Hof Arnhem-Leeuwarden, 24-02-2015, nr. 200.134.851
ECLI:NL:GHARL:2015:1298, Cassatie: (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen
- Instantie
Hof Arnhem-Leeuwarden
- Datum
24-02-2015
- Zaaknummer
200.134.851
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Verzekeringsrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARL:2015:1298, Uitspraak, Hof Arnhem-Leeuwarden, 24‑02‑2015; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2017:274, (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen
Uitspraak 24‑02‑2015
Inhoudsindicatie
Schending mededelingsplicht tussenpersoon heeft geen schade veroorzaakt
Partij(en)
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.134.851
(zaaknummer rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, 238308)
arrest van de tweede kamer van 24 februari 2015
in de zaak van
[appellant] ,
wonende te [woonplaats],
appellant,
hierna: [appellant],
advocaat: mr. A.A.M. Sturkenboom,
tegen:
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[geïntimeerde sub 1] ,
gevestigd te [plaatsnaam],
hierna: [geïntimeerde sub 1],
2. [geïntimeerde sub 2],
wonende te [woonplaats],
hierna: [geïntimeerde sub 2],
geïntimeerden,
hierna gezamenlijk: [geïntimeerden],
advocaat: mr. P.M. Leerink.
1. Het geding in eerste aanleg
Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de inhoud van de vonnissen van 3 april 2013 en 3 juli 2013 die de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, tussen [appellant] als eiser en [geïntimeerden] als gedaagden heeft gewezen.
2. Het geding in hoger beroep
2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep d.d. 13 september 2013,
- de memorie van grieven,
- de memorie van antwoord,
- een aanvullende akte met producties van [appellant],
- een antwoordakte na aanvullende producties.
2.2
Vervolgens hebben partijen de stukken voor het wijzen van arrest aan het hof overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.
3. De vaststaande feiten
Het hof gaat uit van de feiten die de rechtbank in het vonnis van 3 juli 2013 onder 2.1 tot en met 2.8 heeft vastgesteld, met verbetering van het onder 2.8 in regel twaalf abusievelijk opgenomen "band" in "pand" en met dien verstande dat, anders dan onder 2.1 is vermeld, niet vaststaat dat [geïntimeerde sub 1] wist dat [appellant] de boerderij niet zou gaan bewonen.
4. De motivering van de beslissing in hoger beroep
4.1
Deze zaak gaat kort gezegd over het volgende. [appellant] heeft in het voorjaar van 2005 een boerderij in [plaatsnaam] gekocht. In die boerderij zijn twee woningen gesitueerd. De woning aan de voorzijde heeft huisnummer 145 en die aan de achterzijde nummer 147 (hierna: woning 145 respectievelijk woning 147). [de vennootschap] heeft bij de aankoop bemiddeld in de persoon van [geïntimeerde sub 2], directeur van [de vennootschap] Op 15 maart 2005 heeft [geïntimeerde sub 2], in zijn hoedanigheid van directeur van [geïntimeerde sub 1], in aanwezigheid van [appellant] een aanvraagformulier voor een opstalverzekering (mede inhoudende een verzekering tegen schade door brand) ingevuld, dat vervolgens door [appellant] is ondertekend. Op het aanvraagformulier stond geen vraag wie de te verzekeren onroerende zaken zou gaan bewonen. [geïntimeerde sub 1] heeft het door [appellant] ondertekende aanvraagformulier echter niet naar verzekeraar N.V. Noordhollandsche van 1816 Schadeverzekeringsmaatschappij (hierna: NH) gestuurd, maar de aanvraag door middel van een elektronisch aanvraag formulier gedaan. Hierbij is de vraag "Woning bewoond door verz.nemer J/N" met "ja" beantwoord. [appellant] woonde ten tijde van de aanvraag (en nog steeds) in de naastgelegen woning op nummer 143. De verzekering is op 1 april 2005 ingegaan. Op gelijke datum is de eigendom van de boerderij aan [appellant] overgedragen. Op 19 mei 2005 heeft [appellant] woning 145 verkocht. Deze wijziging is aan NH doorgegeven, waarna een nieuwe polis is uitgereikt voor woning 147. Met ingang van 1 september 2005 heeft [appellant] woning 147 aan [huurder 1] verhuurd. NH is hierover niet geïnformeerd. Vanaf begin 2007 heeft [appellant] woning 147 verhuurd aan [huurder 2]. Ook hierover is NH niet geïnformeerd. Op 26 maart 2010 is de boerderij, dus zowel woning 145 als woning 147, door brand verloren gegaan. Bij brief van 22 april 2010 heeft NH aan [appellant] bericht niet tot uitkering over te gaan.
4.2
[appellant] verwijt [geïntimeerde sub 1] op drie punten te zijn tekortgeschoten in de zorgplicht die zij jegens [appellant] in acht dient te nemen. Het eerste verwijt ziet op het - vaststaande - feit dat [geïntimeerde sub 1] op het elektronisch aanvraagformulier voor NH ten onrechte heeft aangegeven dat [appellant] woning 145 en woning 147 bewoonde (of ging bewonen) terwijl zij wist dat dit niet het geval was. Het tweede en derde verwijt zien op het handelen van [geïntimeerde sub 1] in verband met de in de polisvoorwaarden opgenomen mededelingsplicht ten aanzien van risicoverzwarende omstandigheden, waarbij schending van deze verplichting mogelijk verval van recht op uitkering tot gevolg kan hebben. [appellant] verwijt [geïntimeerde sub 1] aan NH niet te hebben doorgegeven dat woning 147 per 1 september 2005 door [appellant] werd verhuurd, dan wel dat [geïntimeerde sub 1] hem er niet op heeft gewezen dat hij, [appellant], volgens de polisvoorwaarden aan NH moest mededelen dat hij woning 147 ging verhuren (hierna zullen het tweede en derde verwijt ook gezamenlijk als schending van de mededelingsplicht worden geduid). [geïntimeerden] heeft hier tegenover gesteld dat [geïntimeerde sub 1] niet bekend was of behoorde te zijn met het feit dat [appellant] de woning verhuurde of het voornemen had tot verhuur, waardoor de verweten tekortkoming in de mededelingsplicht niet vast staat. De rechtbank is niet aan een bewijsopdracht aan [appellant] toegekomen om de wetenschap van [geïntimeerde sub 1] over de verhuur te bewijzen, omdat zij de vordering heeft afgewezen wegens het ontbreken van causaal verband.
4.3
Het hof zal in het kader van de devolutieve werking eerst het verweer van [geïntimeerden] bespreken dat vanwege de aanwezigheid van een hennepkwekerij met professionele omvang NH dekking zou hebben geweigerd. [geïntimeerden] heeft hierbij verwezen naar het in opdracht van NH door Biesboer Expertise B.V. opgestelde rapport van 17 juni 2010. Uit dit rapport blijkt dat restanten van hennepplanten zijn aangetroffen, alsook plantpotten, folie, assimilatielampen, diverse voorschakelapparaten en afzuigventilatoren. Verder bleken de zegels van de hoofdzekeringskast verbroken en waren er twee (illegale) aftakkingen gemaakt. Geconcludeerd wordt dat het ontstaan van de brand zeer wel mogelijk in relatie staat tot de aanwezigheid van de hennepkwekerij. Volgens [geïntimeerden] had NH een beroep kunnen doen op artikel 293 (oud) WvK. De verzekeringsovereenkomst is aangegaan op 1 april 2005 en geprolongeerd per 19 mei 2005 ten aanzien van woning 147. Op grond van het overgangsrecht blijft ook na 1 januari 2006 artikel 293 WvK van toepassing. NH zou de verzekering op grond van de polisvoorwaarden niet hebben gecontinueerd, aldus [geïntimeerden]
4.4
[appellant] heeft hier, samengevat, tegenovergesteld dat uit de brief van 22 april 2010 van NH volgt dat de afwijzing van NH niet (mede) is gebaseerd op de aanwezigheid van een illegale hennepkwekerij en dat hij als verhuurder van woning 147 niet op de hoogte was of behoorde te zijn van de aanwezigheid van een hennepkwekerij. [appellant] heeft (schriftelijk) verklaard dat zijn woonboerderij op nummer 143 op ongeveer 18 meter afstand lag van woning 147 en hij ook geen rechtstreeks zicht had op woning 147.
4.5
Het hof oordeelt als volgt. Uitgangspunt is dat op grond van artikel 221 lid 9 Overgangswet NBW artikel 293 (oud) WvK van toepassing blijft op verzekeringen tegen gevaren van brand die vóór het inwerking treden van het nieuwe verzekeringsrecht op 1 januari 2006 zijn gesloten. De verzekeringsovereenkomst is aangegaan op 1 april 2005 en geprolongeerd per 19 mei 2005 ten aanzien van woning 147, zodat het beroep op het ontbreken van dekking moet worden beoordeeld aan de hand van artikel 293 (oud) WvK en/of de van toepassing zijnde polisvoorwaarden. Voor de toepasselijkheid van artikel 293 (oud) WvK moet sprake zijn van een relevante bestemmingswijziging van het verzekerde gebouw. In het polisblad is als bestemming "woonhuis" opgenomen.
4.6
[appellant] heeft niet betwist dat het om een professionele hennepkwekerij ging en dat de brand is uitgebroken in de periode dat hij woning 147 aan [huurder 2] verhuurde. Evenmin heeft [appellant] betwist dat de aanwezigheid van de hennepkwekerij met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid de brand heeft veroorzaakt. Door de aanwezigheid van een (illegale) professionele hennepkwekerij heeft zich een wezenlijke bestemmingswijziging voorgedaan, waardoor de kans op brand als gevolg van kortsluiting aanmerkelijk werd vergroot. Ook heeft [appellant] niet weersproken dat NH, indien tijdig hiervan op de hoogte, de verzekering niet zou hebben voortgezet. De schade die [appellant] heeft gevorderd, is het gevolg van de brand. Dit leidt ertoe dat NH een geslaagd beroep op artikel 293 (oud) WvK zou zijn toegekomen. Hierbij kan in het midden blijven of de bestemmingswijziging door toedoen of met medeweten van [appellant] tot stand is gekomen. Immers, ook in een zodanig geval, waarin sprake is van een duidelijk sprekend geval van risicoverzwaring, moet worden aangenomen dat het belang van de verzekeraar, die zijn risico's moet kunnen schatten en daarop zijn premies moet kunnen afstellen, zwaarder weegt dan de omstandigheid dat de verzekeringnemer, nadat zich een evenement heeft voorgedaan waartegen hij zich verzekerd waant, moet ondervinden dat dit niet het geval is, terwijl hem ter zake redelijkerwijs geen verwijt valt te maken (vergelijk ECLI:NL:HR:1998:ZC2638 en ECLI:NL:HR:2012:BY4914). Dat in de brief van 3 oktober 2011 van NH gericht aan de advocaat van [appellant] met geen woord wordt gerept over de afwijzing in verband met de hennepplantage maakt dit oordeel niet anders. In deze brief herhaalt NH slechts, onder verwijzing naar haar brief van 22 april 2010, dat in die brief de afwijzing op twee gronden was gebaseerd, maar dat dit alles onbesproken kan blijven omdat de rechtsvordering van [appellant] is verjaard.
Het voorgaande zou niet anders zijn indien aan de hand van de polisvoorwaarden wordt beoordeeld of sprake is van een bestemmingswijziging. Ook uit de polisvoorwaarden (artikel 7) volgt dat de aanwezigheid van een hennepkwekerij leidt tot een bestemmingswijziging, op grond waarvan NH onweersproken dekking had kunnen weigeren. In de laatste alinea van artikel 7 is opgenomen dat in het geval een melding van de risicowijziging binnen een termijn van twee maanden na het optreden van de wijziging achterwege blijft, de verzekering van rechtswege eindigt en wel onmiddellijk na het verstrijken van deze termijn van twee maanden. [appellant] heeft niet gesteld dat de wijziging van de bestemming (door de hennepplantage) is ingetreden binnen twee maanden voor het uitbreken van de brand op 26 maart 2010. [appellant] heeft ook geen stellingen betrokken waaruit kan volgen dat artikel 7 op een andere wijze moet worden uitgelegd. [appellant] heeft uitsluitend gesteld dat hij niet op de hoogte was of behoorde te zijn van de hennepkwekerij, zonder te stellen welke consequenties hij hieraan voor de uitleg van artikel 7 verbindt. [appellant] heeft aldus zijn reactie op het verweer van [geïntimeerden] onvoldoende onderbouwd.
4.7
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat in het geval [geïntimeerden] niet was tekort geschoten en alle vereiste meldingen had gedaan of dat [geïntimeerden] [appellant] erop zou hebben gewezen dat hij een verhuurmelding aan NH had moeten doen, NH eveneens dekking zou hebben geweigerd op grond van het feit dat er een hennepkwekerij in de woning was gevestigd. Dit betekent dat zowel de reeds vaststaande tekortkoming van [geïntimeerden] als de nog niet vaststaande tekortkomingen inzake de gestelde schending van de mededelingsplicht, geen schade hebben veroorzaakt. Ook bij een onberispelijke nakoming door [geïntimeerden] zou [appellant] immers dezelfde schade hebben geleden.
4.8
Verdere beoordeling van de grieven van [appellant] is op grond van het voorgaande niet meer noodzakelijk, omdat ook bij het slagen van (één van) de grieven de vordering, gelet op het door [geïntimeerden] aangevoerde verweer, alsnog zou stranden.
5. Slotsom
5.1
De grieven kunnen niet tot vernietiging van het bestreden vonnis leiden, zodat dit moet worden bekrachtigd.
5.2
Het hof zal [appellant] als de in het ongelijk gestelde partij, in de kosten van
het hoger beroep veroordelen.
De kosten voor de procedure in hoger beroep aan de zijde van [geïntimeerden] zullen worden vastgesteld op € 4.961 aan verschotten (griffierecht) en € 5.842,50 aan salaris advocaat (1,5 punt x tarief VII).
5.3
Als niet weersproken zal het hof ook de gevorderde wettelijke rente over de proceskosten en de nakosten toewijzen zoals hierna vermeld.
6. De beslissing
Het hof, recht doende in hoger beroep:
bekrachtigt het vonnis van 3 juli 2013 van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [geïntimeerden] vastgesteld op € 4.961 voor verschotten en op € 5.842,50 voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief, te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van dit arrest, en - voor het geval voldoening binnen bedoelde termijn niet plaatsvindt - te vermeerderen met de wettelijke rente te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening;
veroordeelt [appellant] in de nakosten, begroot op € 131, met bepaling dat dit bedrag zal worden verhoogd met € 68 in geval [appellant] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan deze uitspraak heeft voldaan én betekening heeft plaatsgevonden;
verklaart dit arrest (voor zover het de hierin vermelde proceskostenveroordeling betreft) uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.W. Steeg, L.M. Croes en Ch.E. Bethlem, is bij afwezigheid van de voorzitter ondertekend door de oudste raadsheer en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 24 februari 2015.