Hof Den Haag, 13-01-2016, nr. 200.178.557/01
ECLI:NL:GHDHA:2016:40
- Instantie
Hof Den Haag
- Datum
13-01-2016
- Zaaknummer
200.178.557/01
- Vakgebied(en)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHDHA:2016:40, Uitspraak, Hof Den Haag, 13‑01‑2016; (Hoger beroep, Rekestprocedure)
- Vindplaatsen
PFR-Updates.nl 2016-0019
Uitspraak 13‑01‑2016
Inhoudsindicatie
machtiging uithuisplaatsing "blanco" verleningsbesluit van college van B&W hoeft geen beschrijving van de plaats waartoe de machtiging strekt te bevatten
Partij(en)
GERECHTSHOF DEN HAAG
Afdeling Civiel recht
Uitspraak : 13 januari 2016
Zaaknummer : 200.178.557/01
Rekestnummer rechtbank : JE RK 15-1288
Zaaknummer rechtbank : C/09/491995
[appellant] ,
wonende te [woonplaats 1] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. J.S. Dijkstra te Den Haag,
tegen
de raad voor de kinderbescherming te Den Haag,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de raad.
Als belanghebbende zijn aangemerkt:
1. [belanghebbende] ,
wonende te [woonplaats 2] ,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. L. Windhorst te Den Haag;
2. Jeugdbescherming West te Den Haag,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling.
Als informant is aangemerkt:
[informant] ,
wonende te [woonplaats 3] ,
hierna te noemen: de grootmoeder.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De vader is op 16 oktober 2015 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 20 juli 2015 van de kinderrechter in de rechtbank Den Haag.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van de vader:
- op 18 november 2015 een V-formulier van dezelfde datum met bijlagen;
- op 26 november 2015 een faxbericht met bijlagen;
van de zijde van de raad:
- op 17 november 2015 een brief gedateerd 19 november 2015.
De zaak is, tezamen met de zaak met zaaknummer 200.178.638/01, op 18 december 2015 mondeling behandeld.
Ter zitting waren aanwezig:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- [vertegenwoordiger van de raad] namens de raad;
- [vertegenwoordiger van de gecertificeerde instelling] namens de gecertificeerde instelling.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de tussenbeschikking van 7 juli 2015 van de rechtbank Den Haag en de bestreden beschikking.
Bij voornoemde beschikking van 7 juli 2015 zijn de minderjarigen [minderjarige 1] , geboren op [geboortedag 1] 2013 te [geboorteplaats 1] , en [minderjarige 2] , geboren op [geboortedag 2] 2014 te [geboorteplaats 2] (hierna gezamenlijk te noemen: de minderjarigen), voorlopig onder toezicht gesteld van 7 juli 2015 tot 21 juli 2015 en is de gecertificeerde instelling gemachtigd de minderjarigen gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een netwerkpleeggezin, te weten bij de grootmoeder (moederszijde).
Bij de bestreden beschikking zijn de minderjarigen van 20 juli 2015 tot 20 juli 2016 onder toezicht gesteld van de gecertificeerde instelling en is de gecertificeerde instelling gemachtigd om de minderjarigen voor de periode van 20 juli 2015 tot 20 januari 2016 gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een netwerkpleeggezin, uitvoerbaar bij voorraad.
Het hof gaat uit van de door de kinderrechter vastgestelde feiten, voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. De vader verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, te beslissen zoals het gerechtshof meent dat dit behoort, kosten rechtens.
2. De raad en de gecertificeerde instelling hebben ter zitting verweer gevoerd.
3. De vader kan zich niet verenigen met de beslissing van de rechtbank. Hij stelt dat hij ten onrechte niet is aangemerkt als belanghebbende en dat de raad het inleidend verzoek heeft ingediend en niet de gecertificeerde instelling. Het verleningsbesluit als bedoel in artikel 2.3, lid 1, van de Jeugdwet dient ten minste een beschrijving van de plaats waartoe de machtiging strekt te bevatten en deze ontbreekt in casu. Er is dan ook niet voldaan aan artikel 1:265b, lid 2, van het Burgerlijk Wetboek (BW). Voorts stelt de vader dat de gronden voor ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van de minderjarigen ontbreken. Volgens de vader zijn de feiten onjuist weergegeven door mevrouw [naam] en ontbreken ook stukken die deze feiten zouden aantonen. De moeder heeft psychiatrische hulp gezocht bij de GGZ St Joris te Delft, maar daar liet men weten dat zij deze hulp niet nodig heeft, maar slecht praktische hulp, zoals een maatschappelijk werker met wie zij af en toe kan praten. Er is geen sprake van een bipolaire stoornis of agressiviteit bij de moeder. Zij is niet verward, maar boos en moe en door de gang van zaken is haar vertrouwen in de hulpverlenende instanties beschadigd. Zij beschikt over een uitkering en een woning.
4. De raad stelt zich op het volgende standpunt. De machtiging uithuisplaatsing is terecht verleend, gezien de zorgen die er waren. De situatie is sindsdien niet verbeterd en de minderjarigen verblijven nog bij de grootmoeder. De vader is destijds door de raad niet als belanghebbende in deze aangemerkt, omdat er geen contact tussen de vader en de minderjarigen was en hij niet het gezag over hen had. Gezien het feit dat de vader inmiddels is belast met het gezag over de minderjarigen is hij thans wel als zodanig aangemerkt. Door de problemen die er zijn tussen de ouders en de hulpverlenende instanties is het nog niet gelukt om de mogelijkheden voor terugplaatsing van de minderjarigen te onderzoeken. Het is noodzakelijk dat alle partijen gaan samenwerken.
5. De gecertificeerde instelling stelt dat de kinderbeschermingsmaatregelen zijn verleend in verband met de psychische problematiek van de moeder. Hier is nog altijd geen duidelijkheid over. Hulpverlening aan de moeder is tot op heden niet van de grond gekomen, mede door een conflict tussen de ouders en het sociaal team van Delft. Dit heeft zelfs geleid tot een aangifte van het sociaal team van bedreiging door de ouders. Ook is sprake van een gebrek aan vertrouwen van de ouders in de gezinsvoogd, hetgeen heeft geleid tot een klachtgesprek. De vader wil de minderjarigen teruggeplaatst hebben bij de moeder, aangezien hij werkt en niet over geschikte woonruimte beschikt.
6. De moeder stelt de minderjarigen heel erg te missen en altijd in hun belang te hebben gehandeld. Zij wordt nu geholpen door de grootmoeder, maar mist verdere hulpverlening. Er is een vertrouwenscrisis met de instanties ontstaan, terwijl de moeder op een goede samenwerking met de gezinsvoogd had gehoopt. Zij heeft zelf het initiatief genomen om hulp in te schakelen en heeft een afspraak gemaakt met een maatschappelijk coördinator.
7. Het hof stelt voorop dat de vader belanghebbende in deze is, nu in hoger beroep gebleken is dat hij sinds 21 oktober 2015 met het gezag over de minderjarigen is belast.
Verleningsbesluit
8. In artikel 1:265b lid 2 BW is bepaald dat de raad, die een verzoek tot machtiging uithuisplaatsing doet, daarbij het besluit van het college van burgemeester en wethouders, bedoeld in artikel 2.3 lid 1 van de Jeugdwet (Jw) overlegt. Bij het inleidend verzoek van de raad is een verleningsbesluit overgelegd, gedateerd 9 juli 2015 en ondertekend door de voorzitter van de Jeugdbeschermingstafel, namens het college van burgemeester en wethouders. Dit besluit houdt onder meer in: “... conformeert de voorzitter van de Jeugdbeschermingstafel zich wel aan de bevindingen van het onderzoek van de Raad voor de Kinderbescherming waarbij het verzoek aan de kinderrechter een mogelijke uithuisplaatsing kan zijn. Overwegende dat, gevolg is gegeven aan de criteria die de gemeente hanteert op grond waarvan een uithuisplaatsing niet lijkt uit te sluiten, besluit de voorzitter dit verzoek toe te kennen.”
9. De vader stelt zich op het standpunt dat niet is voldaan aan het bepaalde in artikel 1:265b lid 2 BW, omdat het verleningsbesluit geen beschrijving van de plaats waartoe de machtiging strekt bevat.
10. Het hof overweegt hieromtrent als volgt. Het overgelegde verleningsbesluit betreft een zogenaamd “blanco’ verleningsbesluit, waarin de gemandateerde van het college van burgemeester en wethouders besluit ten behoeve van de betreffende minderjarige een individuele voorziening ingevolge artikel 2.3 lid 1 Jw te verlenen conform de bevindingen van de raad. Noch uit de wettelijke bepalingen, noch uit de wetsgeschiedenis volgt dat dit besluit in die zin moet worden gespecificeerd, dat het een beschrijving van de plaats waartoe de machtiging tot uithuisplaatsing strekt bevat. In artikel 2.3 Jw is de verantwoordelijkheid van het college van burgemeester en wethouders neergelegd voor het bieden van jeugdhulp in individuele gevallen en daartoe een voorziening te treffen in het verleningsbesluit. Niet valt in te zien dat het verleningsbesluit niet voldoet doordat het college voor de te treffen voorziening aansluiting zoekt bij de bevindingen van de raad.
11. Overigens is in artikel 1:265b lid 3 BW opgenomen dat een machtiging tot uithuisplaatsing kan worden verleend terwijl het verleningsbesluit ontbreekt, indien het belang van het kind dit vergt. Dit kan het geval zijn indien het college niet op tijd een besluit neemt of bij een meningsverschil tussen de raad en de gemeente. Door de man is niet aangegeven welke gevolgen het vermeende bezwaar dat aan het verleningsbesluit kleeft, in zijn visie moet hebben voor de beslissing. Gelet op het bepaalde in artikel 1:265 lid 3 BW kan, indien het belang van het kind dit vergt, aan een mogelijke tekortkoming worden voorbij gegaan.
Ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing
12. Het hof zal de bestreden beschikking bekrachtigen en overweegt daartoe als volgt. Gebleken is dat er grote zorgen rondom de psychische gesteldheid van de moeder waren en dat de veiligheid van de minderjarigen bij haar niet was gewaarborgd. Thans verblijven de minderjarigen bij de grootmoeder die gescreend is als officieel netwerkpleeggezin. Voorts is gebleken dat er sprake is van een vertrouwensbreuk tussen de ouders en de hulpverlenende instanties, waardoor de hulpverlening aan de moeder tot op heden niet van de grond is gekomen en er nog niet gewerkt wordt aan terugplaatsing. Het hof is dan ook van oordeel dat de gronden voor de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van de minderjarigen nog onverminderd aanwezig zijn. Er dient thans te worden (samen)gewerkt door alle betrokkenen, zodat het onderzoek naar een veilige thuisplaatsing en de daarvoor noodzakelijke hulpverlening met voortvarendheid in gang kunnen worden gezet. Het hof gaat er vanuit dat de gecertificeerde instelling hiertoe onverwijld over zal gaan, mede bezien de zeer jonge leeftijd van de minderjarigen, thans twee en een jaar oud.
13. Gelet op de familierechtelijke aard van de procedure zal het hof de proceskosten in hoger beroep compenseren.
14. Dit leidt tot de volgende beslissing.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.A. Mink, C.M. Warnaar en J. Zwagemaker, bijgestaan door mr. A.C. van Waning als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 13 januari 2016.