gegeven instructies te houden en meegedeeld dat zij, als aan haar daarmee strijdige handelingen bekend worden, conform artikel 27 KEMA-cao loon zal inhouden.
3.15
Bij brief van 10 maart 2017 heeft DNV GL [verzoeker] meegedeeld dat zij, conform de brief van 7 maart 2017, de loonbetaling per 1 maart 2017 heeft stopzet omdat haar is gebleken dat [verzoeker] in strijd met de aan hem gegeven instructie contact zoekt met voormalige medewerkers en het voormalig hoofd van SET.
3.16
[verzoeker] heeft zich op 10 maart 2017 ziek gemeld wegens spanningsklachten. Hij heeft op 15 maart 2017 de bedrijfsarts bezocht. In zijn advies schrijft de bedrijfsarts, voor zover relevant:
“Werknemer en werkgever deden allebei een verzoek voor een spreekuur mede op grond van ziekmelding. (…) Communicatie van beiden naar mij leidt mij naar de vaststelling dat de onderlinge relatie op zijn minst gespannen is. Vandaag heb ik met de heer [verzoeker] zijn klachten nader besproken. Dat er reactieve klachten optreden in relatie tot een gespannen arbeidsrelatie is op tot op zekere hoogte een normale reactie. De aard en vooral ook mate van klachten bepalen impact en medische beperkingen.”
3.17
Op 30 maart 2017 is [verzoeker] opnieuw gezien door de bedrijfsarts. In zijn advies naar
aanleiding van het vervolgonderzoek schrijft de bedrijfsarts, voor zover relevant:
“Mijn onderzoek laat sterk reactieve gezondheidsklachten zien in relatie tot de situatie op/met het werk.
Werknemer en werkgever hebben juridische ondersteuning ingeschakeld met betrekking tot de situatie die er is ten aanzien van het werk. Het is mijn ervaring, dat dit geen uiting is van, noch leidt tot de-escaleren.
Vanuit mijn rol wil ik juist zoeken naar de-escalatie en een weg waarlangs werknemer én werkgever het gebeurde achter zich kunnen laten, nog liever oplossen, om daarna een gezamenlijk werkhervattingsplan te maken. Scherper geformuleerd: Zijn beiden wel of niet in staat om over hetgeen is gebeurd heen te stappen en nog voldoende basis te vinden om samen verder te kunnen in een arbeidsrelatie. Het is aan werkgever en werknemer om deze vraag te beantwoorden en de impasse te doorbreken.
Als dat mogelijk is dan kunnen we het hebben over de inspanningen die beiden moeten doen om tot re-integratie te komen (…). Eerst in passend werk en dan geleidelijk opbouwend tot volledige werkhervatting. Daarbij kan de bedrijfsarts ondersteunen en adviseren.
Als werknemer en /of werkgever volhardt in een juridisch dispuut dan is de rol van de bedrijfsarts uitgespeeld. Dan zullen juristen een oplossing moeten bereiken voor een ontstane situatieve ongeschiktheid om met elkaar verder te kunnen. Dan zal die oplossing na een zekere termijn leiden tot herstel van reactieve klachten. Als dit herstel bereikt is zal er geen sprake (meer) zijn van ziekte en/of gebrek en ontvalt de eerste voorwaarde voor ziekmelding.”
3.18
Per brief van 29 maart 2017 heeft DNV GL - via haar Director and Regional Manager Benelux [G] (hierna: [G] ) - aan [verzoeker] haar conclusie uit het onderzoek naar zijn declaratiegedrag meegedeeld. In die brief is onder meer vermeld:
“Uw verklaringen en verweren zijn in het onderzoek betrokken en geverifieerd. Uit ons onderzoek is gebleken dat uw verklaringen en verweren tegenstrijdig, dubbelzinnig, onvolledig en soms ronduit onjuist waren. Dit heeft ons onderzoek ernstig belemmerd en vertraagd.
Uitgebreid onderzoek heeft uitgewezen dat u in 2014 incidenteel, in 2015 substantieel en in 2016 structureel onterecht kosten hebt gedeclareerd als zijnde zakelijk gemaakte onkosten. De conclusie van ons onderzoek is dat u kosten hebt gedeclareerd die geen dan wel geen overwegend zakelijk karakter hebben en/of waarvoor de goedkeuring van DNV GL voor ontbrak. Daarnaast is uit het onderzoek gebleken dat u niet conform het onkostenformulier onkosten declareert, verlofdagen niet of onjuist in het verlofsysteem registreert, misbruik maakt van uw tankpas en uw werkagenda niet of onvoldoende invult.
Binnen DNV GL werken wij met hoogopgeleide professionals die met weinig tot geen aansturing zelfstandig werken. Die mate van zelfstandigheid gaat gepaard met minstens dezelfde mate van eigen verantwoordelijk en integriteit. Dit houdt ook in dat medewerkers primair zelf verantwoordelijk zijn voor de juistheid van de door hen gedeclareerde onkosten, ingevoerde urenstaten, geregistreerde verloven etc.
U bent binnen DNV GL sinds 1 december 2007 werkzaam als Principal Consultant. Dit is een van de meest senior functies binnen DNV GL die gepaard gaat met een hoge mate van zelfstandigheid, gestoeld is op vertrouwen en waarin u een voorbeeldfunctie vervult voor de andere medewerkers. Daarom mag van u ook een meer dan gemiddelde mate van betrouwbaarheid en integriteit verwacht worden. U bent bekend met de kernwaarden, Code of Conduct, CAO en andere regelingen van DNV GL. Uit ons onderzoek komt naar voren dat u misbruik hebt gemaakt van uw functie en status als Principal Consultant met een lange historie binnen en met DNV GL. U meet zich een mate van vrijheid aan ter zake het declareren van onkosten en registreren van arbeidsuren, gebruik van de tankpas en verlofuren die in overwegende mate in uw eigen voordeel uitpakken. Uw werkwijze is niet in lijn met de processen binnen DNV GL, en los daarvan bent u niet in staat geweest de juistheid van alle door u opgevoerde kosten te onderbouwen.
DNV GL stelt vast dat u ernstig misbruik heeft gemaakt van het in u gestelde vertrouwen. Ons onderzoek heeft ook uitgewezen dat door geen enkele andere senior medewerker die deel uitmaakte van het SET team onder de heer [B] ongebruikelijke of onjuiste onkosten zijn gedeclareerd. Alle andere medewerkers voerden hun declaraties conform de onkostenformulieren op met bijbehorende betalingsbewijzen en justification. Uw kern-argument, dat als rode draad door uw verklaringen en verweren loopt, is de stelling dat uw declaraties altijd door uw Head of Section (HoS) zijn goedgekeurd. In ons onderzoek zijn uw stellingen en verklaringen aan uw voormalig HoS voorgelegd. De heer [B] betwist uw stellingen en de context waarin u die presenteert. Op basis van verklaringen en verweren is gebleken dat u uw manager onvolledig informeerde over de context en het vervolgproces van door u geopperde plannen en daarmee gemoeide kosten. Van andere opgevoerde kosten was de heer [B] überhaupt niet op de hoogte. Bij gelegenheid van vragen over uw declaraties heeft u jegens de heer [B] stellig en afhoudend gereageerd, zaken onvolledig of onjuist aan hem voorgesteld en hem daardoor op het verkeerde been gezet.
Uw kernargument overtuigt verder ook niet omdat u daarmee niet ontkent dat u onterecht kosten aan DNV GL hebt gedeclareerd en daarvoor geld hebt ontvangen. Met dit argument erkent u de onjuiste declaraties maar rechtvaardigt deze door er op te wijzen dat uw declaraties door uw HoS zijn goedgekeurd.
DNV GL constateert dat u compleet uw eigen gang gaat zonder zich iets gelegen te laten liggen aan regels, afspraken, instructies of gebruikelijke gedragsregels die binnen onze organisatie gelden of het basisprincipe van wat van u als goed werknemer mag worden verwacht. Hoewel u bekend bent met deze principes en regels heeft u, in ieder geval ter zake de punten van onderzoek, steeds persoonlijke afwegingen gemaakt die systematisch persoonlijk gewin en voordeel voor u hebben opgeleverd ten koste van DNV GL.
Voorts is gedurende het onderzoek ook gebleken dat uw uitspraken en/of stellingen in uw mondelinge of schriftelijke verweren niet kloppen, feiten niet zijn zoals u ze voorstelt en dat u nalaat volledige openheid van zaken te geven. Deze houding is voor DNV GL onbegrijpelijk. Gezien de omstandigheden moet u geacht worden doordrongen te zijn van de ernst van de situatie en verwachtten wij dat u volledige openheid van zaken zou geven. Wij hadden niet verwacht dat u het onderzoek zou bemoeilijken, en verklaringen zou geven die steeds weer tot nader onderzoek en verificatie noopten. Tijdens het onderzoek bleek u bovendien ook de uitdrukkelijke aan u gegeven instructies naast u neer te hebben gelegd terwijl u eerste instantie stelde dat u zich daaraan had gehouden. Daarnaast is na IT onderzoek komen vast te staan dat u bewust de harde schijf van de u ter beschikking gestelde laptop hebt beschadigd, terwijl u had verklaard deze “gewist” te hebben.
Gezien de uitkomsten van ons onderzoek en daarnaast uw houding die zich kenmerkt door het afwijzen van werkgeversgezag, het niet nemen van verantwoordelijkheid, het bemoeilijken van het onderzoek en uw weerstand tegen het bieden van openheid van zaken bent u niet langer te handhaven binnen DNV GL. U hebt het vertrouwen van DNV GL fundamenteel en onherstelbaar geschaad. Dit houdt in DNV GL geen basis meer ziet voor een voortzetting van uw dienstverband en een beëindiging van uw arbeidsovereenkomst middels een ontbindingsverzoek zal nastreven.”
DNV GL heeft tot slot meegedeeld dat zij de schorsing van [verzoeker] handhaaft doch dat zij met onmiddellijke ingang de loonbetaling zal hervatten.
3.19
DNV GL heeft per brief van 26 april 2017 aan [verzoeker] meegedeeld dat de totale schade aan onterechte declaraties en onterecht gebruik van de tankpas € 16.943,94 bedraagt en dat zij bereid is voor dat bedrag als ook voor de kosten van de COCD-training een betalingsregeling te treffen. Bij die brief heeft DNV GL voorts meegedeeld dat haar gebleken is dat [verzoeker] in 2016 8,5 dagen aan verlof heeft opgenomen zonder hiervoor toestemming te vragen en dit te registreren en dat DNV GL deze dagen in mindering zal brengen op [verzoeker] tegoed aan verlof.
3.20
[verzoeker] heeft op 30 maart 2017 in kort geding - kort gezegd - doorbetaling van loon en wedertewerkstelling gevorderd. Bij vonnis van 2 mei 2017 van de kantonrechter is DNV GL - samengevat - veroordeeld het salaris van [verzoeker] vanaf 1 maart 2017 door te betalen. Voorts heeft de kantonrechter de schorsing van [verzoeker] opgeheven en DNV GL bevolen om [verzoeker] bij arbeidsgeschiktheid zijn werk te laten hervatten.
3.21
Op 9 mei 2017 heeft [verzoeker] zijn werkzaamheden voor DNV GL hervat voor twee uur per dag. [verzoeker] heeft op diezelfde dag per e-mailbericht [H] , HR Director binnen DNV GL, verzocht ‘zijn dossier op een andere plaats in de organisatie te beleggen’ omdat [F] en [G] zodanig betrokken zijn dat dit ‘tot een persoonlijke vete van hen tegen mijn persoon lijkt te zijn verworden’. [G] heeft diezelfde dag op dit e-mailbericht gereageerd, onder meer stellend dat geen sprake is van een vete maar van een standpunt gebaseerd op een onderzoek, gestaafd met aantoonbare onderbouwing. In zijn reactie stelt [G] voorts dat het onacceptabel is dat [verzoeker] weer aan het werk gaat met het aantal uur dat hij zelf heeft bepaald zonder HR en/of zijn leidinggevende op voorhand hierin te kennen dan wel te raadplegen, en dat het bovendien onduidelijk is welke werkzaamheden hij aan het oppakken is. [G] heeft verder meegedeeld dat [verzoeker] leidinggevende [E] met hem de werkzaamheden zal doorspreken, mede in lijn met het advies van de bedrijfsarts.
3.22
Op 10 mei 2017 heeft [verzoeker] via een e-mailbericht bij [I] , Executive Vice President Kema Laboratories van DNV GL, bezwaar gemaakt tegen zijn beoordeling over 2016 en het daaraan verbonden gevolg voor aanpassing van zijn salaris. Deze heeft per omgaande geantwoord dat [verzoeker] dat in overleg met zijn leidinggevende aan de orde moet stellen.
3.23
[verzoeker] heeft op 12 mei 2017 de bedrijfsarts bezocht. De bedrijfsarts schrijft in zijn advies, voor zover relevant:
“Hoewel er nog klachten zijn zoals ik in maart ook al vaststelde had de heer [verzoeker] besloten zijn eigen werk gedeeltelijk te hervatten, nadat er een rechterlijke uitspraak was die aangaf dat hij zijn arbeidsplaats weer kon innemen mits weer arbeidsgeschikt.
Gezien de klachten en de recente omstandigheden op het werk is het gebruikelijk om een geleidelijke opbouw te kiezen waarbij in tijd en taken het eigen werk weer wordt opgebouwd. Medisch gezien is er geen belemmering om de re-integratie inspanningen te richten op eigen werk zoals verricht weer voor uitval.
Vanuit dat perspectief is mijn advies om te hervatten voor 2 uur per dag en als dit goed gaat, bijvoorbeeld na 2 weken, op te hogen naar 4 uur per dag.”
De bedrijfsarts heeft daarop geadviseerd om een mediator te betrekken bij zowel de terugkeer in het werk als bij het herstel van de arbeidsrelatie. In dit advies wordt tot slot als volgende spreekuurafspraak de datum van 16 juni 2017 genoemd.
3.24
In e-mailbericht van 12 mei 2017 heeft [E] het op 11 mei 2017 gehouden gesprek tussen [verzoeker] , [G] en haar bevestigd. In dat e-mailbericht heeft [E] de elf aan [verzoeker] gegeven instructies vermeld waaraan hij zich bij zijn werkhervatting had te houden. In dat e-mailbericht wordt tevens aandacht besteed aan de inzet van een mediator, die wel als nodig is beoordeeld voor het herstel van de werkrelatie maar niet voor het oppakken van de werkzaamheden, en aan het door [verzoeker] selecteren van ontvangen mail in zijn mailbox die als belangrijk met [E] besproken moeten worden.
3.25
Per e-mailbericht van 14 mei 2017 heeft [E] aan [verzoeker] gevraagd een lijst te maken van al zijn lopende projecten, leads en opportunities, met daarbij aan te geven items, en [verzoeker] nogmaals verzocht zijn mails te selecteren waar actie op nodig is.
3.26
Per brief van 15 mei 2017 heeft [verzoeker] jegens [G] gereageerd op de door [E] per e-mailbericht van 12 mei 2017 bevestigde instructies. [verzoeker] heeft daarbij de aan hem gegeven instructie “(iv.) [ [verzoeker] ] dient geen externe contacten met klanten te hebben op eigen initiatief” betiteld als onzinnig en onwerkbaar en gesteld DNV GL daarover in kort geding te betrekken als zij daaraan vasthoudt. Over de instructie “(iii.) [ [verzoeker] ] dient zich elke werkdag bij aanvang en eind werk te melden bij [ [E] ] om werkinhoud te bepalen en bekijken wat er is verricht aan het werk bij het einde van de werkdag; indien [ [verzoeker] ] in Groningen op kantoor werkt gaat dit via Skype.” heeft [verzoeker] gesteld dat die niet past bij zijn zelfstandige functie en niet bedoeld mag zijn om hem aan de leiband te leggen of te pesten. Over instructie “(x.) [ [verzoeker] ] dient [ [E] ] mee te nemen in alle werkgerelateerde email correspondentie” heeft [verzoeker] vermeld dat dit niet akkoord is en erg kinderachtig.
3.27
Op 16 mei 2017 heeft [verzoeker] zijn aan [G] gerichte brief van 15 mei 2017 in afschrift aan [E] gezonden. [E] heeft vervolgens [verzoeker] verzocht om een en ander op 17 mei 2017 te bespreken en hem voorts verzocht de communicatie aangaande de uitvoering van zijn werkzaamheden aan haar te richten als zijn leidinggevende. Per ander e-mailbericht van 16 mei 2017 heeft [E] [verzoeker] meegedeeld dat [verzoeker] op 15 mei 2017 niet zijn twee uur heeft gewerkt en zich evenmin aan de instructies heeft gehouden.
3.28
Per e-mailbericht van 17 mei 2017 heeft [E] de inhoud van het die ochtend met [verzoeker] gehouden gesprek bevestigd. In dat e-mailbericht wordt uiteengezet dat [verzoeker] wel contact met externen mag hebben, maar alleen als dat past bij zijn werkzaamheden op dat moment en na afstemming met [E] . Voorts wordt daarin onder meer aandacht besteed aan het belang dat [E] hecht aan een dagelijks contact-moment met hem, aan het belang van het invullen van weekstaten, ook over de periode van schorsing, aan het belang van een overzicht van zijn activiteiten tot 2 februari 2017 en aan het belang van het selecteren van mails die relevant zijn. Dat bericht sluit af met de mededeling dat het volgens [E] aan [verzoeker] is om te laten zien of hij het vertrouwen wil herstellen.
3.29
Per e-mailbericht van 18 mei 2017 heeft [verzoeker] aan [E] een overzicht gezonden van ‘de belangrijkste projecten’ waar hij tot 2 februari 2017 bij betrokken was. [E] heeft diezelfde ochtend gereageerd dat zij niet kan geloven dat dat het hele overzicht is en dat bovendien niet per project de gevraagde informatie is verstrekt. [E] heeft [verzoeker] daarop gevraagd een totaal overzicht aan te leveren, ook van leads en offertes.
3.30
[verzoeker] heeft per e-mailbericht van 18 mei 2017 op de berichten van [E] van 17 en 18 mei 2017 gereageerd. In zijn e-mailbericht heeft [verzoeker] vermeld:
“Ik herken mij niet in de punten die jij noemt in jouw email en met name niet de punten waarvan jij aangeeft dat ik daarmee akkoord zou zijn gegaan, ik moet dit met klem betwisten. Het is wat mij betreft niet zinvol om op alle onjuistheden en ongenuanceerdheden inhoudelijk in te reageren. Er zal eerst mediation moeten worden opgestart.
(…)
Wat betreft het verbod om contact op te nemen met klanten op eigen initiatief meld ik jou dat ik in elk geval contact op zal nemen met de mensen die mij benaderd hebben. Het is niet meer dan menselijk dat ik reageer naar degene die belangstellend contact met mij op hebben genomen hoe het met mij gaat. DNV GL heeft geen enkel belang om mij deze contacten te ontzeggen.
Verder zal ik morgen verder gaan met de taken zoals jij die hebt aangegeven. Indien jij mij de juiste projectnummers doorgeeft dan zal ondanks dat ik dit zeer onzinnig vind en uitermate denigrerend de uren in gaan vullen over de periode waarin ik op non-actief ben gesteld. Verder zal ik het overzicht met de projecten en leads morgen verder aanvullen voor zover ik mij dat kan herinneren. Wat mij betreft kunnen we ons contact moment morgenvroeg over slaan. Het is duidelijk wat ik moet gaan doen en daarnaast heb ik deze week al weer 15 uur gewerkt hetgeen duidelijk te veel is, want ik zit nu weer met barstende koppijn thuis.”
[E] heeft op dit e-mailbericht op 19 mei 2017 geantwoord.
3.31
Per e-mailbericht van 24 mei 2017 heeft [E] [verzoeker] gevraagd waarom hij die week nog niets van zich heeft laten horen en waarom het toegezegde overzicht / de update is uitgebleven. [verzoeker] heeft per e-mailbericht van 30 mei 2017 geantwoord dat het met een paar uur werken per dag lastig is dit soort acties te plannen. [E] heeft gerepliceerd dat zij graag dagelijks even contact met hem heeft om af te stemmen waar hij mee bezig is en hoe het gaat.
3.32
In de tweede helft van mei 2017 heeft mediation plaatsgevonden tussen [verzoeker] en DNV GL, vertegenwoordigd door [G] . [verzoeker] heeft er niet mee ingestemd dat [E] aan de mediation deelnam. De mediation is na één gesprek beëindigd.
3.33
[verzoeker] heeft zich op 7 juni 2017 volledig hersteld gemeld. In het daarover door hem aan [E] gezonden e-mailbericht heeft hij tevens vermeld dat hij het noodzakelijk acht dat hij op eigen initiatief contact mag opnemen met derden, dat hij geen enkele grond voor DNV GL ziet om hem daarin te belemmeren en dat hij graag diezelfde dag de bevestiging ontvangt dat “de eerdere (m.i. onterechte) instructie” daarover komt te vervallen. [E] heeft diezelfde dag per e-mailbericht geantwoord:
“De instructies aan jou wijzigen hierdoor echter niet. Zoals ik al eerder uitgelegd heb passen die goed bij onze manier van werken. Ik wil graag dat jij de juiste dingen oppakt en dat je dat doet op door mij geselecteerde activiteiten. Dat zal helpen om een goede aansluiting te krijgen bij MPD en ook aansluiting te krijgen bij de manier van werken in dit team. Bovendien wil ik de juiste focus aanbrengen om de resultaten te verbeteren.
Ik heb je op 14 mei een viertal activiteiten gevraagd die nog steeds niet zijn uitgevoerd. Alleen het in ontvangst nemen van je laptop en telefoon is gedaan, de rest is nog niet gedaan of nog niet klaar. Ik heb 2 x een lijstje van je gehad, maar daarin gaf je niet de informatie zoals die gevraagd was. Die lijstjes voldoen echt niet aan de gevraagde kwaliteit. Ik wil dat je die activiteiten eerst uitvoert en de stukken naar mij toestuurt. Dan kan ik daarna bepalen op welke activiteiten jij kan worden ingezet.”
3.34
Per e-mailbericht van donderdag 8 juni 2017 heeft [E] aan [verzoeker] haar verbazing uitgesproken dat zij hem die dag in het kantoor in Arnhem heeft gezien, terwijl zij elkaar die dag eerder telefonisch hebben gesproken, onder meer over het reizen naar Arnhem, en dat [verzoeker] toen niet heeft gezegd dat hij onderweg was naar die locatie. [E] heeft vervolgens geschreven die handelwijze niet normaal te vinden en dat dit niet de manier is waarop zij van hem verwacht samen te werken. Verder meldt [E] het onlogisch te vinden dat [verzoeker] naar Arnhem reist om zijn mail bij te werken, zoals hij vanochtend tegen haar heeft gezegd te zullen doen, dat zij al zo lang vraagt om zaken die al vanaf 14 mei 2017 liggen en dat zij hem nu in Arnhem ziet zonder dat hij de zaken oplevert die hij moet doen. Haar mailbericht vervolgt met:
“Ik vat dit op als het bewust blokkeren van een goede samenwerking tussen jou en mij. Het lijkt erop dat jij hiermee aanstuurt op een arbeidsconflict met mij. Je doet nu precies wat je zelf wil en niet wat je moet doen. Natuurlijk ben je welkom in Arnhem, maar dan moet dat wel goed worden afgestemd en moet je deze tijd gebruiken om je werk goed uit te voeren. Je houdt je nu niet aan de instructies, dat kan echt niet. Je moet goed met mij communiceren. Anders creeer jij een onwerkbare situatie.”
[E] heeft daarop herhaald dat zij van [verzoeker] verwacht dat hij zijn agenda bijhoudt en voor haar openstelt, dat zij hem vanaf nu iedere maandag op kantoor in Arnhem verwacht en dat zij de volgende dag een overzicht verwacht van alle mail die hij die dag verwerkt heeft en de mails waar een actie voor nodig is. In een e-mailbericht van 9 juni 2017 van 13.13 uur heeft [E] meegedeeld dat zij die middag om uiterlijk 17.00 uur de overzichten van [verzoeker] wil ontvangen waar zij om heeft gevraagd, en anders de huidige versie met de informatie waar zij op 14 mei 2017 om heeft gevraagd.
3.35
Per e-mailbericht van maandag 12 juni 2017 heeft [E] aan [verzoeker] meegedeeld:
“Ik heb helaas afgelopen vrijdag helemaal geen documenten van je ontvangen. Ook heb je je weekstaten niet ingeleverd en is je agenda nog steeds niet open gezet. Daar heb ik je al in mijn emails van 12 en 14 mei om gevraagd en daarna nog meerdere malen naar gevraagd. Deadline hiervoor was afgelopen vrijdag 17:00 uur. Ook heb ik geen bericht van je ontvangen dat het niet lukte of met een uitleg waarom je dit niet gedaan hebt. Je hebt hiermee wederom geen gehoor gegeven aan mijn eerdere en herhaalde verzoeken om de instructies op te volgen en ook verzuim je hiermee wederom om duidelijk te communiceren. Hiermee maak je het echt onmogelijk om je weer in te zetten in onze projecten en activiteiten. Ik wil daarom graag een gesprek met je in Arnhem op maandag 19 juni om 11:30, (…). Ik zal je hiervoor een vergaderverzoek sturen.”
3.36
Op 16 juni 2017 heeft [verzoeker] de bedrijfsarts bezocht. De bedrijfsarts heeft in zijn
rapportage van 19 juni 2017, voor zover relevant, opgenomen:
“Ik ben greep dat er één mediation-bijeenkomst heeft plaatsgevonden. De uitkomst was, naar ik begreep, dat de wederzijdse juristen voorstellen zullen uitwerken om het dienstverband te beëindigen op een wijze waarin beide partijen zich kimnen vinden.
Refererend aan mijn advies brief van 30 maart zie ik aldus geen re-integratie-aspecten meer in deze situatie.
Ik verwacht, dat de heer [verzoeker] , na een eventueel einde dienstverband relatief vlot zal kunnen herstellen van de nu nog aanwezige reactieve klachten.
Of de ingezette re-integratie nu nog wordt voortgezet is aan werknemer en werkgever om te besluiten.”
3.37
[verzoeker] heeft zich bij e-mailbericht van 19 juni 2017 ziekgemeld.
3.38
[verzoeker] heeft op 18 en 21 juli 2017 via het telefonisch spreekuur contact gehad met de
bedrijfsarts. De bedrijfsarts schrijft in zijn rapport van 21 juli 2017, voor zover van belang:
“Het is mijn conclusie, dat de heer [verzoeker] , ondanks klachten, gezond genoeg is om in algemene zin te kunnen werken, ook op zijn niveau. Aldus is hij nu niet (volledig) arbeidsongeschikt door ziekte en/of gebrek voor de vrije arbeidsmarkt.
Het is mijn stellige verwachting dat een nieuwe hervattingspoging in eigen werk c.q. in eigen organisatie weer zal leiden tot afname van gezondheid en wél weer zal leiden tot ziekte en meer arbeidsongeschiktheid. Op grond hiervan raad ik werkgever en werknemer, op preventieve gronden, af om tot een hernieuwde hervattingspoging te komen.”
3.39
[verzoeker] is in april 2018 elders in dienst getreden op arbeidsvoorwaarden die vergelijkbaar zijn met die bij DNV GL.
4. Het verzoek aan de kantonrechter en de beoordeling daarvan
4.1
DNV GL heeft de kantonrechter verzocht om ontbinding van de arbeidsovereen-komst, primair op grond van verwijtbaar handelen als bedoeld in artikel 7:671b lid 1 onder a en artikel 7:669 lid 3 sub e BW en subsidiair op grond van een verstoorde arbeidsverhouding (7:669 lid 3 sub g BW), zonder toekenning van enige vergoeding aan [verzoeker] en met veroordeling van [verzoeker] in de proceskosten.
4.2
[verzoeker] heeft afwijzing van het verzoek bepleit. Tevens heeft hij subsidiair verzocht:
a. de arbeidsovereenkomst te ontbinden met inachtneming van de geldende opzegtermijn;
b. DNV GL te veroordelen tot betaling van het transitievergoeding van € 28.108,- bruto;
c. DNV GL te veroordelen tot betaling van een billijke vergoeding van € 240.000,- bruto, verminderd met het bedrag aan toegekende transitievergoeding en vermeerderd met € 15.000,- netto aan vergoeding van advocaatkosten;
een en ander te vermeerderen met de wettelijke rente en met veroordeling van DNV GL in de proceskosten.
4.3
De kantonrechter heeft in de bestreden beschikking (die uitvoerbaar bij voorraad is verklaard) de arbeidsovereenkomst tussen partijen ontbonden, het einde van de arbeidsovereenkomst bepaald op 1 maart 2018, DNV GL veroordeeld om aan [verzoeker] een transitievergoeding van € 28.300,- bruto te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 april 2018, onder afwijzing van het meer of anders verzochte en met compensatie van de proceskosten.
5. De beoordeling in hoger beroep
Wijziging van verzoek
5.1
[verzoeker] heeft bij zijn beroepschrift zijn verzoek gewijzigd, in die zin dat hij naast het verzoek tot betaling van een billijke vergoeding en een vergoeding van advocaatkosten, tevens verzoekt voor recht te verklaren dat DNV GL jegens hem ernstig verwijtbaar heeft gehandeld. Tegen deze wijziging heeft DNV GL geen bezwaar gemaakt. Het hof acht ook geen beletsel aanwezig en zal van het gewijzigde verzoek uitgaan.
Uitgangspunt
5.2
Geen van partijen is opgekomen tegen de ontbinding van de arbeidsovereenkomst per 1 maart 2018 of tegen de daarvoor door de kantonrechter toegepaste redelijke grond van verstoorde arbeidsverhouding als bedoeld in artikel 7:669 lid 3 aanhef en sub g BW. Dit dient het hof dan ook tot uitgangspunt.
Met betrekking tot de grieven
5.3
[verzoeker] heeft tien redenen aangevoerd waarom hij het niet eens is met de uitspraak van de kantonrechter. Die redenen zijn in het beroepschrift aangeduid als grieven en het hof zal die terminologie volgen. DNV GL heeft harerzijds zes grieven aangevoerd.
Feiten
5.4
[verzoeker] heeft met zijn grieven 1 en 8 bezwaar gemaakt tegen de feitenvaststelling in de bestreden beschikking. [verzoeker] meent dat bepaalde feiten zouden moeten worden toegevoegd als het gaat om de schorsing per 2 februari 2017 en de aan hem na de werkhervatting per 14 mei 2017 verstrekte instructies. Nu het hof de feiten opnieuw heeft vastgesteld en daarbij de aangevoerde opmerkingen van [verzoeker] in deze vaststelling heeft betrokken, bestaat er geen aanleiding voor een verdere beoordeling van deze grieven.
Ernstig verwijtbaar handelen
5.5
Zowel de (overige) grieven van [verzoeker] als DNV GL richten zich in essentie op het oordeel van de kantonrechter dat geen sprake is van ernstig verwijtbaar handelen bij [verzoeker] dan wel DNV GL. [verzoeker] betoogt dat daarvan wel sprake is aan de zijde van DNV GL en verbindt daaraan de conclusie dat DNV GL aan hem een billijke vergoeding dient te voldoen, onder meer gebaseerd op een inkomens- en pensioenschade vanwege een minimale periode van 12 maanden werkloosheid en een daarna elders te verdienen lager inkomen. DNV GL voert harerzijds aan dat [verzoeker] jegens haar ernstig verwijtbaar heeft gehandeld en meent dat zij om die reden geen transitievergoeding aan [verzoeker] is verschuldigd, zodat [verzoeker] die al hem betaalde vergoeding dient terug te betalen. Het hof zal eerst stilstaan bij de vraag of DNV GL ernstig verwijtbaar heeft gehandeld en daarna de vraag behandelen of [verzoeker] zich daaraan heeft bezondigd.
Ernstige verwijtbaarheid aan de zijde van DNV GL
5.6
Uitgangspunt is dat toekenning van een billijke vergoeding mogelijk is indien de ontbinding van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever (artikel 7:671b lid 8, aanhef en sub c BW). In de memorie van toelichting bij de Wwz is verwoord dat de billijke vergoeding alleen dient te worden toegekend als het ontslag is toe te rekenen aan ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever (Kamerstukken II, 2013-2014, 33 818, nr. 3, p. 34. (MvT)) en dat het hierbij gaat om uitzonderlijke gevallen. Ter verduidelijking is in de parlementaire geschiedenis een aantal voorbeelden genoemd waarin toekenning van een additionele billijke vergoeding - naast de transitievergoeding - aan de orde kan zijn, zoals discriminatoir handelen, het ernstig verontachtzamen van re-integratieverplichtingen bij arbeidsongeschiktheid en verwijtbaar onvoldoende zorg voor de arbeidsomstandigheden.
Er is dus een hoge drempel voor toewijzing van de billijke vergoeding, waarmee inderdaad sprake is van het ‘muizengaatje’ dat de wetgever voor ogen had (Kamerstukken II, 2013-2014, 33 818, nr. 4., p. 12 en 15 (nader verslag)).
5.7
[verzoeker] heeft ter onderbouwing van zijn stelling dat DNV GL een ernstig verwijt treft en bewust heeft aangestuurd op verstoring van de arbeidsrelatie en op de beëindiging daarvan de volgende omstandigheden genoemd:
a. DNV GL is, zonder enig concreet vermoeden, actief op zoek gegaan naar mogelijke ‘malversaties’ in de declaraties van [verzoeker] en heeft hem geen tijd gegeven zich voor te bereiden op de beantwoording van een lange vragenlijst;
b. DNV GL heeft [verzoeker] zonder gerechtvaardigd onderzoeksbelang op 2 februari 2017 op non-actief gesteld, welke maatregel niet noodzakelijk was en uitermate diffamerend en beschadigend;
c. DNV GL heeft de schorsing onnodig lang gehandhaafd en pas opgeheven na tussenkomst door de voorzieningenrechter;
d. DNV GL heeft zich in de communicatie naar [verzoeker] uiterst onaangenaam en intimiderend gedragen en doelbewust aangestuurd op vergroting van de spanningsklachten door alle correspondentie rechtstreeks aan [verzoeker] te richten in plaats van aan zijn advocaat;
e. DNV GL heeft [verzoeker] ten onrechte een contactverbod opgelegd, nu iedere rechtsgrond daarvoor ontbrak en het [verzoeker] belemmerde in het verzamelen van bewijs om de vermoedens van DNV GL te weerleggen;
f. DNV GL heeft ten onrechte de betaling van het loon van [verzoeker] stopgezet als maatregel tegen overtreding van het ongeldige contactverbod. Als gevolg van die stopzetting kwam [verzoeker] acuut in financiële problemen en namen zijn spanningsklachten toe;
g. Bij de werkhervatting heeft DNV GL aan [verzoeker] werkinstructies opgelegd die niet anders kunnen worden aangemerkt dan als pesterij om [verzoeker] alle plezier in zijn werk te ontnemen.
Het hof zal deze omstandigheden hierna behandelen.
ad a. onderzoek en aanleiding
5.8
[verzoeker] kan naar het oordeel van het hof niet worden gevolgd in zijn stelling dat DNV GL niet naar zijn declaratiegedrag nader onderzoek heeft mogen of kunnen doen. Onomstreden is dat in november 2016 tussen DNV GL en [verzoeker] een discussie is ontstaan of [verzoeker] zich voor de COCD-training heeft mogen aanmelden. Hoewel [verzoeker] heeft erkend dat hij zich daarbij niet aan de daarvoor binnen DNV GL geldende procedure heeft gehouden van het vastleggen van individuele ontwikkelingswensen in een actueel “individual Development Plan” en van het sluiten van een studieovereenkomst, stelde hij zich op het standpunt dat hij al voor het volgen van die training toestemming van zijn voormalig leidinggevende [B] had verkregen, zodat DNV GL hem niet mocht verbieden die training te volgen. [verzoeker] diende zich echter te realiseren dat zijn standpunt, gezien het ontbreken van iedere vastlegging, serieus was te betwijfelen, zeker nadat zijn toenmalig leidinggevende [B] ontkende aan [verzoeker] de gestelde toestemming te hebben gegeven. Tegen die achtergrond, de omstandigheid dat [verzoeker] desondanks weigerde zelf zijn aanmelding te annuleren en de door DNV GL beschreven en door [verzoeker] onvoldoende gemotiveerd weersproken opstelling en toonzetting van hem in een gesprek met [F] kon bij DNV GL het idee ontstaan dat [verzoeker] in eerdere situaties evenmin (volledig) correct heeft gehandeld. Dat DNV GL vervolgens een eerste onderzoek naar de recente door [verzoeker] ingediende declaraties is gaan verrichten, kan haar dan ook niet worden verweten. De omstandigheid dat Van de Noort die eerdere declaraties heeft goedgekeurd staat daaraan geenszins in de weg, te minder nu [B] schriftelijk heeft verklaard dat hij de declaraties van [verzoeker] , gezien diens positie van Principal Consultant bij DNV GL, niet in twijfel heeft getrokken. Het hof ziet daarbij geen reden om te veronderstellen dat DNV GL dit onderzoek naar [verzoeker] declaraties alleen maar is gestart omdat hij zich, samen met andere teamleden, eind januari 2017 bij DNV GL heeft beklaagd over de autoritaire stijl van leidinggeven van zijn toenmalig leidinggevende [C] . Hoewel [verzoeker] de vragenlijst voor het gesprek van 2 februari 2017 pas op 1 februari 2017 heeft ontvangen, kan daaraan naar het oordeel van het hof niet de conclusie worden verbonden dat DNV GL hem te weinig tijd heeft gegeven voor een reactie op de gestelde feitelijke vragen over nog recente declaraties vanaf september 2015. Na het gesprek is [verzoeker] immers nog herhaalde malen de gelegenheid geboden de bij DNV GL levende vragen te beantwoorden. De slotsom is dat DNV GL omtrent dit onderwerp geen verwijt valt te maken, laat staan een ernstig verwijt.
ad b. schorsing
5.9
DNV GL heeft de schorsing van [verzoeker] gemotiveerd met de uiteenzetting dat [verzoeker] in het gesprek van 2 februari 2017 kwam met een aaneenschakeling van vage, evident onjuiste en onvolledige antwoorden als ook met ongeloofwaardige verklaringen. [verzoeker] deed volgens DNV GL een groot deel van de vragen af met als in zijn ogen legitiem gedeclareerd of als onbelangrijk, waarbij hij ook de woorden heeft gebruikt dat DNV GL ‘niet zo op alle slakken zout moest leggen’. [verzoeker] heeft de juistheid van deze weergave van het gesprek weliswaar bestreden, maar heeft in de stukken volhard dat alle declaraties werkgerelateerd zijn, behoudens twee tankbonnen en enkele parkeerkaartjes. Wat verder ook van zij, uit de stellingen van partijen blijkt dat zij groot verschil van opvatting hadden over de juistheid van de door [verzoeker] ingediende declaraties. Hoewel kwestieus is of DNV GL vanwege dit verschil van mening aan het einde van het gesprek van 2 februari 2017 kon vrezen voor een verstoring van een nader onderzoek indien [verzoeker] aan het werk zou blijven en of daarbij dan ruimte bestond voor een disciplinaire maatregel als een schorsing, heeft [verzoeker] met zijn handelwijze later op de dag voor die maatregel alsnog het fundament gegeven. Onomstreden is immers dat [verzoeker] voor inlevering van de aan hem door DNV GL ter beschikking gestelde laptop de harde schijf daarvan heeft gewist en de toen aanwezige inhoud blijvend onleesbaar heeft gemaakt door daarop een geheel ander besturingsprogramma te installeren. Dat [verzoeker] op die harde schijf enkele privé-foto’s had staan en niet wilde dat een derde die zou zien, vormt daarvoor geen rechtvaardiging. Voorts staat vast dat [verzoeker] zijn werkkamer heeft ontruimd en daarbij onder meer bonnen naar huis heeft genomen die hij had gebruikt voor declaraties. Die handelwijze kon DNV GL in redelijkheid aanmerken als het bemoeilijken van haar onderzoek naar de juistheid van [verzoeker] declaraties, zodat de wellicht eerder op die dag te betwijfelen gestelde vrees nog diezelfde dag is bewaarheid, zodat voor de schorsing een voldoende rechtvaardiging is gegeven. Dat de naam en reputatie van [verzoeker] is beschadigd door de schorsing is onvoldoende toegelicht. Zo is gesteld noch gebleken welke personen (collega’s? klanten? zakelijke relaties?) volgens [verzoeker] dan door DNV GL zijn ingelicht over de schorsing, wat zijn relatie met die personen is en waarom de schorsing dan zijn reputatie bij hen heeft geschaad. Van het toepassen van die schorsing kan DNV GL dan ook geen (ernstig) verwijt worden gemaakt.
ad c. handhaving schorsing
5.10
Zoals hiervoor is overwogen, is het schorsen van [verzoeker] in de gegeven omstandig-heden te billijken. Uit het onderzoek van DNV GL is vervolgens - onder meer - gebleken dat [verzoeker] via de door DNV GL ter beschikking gestelde tankpas voor een bedrag van € 1.186,94 aan benzine heeft getankt, onder meer sinds de zomer van 2016 voor de door hem in privé aangeschafte Porsche, terwijl DNV GL aan [verzoeker] een leaseauto had verschaft die op diesel reed. Onomstreden is dat [verzoeker] noch voor het gebruik van zijn Porsche voor zakelijke ritten noch voor het tanken van benzine toestemming had verkregen. Onomstreden is voorts dat DNV GL tijdens dat onderzoek heeft vastgesteld dat [verzoeker] zijn declaratie over april 2016 ad € 1.744,- in augustus 2016 nogmaals heeft ingediend en op die wijze dubbel heeft gedeclareerd. Verder is uit dit onderzoek gebleken dat [verzoeker] op 26 mei 2016 op kosten van DNV GL een vlucht heeft genomen vanaf Luxemburg naar Madrid om aldaar de bruiloft van zijn zus bij te kunnen wonen, zonder dat hij daar vooraf overleg met of toestemming van zijn leidinggevende had verkregen. Voorts heeft [verzoeker] niet bestreden dat hij diverse malen verlof heeft opgenomen zonder dit in systeem in te voeren. Tot slot is uit het onderzoek naar voren gekomen dat [verzoeker] diverse malen de aanschaf van goederen heeft gedeclareerd waarvan DNV GL op goede grond het zakelijk karakter daarvan ter discussie kon stellen. Het gaat daarbij bijvoorbeeld om de aanschaf van oordopjes, een jerrycan, een waterkoker, een wireless speaker, chocolade, boeketten bloemen, Apple earpods, Apple kabel en een stropdas. Uit een en ander blijkt afdoende dat DNV GL serieuze twijfel had en mocht hebben over het vertrouwen dat zij in een zelfstandige, haar extern vertegenwoordigende functionaris als Principal Consultant wilde kunnen stellen. Zoals overwogen heeft [verzoeker] het onderzoek bemoeilijkt, niet alleen door de harde schijf van zijn laptop onleesbaar te maken en bonnen mee naar huis te nemen, maar ook door tijdens het onderzoek met diverse (oud-) medewerkers van SET-team contact te zoeken en dit onderzoek te bespreken. Dit brengt naar het oordeel van het hof mee dat DNV GL tijdens het onderzoek de schorsing van [verzoeker] heeft kunnen handhaven. Uit de onder 3.18 weergegeven brief van 29 maart 2017 moet echter worden afgeleid dat DNV GL dat onderzoek per die datum had afgerond, zodat daarmee aan de schorsing de reden was komen te vervallen. Het enkele feit dat DNV GL op basis van de uitkomsten van het onderzoek naar [verzoeker] declaratiegedrag tot de conclusie kwam dat [verzoeker] haars inziens niet meer binnen haar organisatie te handhaven was en dat zij een beëindiging van het dienstverband wilde bereiken, is zonder bijkomende omstandigheden, waarover niets is gesteld of gebleken, onvoldoende om de schorsing te handhaven. In zoverre treft DNV GL blaam dat zij na 29 maart 2017 de schorsing heeft laten voortduren, maar dit is op zichzelf onvoldoende voor het aannemen van ernstige verwijtbaarheid.
ad d. correspondentie
5.11
Uit het voorgaande volgt dat DNV GL [verzoeker] op goede grond kritische vragen mocht stellen over zijn declaraties en dat [verzoeker] aanleiding heeft gegeven voor een schorsingsmaatregel, met als gevolg een schriftelijke bevestiging. Uit de overgelegde adviesrapporten van de bedrijfsarts volgt niet dat het om (arbeids-)medische redenen niet passend of geboden was dat DNV GL niet rechtstreeks met [verzoeker] communiceerde. De correspondentie waarover [verzoeker] zich beklaagt, bevat naar het oordeel van het hof ook geen voor een werkgever in de gegeven omstandigheden ongepaste woordkeus of stellingname. DNV GL treft hierover dan ook geen verwijt van slecht werkgeverschap, laat staan van ernstige verwijtbaarheid. Dat [verzoeker] de handelwijze van DNV GL als vijandig en als onaangenaam heeft ervaren, maakt dat niet anders.
ad e. contactverbod
5.12
DNV GL heeft het aan [verzoeker] op 2 februari 2017 opgelegde contactverbod gemotiveerd met een beroep op geheimhouding en op de noodzaak van een deugdelijk onderzoek, in welk verband DNV GL wilde voorkomen dat [verzoeker] via medewerkers bewijsmateriaal zou verbergen of vernietigen. Zoals hiervoor is overwogen, blijkt uit de handelwijze van [verzoeker] na het gesprek van 2 februari 2017 dat de vrees van DNV GL dat [verzoeker] haar onderzoek naar de declaraties zou bemoeilijken, reëel was. Gezien die vrees en het belang van DNV GL én [verzoeker] om aan dat onderzoek geen ruchtbaarheid te geven, alleen al omwille van de reputatie van [verzoeker] , en geen onrust binnen de organisatie te creëren, is te billijken dat DNV GL aan [verzoeker] verbood hangende dat onderzoek - zonder voorafgaande toestemming van DNV GL - contact op te nemen met medewerkers van DNV GL en/of met de zakelijke relaties van DNV GL. [verzoeker] heeft ook niet uiteengezet bij welke declaraties of onderdelen daarvan, derden beschikten over informatie die alleen hij en niet ook DNV GL boven tafel kon krijgen en dat daardoor ook informatie niet is ingebracht die bij het nalaten van een contactverbod wel zou zijn ingebracht. Het staat voorts vast dat [verzoeker] het contactverbod heeft genegeerd door onder meer contact te zoeken met zijn voormalig leidinggevende [B] en door deel te gaan nemen in een WhatsApp-groep van (oud-)werknemers van DNV GL. Tegen de achtergrond van dit alles is het hof van oordeel dat deze maatregel van DNV GL niet kwalificeert als ernstig verwijtbaar.
ad f. stopzetting loonbetaling
5.13
Uit de hiervoor onder 3.14 weergegeven brief van 7 maart 2017 blijkt dat DNV GL [verzoeker] op 1 maart 2017 heeft aangesproken op het zich niet houden aan de op 2 februari 2017 gegeven instructies. Dat zag op het wissen van de harde schijf en het ontruimen van zijn werkkamer. Uit die brief blijkt dat DNV GL expliciet bij [verzoeker] heeft nagevraagd of hij zich hield aan het contactverbod, op welke vraag [verzoeker] geen inhoudelijk antwoord heeft willen geven. DNV GL heeft, zo blijkt verder uit die onweersproken brief, [verzoeker] daarop nogmaals geïnstrueerd zich aan de instructies te houden en aangezegd het loon in te houden als [verzoeker] handelt in strijd met de instructies. [verzoeker] heeft niet bestreden dat DNV GL op 9 maart 2017 heeft ontdekt dat [verzoeker] sinds 10 februari 2017 deelnam aan een WhatsApp-groep van (oud-) werknemers van DNV GL en voorts dat hij op 9 februari 2017 contact heeft gezocht met [B] . Die informatie heeft [verzoeker] ondanks expliciete navraag door DNV GL verzwegen. Gelet daarop, gezien de in de brief van 7 maart 2017 gegeven waarschuwing en de op artikel 27 van de KEMA-cao te baseren bevoegdheid tot inhouding van salaris bij een schorsing, levert de op 10 maart 2017 aangezegde stopzetting van de loonbetaling per maart 2017 geen ernstig verwijt aan de zijde van DNV GL. Uit de brief van 29 maart 2017, waarmee DNV GL de conclusie van haar onderzoek heeft meegedeeld, blijkt verder dat DNV GL vanwege het beëindigen van het onderzoek de stopzetting van de loonbetaling ophief. [verzoeker] heeft niet bestreden dat hij vervolgens in de loonronde van april 2018 ook het gebruikelijke salaris over maart 2018 van DNV GL heeft ontvangen. Deze handelwijze van DNV GL is evenmin als ernstig verwijtbaar aan te merken.
ad g. werkinstructies
5.14
In verband met zijn terugkeer heeft DNV GL op 11 mei 2017 aan [verzoeker] elf instructies gegeven waaraan hij zich diende te houden. Deze instructies kunnen, zo blijkt ook uit de door [E] op 12 mei 2017 gegeven bevestiging, niet los worden gezien van wat zich in de maanden daaraan voorafgaand tussen partijen had afgespeeld. Allereerst was er sprake van de opheffing van het SET-team en een verplaatsing van [verzoeker] naar de andere afdeling (MPD), die vanuit de Arnhemse vestiging van DNV GL werd aangestuurd met een andere leidinggevende. Daarnaast blijkt uit de door [E] aan [verzoeker] gegeven uitvoerige uiteenzetting van 17 mei 2017 (r.o. 3.28), dat in dat team sprake was van een deels andere werkwijze (bijvoorbeeld met invoering van “sales scrums”). Uit de bevestiging van 12 mei 2017 komt verder naar voren dat aan orde was een geschaad vertrouwen (volgens DNV GL) en een verstoorde arbeidsverhouding (volgens DNV GL én [verzoeker] ). Nog kort voor dit gesprek op 11 mei 2017 heeft [verzoeker] , zo volgt uit 3.21 tot en met 3.23 weergegeven feiten, op 9 mei 2017 zijn werkzaamheden voor twee uur per dag hervat zonder een op 12 mei 2017 te verwachten oordeel van de bedrijfsarts daarover te willen afwachten en heeft [verzoeker] , ondanks dat [E] zijn leidinggevende was, zich over zijn positie tot anderen in de organisatie van DNV GL gewend. Dat DNV GL onder die omstandigheid aan [verzoeker] - vooralsnog - duidelijke en rechtlijnige instructies wilde geven, is dan ook op zichzelf te billijken. [verzoeker] meent dat met name drie instructies als kinderachtig en als pesterij moeten worden aangemerkt en kwalificeren als zeer ernstig verwijtbaar. Het hof kan hem daarin, gelet op het voorgaande niet volgen. Het door DNV GL verlangde dagelijks contact met [verzoeker] en de door hem te bieden inzicht in zijn mailcorrespondentie strekte er immers toe om [verzoeker] weer zo snel als mogelijk in te passen in de nieuwe afdeling en de deels andere werkwijze, waarbij DNV GL een relevant belang had, mede om te voorkomen dat haar externe relaties op een niet eenduidige manier en/of door meerdere personen van DNV GL zouden worden benaderd in verband met (lopende of aanstaande) projecten, “leads” of “opportunities”. Dat maakt dat eveneens te billijken is dat [E] van [verzoeker] verlangde dat hij niet op “eigen initiatief zonder medeweten en goedkeuren” van [E] contact zou opnemen met externen, zoals [E] op 17 mei 2017 heeft uitgelegd. Ook deze werkinstructies van DNV GL kwalificeren dan ook niet als ernstig verwijtbaar.
Resumerend
5.15
Naar het oordeel van het hof ligt in de aangedragen en hiervoor besproken feiten en omstandigheden, afzonderlijk en in samenhang bezien, onvoldoende grond voor het oordeel dat daarmee voornoemde hoge drempel voor ernstige verwijtbaarheid aan de zijde van DNV GL is genomen. Met het ontbreken van ernstig verwijtbaar handelen aan de zijde van DNV GL is er daardoor geen reden voor toekenning van een billijke vergoeding of voor vergoeding van de gestelde advocaatkosten. De daartegen gerichte grieven 2 tot en met 7 van [verzoeker] falen dan ook.
Re-integratie
5.16
Tot slot heeft [verzoeker] met grief 9 bestreden de overweging van de kantonrechter dat er (ook) aan zijn zijde verbeterpunten zijn aan te wijzen als het gaat om zijn re-integratie. Bij die grief heeft [verzoeker] echter geen belang nu een ander oordeel daarover niet bij kan dragen aan zijn stelling dat DNV GL een ernstig verwijt valt te maken van de verstoring van de arbeidsrelatie en van de beëindiging daarvan. De grief faalt.
Ernstige verwijtbaarheid aan de zijde van [verzoeker]
5.17
Wat betreft het standpunt van DNV GL dat de verzochte transitievergoeding alsnog dient te worden afgewezen, overweegt het hof dat de transitievergoeding alleen dan niet verschuldigd is, indien het eindigen van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werknemer (artikel 7:673 lid 7 aanhef en sub c BW), waarop een uitzondering mogelijk is indien het niet toekennen naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is (lid 8 van genoemd artikel). In de wetsgeschiedenis zijn enige voorbeelden van ernstig verwijtbaar handelen van de werknemer genoemd (Kamerstukken II 2013/14, 33818, 7, p. 77). De wetgever heeft voor ogen gestaan dat voor ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werknemer sprake moet zijn van bijzondere omstandigheden en dat niet snel mag worden aangenomen dat geen transitievergoeding verschuldigd is.
5.18
DNV GL heeft voor haar stelling dat [verzoeker] ernstig verwijtbaar heeft gehandeld samengevat het volgende aangevoerd. [verzoeker] heeft de vrijheid die een Principal Consultant heeft en het in hem gestelde vertrouwen misbruikt door een houding aan te nemen dat hij zijn eigen manier van werken kon aanhouden, dat hij op zijn eigen wijze zijn kosten kon declareren en dat hij geen acht hoefde te slaan op de regels van zijn organisatie en op de instructies van zijn leidinggevende. Door de reorganisatie en de aanstelling van een andere leidinggevende is aan die ongeoorloofde vrijheid een halt toegeroepen, waarna [verzoeker] zich is gaan verzetten tegen de gestelde regels, de doorgevoerde veranderingen, het onderzoek naar zijn declaraties en de hervatting van zijn werkzaamheden onder [E] . In plaats van tot inkeer te komen en stappen te zetten om tot herstel van vertrouwen te komen, koos [verzoeker] voor de aanval en dreef hij de zaak verder op de spits, aldus DNV GL.
5.19
Hiervoor is overwogen dat DNV GL terecht [verzoeker] mocht aanspreken over de wijze waarop hij zich had aangemeld voor de COCD-cursus en zijn terughoudende opstelling om zich voor die cursus af te melden. Eveneens stond het DNV GL vrij nader onderzoek te doen naar de declaraties van [verzoeker] . Dit heeft geleid tot een arbeidsconflict. DNV GL wenste de medewerking van [verzoeker] aan de gewijzigde werkwijze en zeker bij hervatting van zijn werkzaamheden door rapportage van [verzoeker] er zeker van te zijn dat hij overeenkomstig de werkinstructie handelde. [verzoeker] had voorafgaand aan het arbeidsconflict een grote vrijheid en [verzoeker] had grote moeite zich bij die inperking van die vrijheid neer te leggen. Een en ander heeft er toe geleid dat de arbeidsovereenkomst - terecht - is ontbonden wegens een verstoorde arbeidsverhouding, zodanig dat van DNV GL niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. De verwijten die aan [verzoeker] te maken zijn kunnen, op zichzelf en geplaatst tegen de achtergrond van het arbeidsconflict echter niet tot de conclusie leiden dat [verzoeker] hierdoor ernstig verwijtbaar heeft gehandeld. Zoals het hof onder 5.17 heeft overwogen, moet in geval van ernstig verwijtbaar handelen en/of nalaten van een werknemer sprake zijn van bijzondere omstandigheden, waarvan in de wetsgeschiedenis voorbeelden zijn aangehaald. Van zodanige bijzondere omstandigheden is tegen deze achtergrond is in het onderhavige geval geen sprake.
5.20
Het voorgaande betekent dat in het incidenteel beroep de grieven 1 tot en met 5 falen en dat de aangevallen beschikking op dat onderdeel en in zoverre daarbij aan [verzoeker] een transitievergoeding van € 28.300,- is toegekend, in stand blijft. Dit betekent dat de door DNV GL gevorderde verklaring voor recht dat [verzoeker] ernstig verwijtbaar heeft gehandeld zal worden afgewezen.
5.21
Het hof ziet geen aanleiding om DNV GL dan wel [verzoeker] alsnog in de kosten van de procedure in eerste aanleg te veroordelen, gelet op de aard van die procedure. De kosten van die procedure blijven gecompenseerd. Zowel grief 10 van [verzoeker] als grief 6 van DNV GL falen daarom.
5.22
[verzoeker] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van de procedure van het principaal hoger beroep. Deze kosten aan de zijde van DNV GL worden vastgesteld op € 726,- aan griffierecht en € 7.838,- aan salaris advocaat (volgens liquidatietarief 2,0 punten, tarief VI) in het principaal hoger beroep.
5.23
DNV GL zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van de procedure in het incidenteel beroep, Deze kosten aan de zijde van [verzoeker] worden vastgesteld op € 1.391,- aan salaris advocaat (volgens liquidatietarief 2,0 punten × 0,5, tarief III).
6. De beslissing
Het hof, beschikkende in het principaal en het incidenteel hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de kantonrechter te Groningen van 31 januari 2018;
veroordeelt [verzoeker] in de kosten van dit hoger beroep in principaal appel, tot aan deze beschikking aan de zijde van DNV GL vastgesteld op € 726,- voor griffierecht en op € 7.838,- voor salaris advocaat overeenkomstig het liquidatietarief;
veroordeelt DNV GL in de kosten van dit hoger beroep in incidenteel appel, tot aan deze beschikking aan de zijde van [verzoeker] vastgesteld op € 1.391,- voor salaris advocaat overeenkomstig het liquidatietarief;
verklaart deze beschikking, voor zover het de hier vermelde veroordelingen betreft, uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af wat meer of anders is verzocht.
Deze beschikking is gegeven door mrs. W.F. Boele, voorzitter, D.H. de Witte en M. Willemse en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op
28 november 2018.