HR, 25-11-2016, nr. 16/03969
ECLI:NL:HR:2016:2710
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
25-11-2016
- Zaaknummer
16/03969
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2016:2710, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 25‑11‑2016; (Cassatie, Artikel 80a RO-zaken)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2016:1000, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2016:1000, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 07‑10‑2016
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2016:2710, Gevolgd
- Vindplaatsen
Uitspraak 25‑11‑2016
Partij(en)
25 november 2016
Eerste Kamer
16/03969
EE/JS
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
[verzoekster],wonende te [woonplaats],
VERZOEKSTER tot cassatie,
advocaat: mr. M.A.R. Schuckink Kool.
Verzoekster zal hierna ook worden aangeduid als [verzoekster].
1. Het geding in feitelijke instanties
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. de beschikking in de zaak 4008660 EB VERZ 15-05705 CB 132274 van de kantonrechter te Amsterdam van 1 juli 2015;
b. de beschikking in de zaak 200.177.663/01 van het gerechtshof Amsterdam van 3 mei 2016.
De beschikking van het hof is aan deze de beschikking gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen de beschikking van het hof heeft [verzoekster] beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
Het standpunt van de Procureur-Generaal strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van het door [verzoekster] ingestelde cassatieberoep.
De advocaat van [verzoekster] heeft bij brief van 21 oktober 2016 op dit standpunt gereageerd.
3. Beoordeling van de ontvankelijkheid
De Hoge Raad is van oordeel dat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen omdat de partij die het cassatieberoep heeft ingesteld klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep dan wel omdat de klachten klaarblijkelijk niet tot cassatie kunnen leiden (zie het standpunt van de Procureur-Generaal onder 2).
De Hoge Raad zal daarom – gezien art. 80a lid 1 RO en gehoord de Procureur-Generaal – het beroep niet-ontvankelijk verklaren.
4. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk.
Deze beschikking is gegeven door de raadsheren C.A. Streefkerk, als voorzitter, A.H.T. Heisterkamp en M.J. Kroeze, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer G. de Groot op 25 november 2016.
Conclusie 07‑10‑2016
Partij(en)
Zaaknummer: 16/03969
mr. J. Wuisman
Roldatum: 7 oktober 2016
CONCLUSIE
inzake:
[verzoekster],
verzoekster tot cassatie,
advocaat: mr. M.A.R. Schuckink Kool
1. Voorgeschiedenis
1.1
Verzoekster tot cassatie (hierna: verzoekster) is bij beschikking van 5 juli 2005 van de rechtbank Amsterdam tot curator benoemd over haar zoon [de zoon] (hierna: de zoon). De zoon verblijft in een forensisch psychiatrische kliniek.
1.2
Naar aanleiding van een op 1 april 2015 bij de rechtbank Amsterdam binnengekomen verzoek van verzoekster tot benoeming van een tweede curator heeft de rechtbank bij beschikking d.d. 1 juli 2015 ambtshalve beslist verzoekster te ontslaan als curator. In haar plaats wordt V.O.F. Adema Bewindvoering tot curator benoemd. Aan het ontslag liggen overwegingen over gedragingen van verzoekster op het financiële vlak ten grondslag. Zo overweegt de rechtbank onder meer: “Ook ter zitting heeft de curator [– verzoekster –] geen acceptabele verklaring kunnen geven voor diverse contante opnames van hoge bedragen in de orde van grootte van € 1.000,-, € 900,-, € 800,-, € 600,- etc.”.
1.3
Verzoekster heeft bij het hof Amsterdam hoger beroep tegen de beschikking van de rechtbank ingesteld. Zij heeft het hof verzocht deze beschikking te vernietigen en haar weer tot curator over de zoon te benoemen. Onder 3 van het beroepschrift wordt opgemerkt: “De kantonrechter heeft blijkens de overwegingen [verzoekster] ter zitting geconfronteerd met een aantal opnames van bedragen waarvoor door [verzoekster] niet direct een acceptabele verklaring kon worden gegeven. Onduidelijk is op welke periode deze opnames betrekking zouden hebben en onzorgvuldig is het dat de kantonrechter [verzoekster], die verscheen zonder rechtsbijstand door een advocaat, niet in de gelegenheid heeft gesteld zich hierop voor te bereiden.”
1.4
In zijn beschikking d.d. 3 mei 2016 beslist het hof tot bekrachtiging van de beschikking van de rechtbank. Voorafgaand aan die beslissing overweegt het hof onder meer het volgende. Op blz. 3 van zijn beschikking vermeldt het hof in de derde alinea van rov. 4.4 een aantal gevallen van tekortschieten van verzoekster in het financiële beheer ten behoeve van de zoon. Bovendien merkt het hof aan het slot van de derde alinea op: “Tenslotte is door [verzoekster] nog steeds geen afdoende verklaring gegeven voor de door de kantonrechter gesignaleerde hoge contante opnames door [verzoekster] van de rekening van [de zoon].” Daarop laat het hof in de vierde alinea volgen: “Gelet op de hierboven genoemde omstandigheden, die door [verzoekster] niet, althans onvoldoende gemotiveerd zijn betwist, is het hof van oordeel dat sprake is van gewichtige redenen om [verzoekster] als curator over [de zoon] te ontslaan.”
1.5
Bij een op 3 augustus per fax bij de griffie van de Hoge Raad binnengekomen verzoekschrift is verzoekster tijdig in cassatie gekomen van de beschikking van het hof.
2. Bespreking klacht in cassatie
2.1
In het verzoekschrift wordt verondersteld dat alle omstandigheden, die het hof op blz. 3 van zijn beschikking in de derde alinea van rov. 4.4. noemt, tezamen het oordeel dragen dat er gewichtige redenen zijn om verzoekster als curator te ontslaan. Daaraan wordt het gevolg verbonden dat, wanneer een cassatieklacht met betrekking tot één van die omstandigheden slaagt, er reden kan zijn om over het ontslag anders te oordelen. Vervolgens wordt betoogd dat het hof ten onrechte in zijn beoordeling heeft betrokken dat door verzoekster nog steeds geen afdoende verklaring is gegeven voor de door de kantonrechter gesignaleerde hoge contante opnames door verzoekster van de rekening van de zoon. Immers: “Door (…) ook deze omstandigheid aan zijn oordeel ten grondslag te leggen, is het Hof geheel en al en ongemotiveerd voorbijgegaan aan het door [verzoekster] gestelde in haar appelschriftuur onder randnummer 3, waarin zij de overweging in het vonnis van de kantonrechter, dat deze [verzoekster] ter zitting heeft geconfronteerd met een aantal opnames van bedragen waarvoor niet direct een acceptabele verklaring kon worden gegeven, aanvecht met de verontschuldiging daarvan op de grond dat het onduidelijk was op welke perioden deze opname betrekking zouden hebben, zodat [verzoekster] het onzorgvuldig achtte dat de kantonrechter [verzoekster] niet in de gelegenheid heeft gesteld zich hierop voor te bereiden.”
2.2
Deze klacht kan verzoekster niet baten.
In de eerste plaats lijdt het, gelet op de aard en inhoud van de andere omstandigheden die het hof in de derde alinea van rov. 4.4 opsomt, geen twijfel dat deze voor het hof al voldoende zouden zijn geweest om het curatorschap van verzoekster te beëindigen. Zij tonen reeds in voldoende mate aan dat verzoekster met name de financiële belangen van haar zoon niet naar behoren behartigt en daarmee tekortschiet in de uitoefening van één van haar kerntaken als curator.
Verder wordt met de klacht uit het oog verloren dat voor de beoordeling van het verzoek van verzoekster in appel niet van belang is dat verzoekster door de kantonrechter is verrast met diens vraag naar de achtergrond van de hoge contante opnames, maar dat zij ook in appel niet alsnog met een verklaring voor die uitgaven is gekomen. De door de kantonrechter gestelde vraag was ook in appel een relevante vraag. Niet is gesteld of gebleken dat het voor haar niet mogelijk is geweest om in appel, toen zij wel bijstand van een advocaat had, alsnog met een verklaring voor die uitgaven te komen.
2.3
Voor de aangevoerde klacht geldt dat deze klaarblijkelijk niet tot cassatie kan leiden. Derhalve bestaat er aanleiding om het cassatieberoep op de voet van artikel 80a RO niet-ontvankelijk te verklaren.
3. Conclusie
De conclusie strekt tot het niet-ontvankelijk verklaren van het door verzoekster ingestelde cassatieberoep.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden
(A-G)