Einde inhoudsopgave
Richtlijn 1999/62/EG betreffende het in rekening brengen van het gebruik van wegeninfrastructuur aan voertuigen
Artikel 9
Geldend
Geldend vanaf 24-03-2022
- Bronpublicatie:
24-02-2022, PbEU 2022, L 69 (uitgifte: 04-03-2022, regelingnummer: 2022/362)
- Inwerkingtreding
24-03-2022
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
24-02-2022, PbEU 2022, L 69 (uitgifte: 04-03-2022, regelingnummer: 2022/362)
- Vakgebied(en)
EU-recht / Bijzondere onderwerpen
Vervoersrecht / Algemeen
1.
Op grond van deze richtlijn wordt het niet onmogelijk gemaakt dat lidstaten op niet-discrminerende[lees: niet-discriminerende] wijze toepassen:
- a)
specifieke belastingen of heffingen:
- —
bij registratie van het voertuig, of
- —
op voertuigen of ladingen met afwijkende gewichten of afmetingen;
- b)
parkeergelden en specifieke heffingen op stadsverkeer.
1 bis.
Deze richtlijn belet de lidstaten niet de volgende heffingen toe te passen:
- a)
regulerende heffingen die specifiek bedoeld zijn om verkeerscongestie of milieueffecten, zoals slechte luchtkwaliteit, tegen te gaan op alle wegen in stedelijke gebieden, waaronder wegen van het trans-Europees netwerk die door stedelijke gebieden lopen;
- b)
heffingen die specifiek bedoeld zijn om de bouw, de exploitatie, het onderhoud en de ontwikkeling van installaties te financieren die zijn geïntegreerd in of worden ingezet langs of over wegen om emissiearme en -vrije voertuigen in beweging van energie te voorzien, en die aan die voertuigen worden opgelegd.
Die heffingen worden op niet-discriminerende basis toegepast.
2.
De lidstaten bepalen hoe de inkomsten uit hoofde van deze richtlijn worden gebruikt. Om de ontwikkeling van het gehele verkeerswegennet mogelijk te maken, zouden de inkomsten uit infrastructuur- en externekostenheffingen, of het financiële waarde-equivalent van die inkomsten, moeten worden aangewend ten voordele van de vervoerssector en tot optimalisering van het gehele vervoersysteem. Met name zouden de inkomsten uit externekostenheffingen, of het financiële waarde-equivalent van die inkomsten, moeten worden aangewend voor de verduurzaming van het vervoer, hetgeen een of meer van de volgende punten omvat:
- a)
een efficiënte prijsstelling vergemakkelijken;
- b)
de door het wegvervoer veroorzaakte verontreiniging aan de bron verminderen;
- c)
de gevolgen van de door het wegvervoer veroorzaakte verontreiniging aan de bron beperken;
- d)
de CO2- en de energieprestatie van voertuigen verbeteren;
- e)
alternatieve infrastructuur voor vervoergebruikers ontwikkelen en/of de bestaande capaciteit uitbreiden;
- f)
het trans-Europese vervoersnet ondersteunen;
- g)
de logistiek optimaliseren;
- h)
de verkeersveiligheid verbeteren; en
- i)
veilige parkeervoorzieningen treffen.