ABRvS, 27-12-2018, nr. 201806459/1/A2
ECLI:NL:RVS:2018:4285
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
27-12-2018
- Zaaknummer
201806459/1/A2
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2018:4285, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 27‑12‑2018; (Hoger beroep)
Uitspraak 27‑12‑2018
Inhoudsindicatie
Bij besluit van 11 juli 2017 heeft de raad een aanvraag om een toevoeging rechtsbijstand ten behoeve van [appellant], afgewezen.
201806459/1/A2.
Datum uitspraak: 27 december 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak als bedoeld in artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 19 juli 2018 in zaak nr. 17/3388 in het geding tussen:
[appellant]
en
het bestuur van de raad voor rechtsbijstand.
Procesverloop
Bij besluit van 11 juli 2017 heeft de raad een aanvraag om een toevoeging rechtsbijstand ten behoeve van [appellant], afgewezen.
Tegen dit besluit heeft [appellant] bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 23 oktober 2017 heeft de raad de aanvraag alsnog toegewezen.
Bij besluit van 1 november 2017 heeft de raad het verzoek om een vergoeding van de door [appellant] gemaakte kosten in verband met het bezwaar afgewezen.
Bij uitspraak van 19 juli 2018 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De raad heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Geen van de partijen heeft binnen de gestelde termijn verklaard gebruik te willen maken van het recht ter zitting te worden gehoord, waarna de Afdeling het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, gelezen in verbinding met artikel 8:108, eerste lid, van de Awb heeft gesloten.
Overwegingen
1. De wetsartikelen die in deze zaak van belang zijn, zijn opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.
2. Op 22 juni 2017 heeft mr. J.J.M. Boot, advocaat, namens [appellant] een toevoeging aangevraagd voor rechtsbijstand. [appellant] heeft rechtsbijstand aangevraagd om de registratie van vijf caravans op zijn naam door de RDW ongedaan te laten maken. Door deze registratie lijkt hij meer vermogen te hebben dan in werkelijkheid het geval is.
Bij besluit van 11 juli 2017 heeft de raad deze aanvraag met toepassing van artikel 12, tweede lid, aanhef en onder g, van de Wet op de rechtsbijstand (hierna: Wrb) afgewezen omdat het gaat om een probleem waar geen advocaat voor nodig is. Tegen dit besluit heeft [appellant] bezwaar gemaakt. Naar aanleiding van zijn bezwaar heeft de raad alsnog de toevoeging toegewezen en het bezwaar gegrond verklaard. De raad heeft het verzoek om toekenning van een vergoeding van de kosten van rechtsbijstand voor de behandeling van het bezwaar afgewezen omdat uit de bij de aanvraag verstrekte informatie niet is gebleken dat [appellant] zelf het nodige heeft ondernomen om het geschil omtrent de tenaamstelling van de caravans op te lossen. Pas in bezwaar is een nadere motivering hierop verstrekt. De beslissing wordt volgens de raad dan ook niet herroepen wegens een aan de raad te wijten onrechtmatigheid.
3. De rechtbank volgt de raad in zijn standpunt dat het besluit niet is herroepen als gevolg van een aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid zodat de raad terecht het verzoek om vergoeding van proceskosten heeft afgewezen. Ten tijde van het besluit van 11 juli 2017 was geen informatie voorhanden op grond waarvan de raad de aanvraag had moeten toewijzen. Het komt voor rekening van [appellant] dat hij pas in bezwaar alle informatie heeft overgelegd op grond waarvan de toevoeging kon worden verleend. Verder heeft de raad naar het oordeel van de rechtbank geen aanleiding hoeven zien om [appellant] om een zienswijze te vragen voorafgaand aan het afwijzen van de aanvraag en om hem te horen voorafgaand aan het besluit op bezwaar.
4. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de raad zijn kosten voor de behandeling van het bezwaar niet heeft hoeven vergoeden. Volgens hem is het herroepen van het besluit wel het gevolg van een aan de raad te wijten onrechtmatigheid. Indien de raad vond dat onvoldoende informatie aanwezig was om de toevoeging toe te wijzen, had hij op grond van artikel 4:5 van de Awb om nadere inlichtingen moeten vragen. Voor hem was niet duidelijk welke informatie de raad voldoende acht om in aanmerking te komen voor gefinancierde rechtsbijstand. Hij betoogt in dat kader, onder verwijzing naar een aantal andere aanvragen, dat de raad niet eenduidig reageert op aanvragen.
Daarnaast voert [appellant] aan dat de raad hem op grond van artikel 4:7 van de Awb om een zienswijze had moeten vragen voordat hij de aanvraag afwees en dat de raad hem ten onrechte niet in bezwaar heeft gehoord. Door het niet toekennen van de kosten is niet volledig aan hem tegemoet gekomen, aldus [appellant].
4.1. Artikel 7:15, tweede lid, van de Awb luidt: "De kosten, die de belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken, worden door het bestuursorgaan uitsluitend vergoed op verzoek van de belanghebbende voor zover het bestreden besluit wordt herroepen wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid."
4.2. In artikel 12, tweede lid, onder g, van de Wrb is bepaald dat rechtsbijstand niet wordt verleend indien het een belang betreft waarvan de behartiging redelijkerwijs aan de aanvrager zelf kan worden overgelaten, zo nodig met bijstand van een andere persoon of instelling van wie onderscheidenlijk waarvan de werkzaamheden niet vallen binnen de werkingssfeer van deze wet.
In de aanvraag is vermeld dat de toevoeging wordt gevraagd omdat bij de RDW ten onrechte staat geregistreerd dat [appellant] vijf caravans in zijn bezit heeft, waardoor hij meer vermogen lijkt te hebben dan werkelijk het geval is. Hij wenst daarom de registratie ongedaan te maken. Hieruit heeft de raad mogen afleiden dat het conflict zich nog in een zodanig stadium bevond dat van [appellant] verwacht mocht worden dat hijzelf contact op zou nemen met de RDW om de registratie ongedaan te maken, zo nodig met behulp van een derde. Met de rechtbank is de Afdeling dan ook van oordeel dat de raad zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat pas uit het bezwaarschrift duidelijk werd dat sprake was van een juridisch geschil waarvoor bijstand van een advocaat wel noodzakelijk was, nu in bezwaar duidelijk is geworden dat [appellant] al verschillende malen zelf geprobeerd had om de registratie ongedaan te maken. De raad heeft op basis van de door hem bij zijn aanvraag versterkte informatie dan ook een juist besluit genomen. Hieruit volgt dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat het herroepen van het besluit niet het gevolg is van een aan de raad te wijten onrechtmatigheid, zodat het verzoek om vergoeding van de kosten in bezwaar terecht is afgewezen.
Het betoog faalt.
4.3. Voorts is het op grond van artikel 4:2 van de Awb aan de aanvrager om alle gegevens en bescheiden te verschaffen die noodzakelijk zijn voor het beslissen op de aanvraag. Het is daarbij aan de aanvrager van de toevoeging om na te gaan welke voorwaarden aan het recht op rechtsbijstand zijn gesteld en om daarvoor de nodige informatie te verschaffen. De door [appellant] vermelde gegevens bij de aanvraag waren op zichzelf voldoende om een beslissing op de aanvraag te nemen nu daaruit kon worden afgeleid voor welk geschil de toevoeging werd aangevraagd. Daarbij is van belang dat artikel 4:5 van de Awb alleen verplicht om nadere inlichtingen te vragen indien niet op de aanvraag kan worden beslist. Een dergelijke verplichting bestaat, anders dan [appellant] meent, niet indien de voorliggende gegevens niet tot een toewijzing kunnen leiden. Dat de raad in andere gevallen wel om nadere inlichtingen heeft gevraagd dan wel de aanvraag heeft toegewezen, maakt dat niet anders, reeds omdat in die gevallen andere vragen aan de orde waren.
Evenmin was de raad gehouden om hem op grond van artikel 4:7 van de Awb te horen alvorens op zijn aanvraag te beslissen. Horen is op grond van dit artikel alleen nodig indien de aanvraag zou zijn afgewezen op grond van gegevens over feiten en belangen die [appellant] betreffen en die afwijken van de door hem bij de aanvraag verstrekte gegevens. Nu de afwijzing van de aanvraag om toekenning van een toevoeging enkel is gebaseerd op de door [appellant] zelf verschafte gegevens, heeft de raad daarvan dan ook kunnen afzien.
Voor zover [appellant] betoogt dat hij ten onrechte niet is gehoord in bezwaar, faalt dit betoog, nu de aanvraag is toegewezen en er geen aanleiding bestond hem te horen.
Het betoog faalt.
5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.A. Hagen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. C.F. Donner-Haan, griffier.
w.g. Hagen w.g. Donner-Haan
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 27 december 2018
674. BIJLAGE
Artikel 12
1. [..]
2. Rechtsbijstand wordt niet verleend indien:
[..]
g. het een belang betreft waarvan de behartiging redelijkerwijze aan de aanvrager zelf kan worden overgelaten, zo nodig met bijstand van een andere persoon of instelling van wie onderscheidenlijk waarvan de werkzaamheden niet vallen binnen de werkingssfeer van deze wet.
Algemene wet bestuursrecht
Artikel 4:2
1. De aanvraag wordt ondertekend en bevat ten minste:
a. de naam en het adres van de aanvrager;
b. de dagtekening;
c. een aanduiding van de beschikking die wordt gevraagd.
2. De aanvrager verschaft voorts de gegevens en bescheiden die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn en waarover hij redelijkerwijs de beschikking kan krijgen.
Artikel 4:5
1. Het bestuursorgaan kan besluiten de aanvraag niet te behandelen, indien:
a. de aanvrager niet heeft voldaan aan enig wettelijk voorschrift voor het in behandeling nemen van de aanvraag, of
b. de aanvraag geheel of gedeeltelijk is geweigerd op grond van artikel 2:15, of
c. de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking,
mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad de aanvraag binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn aan te vullen.
[..]
Artikel 4:7
1. Voordat een bestuursorgaan een aanvraag tot het geven van een beschikking geheel of gedeeltelijk afwijst, stelt het de aanvrager in de gelegenheid zijn zienswijze naar voren te brengen indien:
a. de afwijzing zou steunen op gegevens over feiten en belangen die de aanvrager betreffen, en
b. die gegevens afwijken van gegevens die de aanvrager ter zake zelf heeft verstrekt.
2. Het eerste lid geldt niet indien sprake is van een afwijking van de aanvraag die slechts van geringe betekenis voor de aanvrager kan zijn.
Artikel 7:3
Van het horen van een belanghebbende kan worden afgezien indien:
a. het bezwaar kennelijk niet-ontvankelijk is,
b. het bezwaar kennelijk ongegrond is,
c. de belanghebbende heeft verklaard geen gebruik te willen maken van het recht te worden gehoord,
d. de belanghebbende niet binnen een door het bestuursorgaan gestelde redelijke termijn verklaart dat hij gebruik wil maken van het recht te worden gehoord, of
e. aan het bezwaar volledig tegemoet wordt gekomen en andere belanghebbenden daardoor niet in hun belangen kunnen worden geschaad.