Rb. Amsterdam, 14-07-2017, nr. KG ZA 17-138 MvdV/MB
ECLI:NL:RBAMS:2017:5026
- Instantie
Rechtbank Amsterdam
- Datum
14-07-2017
- Zaaknummer
KG ZA 17-138 MvdV/MB
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBAMS:2017:5026, Uitspraak, Rechtbank Amsterdam, 14‑07‑2017; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
Uitspraak 14‑07‑2017
Inhoudsindicatie
Kort geding. Verbod om meer dan 10 Wob-verzoeken (Wet Openbaarheid van Bestuur) per jaar in te dienen toegewezen.
Partij(en)
vonnis
RECHTBANK AMSTERDAM
Afdeling privaatrecht, voorzieningenrechter civiel
zaaknummer / rolnummer: C/13/623494 / KG ZA 17-138 MvdV/MB
Vonnis in kort geding van 14 juli 2017
in de zaak van
de publiekrechtelijke rechtspersoon
GEMEENTE UITHOORN,
zetelend te Uithoorn,
eiseres bij dagvaarding van 8 maart 2017,
advocaat mr. E.C.W. van der Poel te Alkmaar,
tegen
[gedaagde] ,
wonende te [plaats] ,
gedaagde,
gemachtigden mr. A. Bakker en mr. J. Bax te Rotterdam.
1. De procedure
Voor aanvang van de behandeling ter terechtzitting van 16 maart 2017 hebben partijen verzocht om aanhouding, in verband met het treffen van een minnelijke regeling. Daarop is de zaak pro forma aangehouden tot 13 april 2017. Bij brief van 13 april 2017 heeft (de raadsvrouw) van eiseres, hierna de Gemeente Uithoorn of de Gemeente, verzocht om de procedure voort te zetten. Ter terechtzitting van 12 mei 2017 heeft de Gemeente Uithoorn vervolgens gesteld en gevorderd overeenkomstig de in kopie aan dit vonnis gehechte dagvaarding. [gedaagde] heeft verweer gevoerd met conclusie tot weigering van de gevraagde voorzieningen. Beide partijen hebben producties en een pleitnota in het geding gebracht.Na verder debat ter zitting, is de zaak nogmaals pro forma aangehouden tot 19 mei 2017, in verband met nader overleg tussen partijen, en vervolgens tot 15 juni 2017. Partijen hebben echter geen overeenstemming bereikt. Bij (fax)brief van 15 juni 2017 (aangevuld op 20 juni 2017), waarop [gedaagde] bij brief van 15 juni 2017 heeft gereageerd, heeft de Gemeente vonnis gevraagd. Vonnis is bepaald op heden, zoals op 21 juni 2017 aan (de raadslieden van) partijen is meegedeeld.
Ter zitting waren aanwezig:
aan de zijde van de Gemeente: [naam 1] , [functie] (hierna: [naam 1] ), [naam 2] , [functie] , [naam 3] , [functie] en mr. Van der Poel;
aan de zijde van [gedaagde] : [gedaagde] , zijn buurman [naam 4] en mrs. Bax en Bakker.
2. De feiten
2.1.
[gedaagde] woont in Uithoorn en heeft een constructiebedrijf aan huis. [gedaagde] en de Gemeente hebben sinds december 2015 een geschil over werkzaamheden van [gedaagde] aan de oprit naar de brug voor zijn woning/bedrijf. [gedaagde] was bezig om het asfalt op de oprit te vervangen door gewapend beton. Volgens de Gemeente betreft dit een vergunningsplichtig bouwwerk, volgens [gedaagde] niet. De Gemeente heeft een bouwstop gelast (een last onder dwangsom). Over deze kwestie was een bestuursrechtelijke procedure aanhangig, die ten tijde van de dagvaarding in dit kort geding nog niet was afgerond. Daarnaast is [gedaagde] betrokken bij de ‘ [werkgroep] ’, een groep bestaande uit (volgens [gedaagde] vijf) buurtbewoners, die regelmatig zaken aankaart bij de Gemeente.
2.2.
In 2014 heeft [gedaagde] zes verzoeken bij de Gemeente ingediend op grond van de Wet Openbaarheid van bestuur (Wob), in 2015 (tot 21 december 2015) acht en in de periode van 21 december 2015 en met 11 januari 2017 101. De verzoeken betroffen uiteenlopende onderwerpen, zoals vergunningen voor kabels en leidingen, een hardhoutverbod, betonnen constructies, opleidingen van ambtenaren, baggerwerkzaamheden, fietspaden, een busstation, en andere onderwerpen.
Als productie 30 heeft de Gemeente een overzicht in het geding gebracht van alle Wob-verzoeken van [gedaagde] en het aantal daarop gebaseerde subvragen vermeld. In totaal komt de Gemeente in dit overzicht tot 477 vragen.
2.3.
Naast (of naar aanleiding van) de Wob-verzoeken heeft [gedaagde] bij de Gemeente tientallen bezwaarschriften en klachten ingediend.
2.4.
De Gemeenten Uithoorn, Ouder-Amstel en Diemen hebben per 1 januari 2016 hun bedrijfsvoeringstaken ondergebracht in de gezamenlijke uitvoeringsorganisatie Duo+.
2.5.
In een Memo van de Gemeente met een verslag van 13 oktober 2016 (van een gesprek dat plaatsvond tussen twee medewerkers van de Gemeente en [gedaagde] , na afloop van een hoorzitting) staat onder meer het volgende:
“Na afloop van de zitting (…) heb ik geprobeerd te achterhalen wat nu het achterliggende probleem van dhr. [gedaagde] is. (…) In het gesprek gaf dhr. [gedaagde] aan nog steeds erg getergd te zijn door gebeurtenissen die in het verleden hebben plaatsgevonden tussen de gemeente Uithoorn en de ouders van dhr. [gedaagde] en dhr. [gedaagde] zelf. (…) Vervolgens gaf dhr. [gedaagde] aan dat hij meer recent het idee had het gemeentehuis van Uithoorn te willen veranderen in het gemeentehuis van Waalre, dat na een aanslag volledig is afgebrand. (…) Dhr. [gedaagde] kon tijdens het gesprek tot op de exacte datum, vanaf 1992 tot 2016, reproduceren wanneer de gemeente handhavend had opgetreden jegens hemzelf, zijn ouders, dan wel het bedrijf van dhr. [gedaagde] . Daarbij herhaalde dhr. [gedaagde] telkens dat ‘wij’ hebben geprobeerd om zijn bedrijf kapot te maken.”
2.6.
Bij (aangetekende) brief van 11 januari 2017 heeft de Gemeente een Wob-verzoek van [gedaagde] van 16 november 2016, betreffende (onder meer) door de Gemeente gemaakte portokosten en eventuele prijsafspraken met post.nl of andere postbezorgers vanaf 1 januari 2015, afgewezen wegens misbruik van recht.
2.7.
In een (aangetekende) brief van 24 januari 2017 heeft de Gemeente [gedaagde] verzocht akkoord te gaan met het sluiten van een overeenkomst met de Gemeente inhoudend dat hij maximaal 6 Wob-verzoeken per jaar zal indienen, waarbij een Wob-verzoek slechts één verzoek om openbaarmaking mag bevatten voor een maximale tijdsbesteding van 10 uur. Voor het geval [gedaagde] daarmee niet wil instemmen heeft de Gemeente in deze brief gerechtelijke stappen aangekondigd.
2.8.
In een bezwaarschrift van 5 februari 2017 tegen de onder 2.6 genoemde beslissing heeft [gedaagde] onder meer het volgende vermeld:
“(…) een aanvraag bouwvergunning die eerst als probleemloos wordt toegezegd (…) en vervolgens 2 jaar en 7 maanden wordt tegengewerkt om niets. (…) En dan meent u vanwege het opknappen van een opritje mij te moeten aanpakken en straffen (…). Als u niet begrijpt dat ik bovenstaande zie als een oorlogssituatie kan waarschijnlijk niemand u nog helpen. U heeft ondergetekende en zijn ouders volstrekt zonder enige aanleiding over een lange periode een hoop ellende bezorgd. Dat bedoelde ik met ellende toedienen, ik zal u zo veel mogelijk een spiegel voorhouden hoe destructief en partijdig u zelf handelt en dit passen beantwoorden.”
Daarnaast heeft [gedaagde] in dit bezwaarschrift een aantal voorbeelden van het niet of te laat reageren van de Gemeente op door hem, of de [werkgroep] ingediende Wob-verzoeken gegeven.
2.9.
In een (door de Gemeente opgesteld) verslag van een bespreking tussen partijen van 8 juni 2017 is vermeld dat de Gemeente inmiddels niet langer van oordeel is dat het door [gedaagde] verrichte werk aan de oprit vergunningsplichtig is, maar dat de (inmiddels verjaarde) dwangsom volgens haar destijds wel gerechtvaardigd was. Verder blijkt uit dit verslag en de reactie daarop van [gedaagde] dat partijen het niet eens zijn geworden over het maximaal door [gedaagde] jaarlijks in te dienen Wob-verzoeken, noch over de voorwaarden om een mediationtraject in te gaan.
3. Het geschil
3.1.
De Gemeente vordert – samengevat – [gedaagde] , op straffe van verbeurte van dwangsommen en met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten en in de nakosten:
- te verbieden om namens zichzelf dan wel namens derden (zoals de [werkgroep] ) bij de Gemeente of haar organen meer dan zes Wob-verzoeken in te dienen per kalenderjaar inhoudende meer dan één verzoek om openbaarmaking per keer;
- te gebieden om Wob-verzoeken waarvan de Gemeente inschat dat de afhandeling meer dan 10 uur in beslag neemt weer in te trekken;
- te verbieden meer dan zes klachten per kalenderjaar bij de Gemeente in te dienen;
- althans voorzieningen te treffen die de voorzieningenrechter geraden voorkomen.
3.2.
De Gemeente heeft haar vorderingen, samengevat, als volgt toegelicht. [gedaagde] handelt onrechtmatig door onevenredig veel en omvangrijke Wob-verzoeken in te dienen. Zijn doel daarbij is niet zozeer het verkrijgen van informatie, maar veeleer het ontwrichten van de gang van zaken bij de Gemeente. Er is inmiddels voor 28 uur een medewerker bij de Gemeente ( [naam 1] ) die zich vrijwel alleen bezighoudt met de beantwoording van de klachten en verzoeken van [gedaagde] . De Gemeente heeft getracht met [gedaagde] in gesprek te gaan, maar [gedaagde] is daartoe niet bereid. De gevraagde voorziening is nodig om te voorkomen dat [gedaagde] zijn bevoegdheid tot het indienen van Wob-verzoeken nog langer misbruikt. Het indienen van maximaal zes verzoeken per jaar moet voldoende zijn om aan de redelijke belangen van [gedaagde] tegemoet te komen. Daarnaast is de Gemeente bereid om (buiten de Wob om) concrete vragen van [gedaagde] te beantwoorden en kan [gedaagde] te allen tijde om wijziging/opheffing van de verboden verzoeken als hij gegronde redenen heeft waarom het maximum van zes overschreden zou moeten worden. Daarnaast moet een limiet van 10 uur als maximale behandelduur worden aangehouden worden, om te voorkomen dat de verzoeken onnodig uitwaaieren.
3.3.
[gedaagde] voert verweer.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1.
De vordering van de Gemeente is gegrond op onrechtmatig handelen door [gedaagde] . Daarmee is in zoverre de bevoegdheid van de civiele rechter - in dit geval de voorzieningenrechter in kort geding - gegeven. Verder is van belang dat gesteld noch gebleken is dat de Gemeente het door haar beoogde doel via een andere (bestuursrechtelijke) weg kan bewerkstellingen. Zij is derhalve ook ontvankelijk in haar vordering.
4.2.
Anders dan [gedaagde] heeft bepleit, heeft de Gemeente een (spoedeisend) belang bij haar vorderingen. Weliswaar is het aantal Wob-verzoeken van [gedaagde] de laatste tijd beperkt gebleven, maar dat lijkt voort te vloeien uit de afspraak tussen partijen dat [gedaagde] gedurende een korte periode – volgens [gedaagde] vier weken, volgens de Gemeente hangende de kort gedingprocedure – tijdelijk zal afzien van het indienen daarvan. [gedaagde] heeft in elk geval ter zitting en in de daarna toegezonden correspondentie nog kenbaar gemaakt niet akkoord te willen gaan met een structurele beperking op dit gebied. Daarmee is het spoedeisend belang gegeven.
4.3.
Ook zal [gedaagde] niet worden gevolgd in zijn stelling dat de voorzieningenrechter niet bevoegd is tot behandeling van dit geschil in kort geding, omdat dit zou leiden tot een declaratoir vonnis. Gevraagd is om een (tijdelijke) maatregel om het aantal in te dienen klachten en Wob-verzoeken aan banden te leggen en de omvang ervan te beperken. Toewijzing van die maatregelen behelst, anders dan [gedaagde] heeft bepleit, geen verklaring voor recht en houdt niet een (definitieve) vaststelling in van de rechtsverhouding tussen partijen.
4.4.
Ook de stelling van [gedaagde] dat de verkeerde rechtspersoon als eiser is opgetreden snijdt geen hout. Weliswaar heeft de Gemeente samen met twee andere Gemeenten een deel van de taken ondergebracht bij Duo+, en is een deel van de medewerkers bij die instantie in dienst, maar de Gemeente blijft de rechtspersoon tot wie de Wob-verzoeken zijn gericht en is verantwoordelijk en aanspreekbaar voor de afhandeling ervan. Verder heeft de Gemeente onweersproken gesteld dat Duo+ volledig door de Gemeenten wordt gefinancierd en dat de bezoldiging van [naam 1] volledig op conto van de Gemeente Uithoorn komt. Voor zover ten gevolge van het optreden van [gedaagde] schade wordt geleden komt die dan ook (mede) ten laste van de Gemeente Uithoorn.
4.5.
De vraag die resteert is of [gedaagde] , zoals de Gemeente stelt en [gedaagde] bestrijdt, zijn bevoegdheid tot het indienen van Wob-verzoeken misbruikt.
Ingevolge artikel 3:13 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan degene aan wie een bevoegdheid toekomt, deze immers niet inroepen voor zover hij haar misbruikt. Lid 2 van dat artikel bepaalt vervolgens dat een bevoegdheid onder meer kan worden misbruikt door haar uit te oefenen met geen ander doel dan een ander te schaden of met een ander doel dan waarvoor zij is verleend of in geval men, in aanmerking nemende de onevenredigheid tussen het belang bij de uitoefening en het belang dat daardoor wordt geschaad, naar redelijkheid niet tot die uitoefening had kunnen komen.
4.6.
Op grond van de overgelegde producties en het verhandelde ter terechtzitting wordt geoordeeld dat in dit geval inderdaad van misbruik van bevoegdheid sprake is. Niet alleen het onevenredig grote aantal Wob-verzoeken, maar ook de wijdlopigheid ervan, in combinatie met de ‘oorlogssituatie’ waarin [gedaagde] stelt zich met de Gemeente te bevinden
wijzen daarop. Aannemelijk is dat [gedaagde] met het indienen van de enorme hoeveelheid Wob-verzoeken niet zozeer concrete antwoorden wenst te krijgen op bijvoorbeeld voor de procedure over de oprit van belang zijnde kwesties, maar veeleer beoogt de Gemeente, die naar zijn stellige overtuiging niet goed functioneert, dwars te zitten en/of om wraak op de (ambtenaren van) de Gemeente te nemen. Daarmee is niet gezegd dat (al) de verzoeken van [gedaagde] zonder meer van enige grond zijn ontbloot, maar wel dat het indienen van een dermate grote hoeveelheid verzoeken (met de veelheid van daarin vervatte vragen) disproportioneel, gericht op een ander doel dan waarvoor de Wob is bestemd, en daarmee onrechtmatig is. Aan de andere kant is de frustratie van [gedaagde] niet geheel onbegrijpelijk, gezien de lange procedures met betrekking tot de kwestie van de oprit – waarin de Gemeente, weliswaar op grond van ‘nieuwe’ (volgens [gedaagde] al lang bestaande) jurisprudentie, ineens is ‘omgegaan’ – en de omstandigheid dat de beantwoording van op zichzelf gerechtvaardigde vragen door Gemeente in voorkomende gevallen wel erg lang op zich laat wachten. Dit rechtvaardigt echter niet het bestoken van de Gemeente met een dusdanig aantal Wob-verzoeken als dat van de afgelopen jaren, over tal van zeer uiteenlopende onderwerpen waarbij een reëel belang van [gedaagde] om over alle gevraagde bescheiden te kunnen beschikken vooralsnog ontbreekt. Weliswaar behoeft voor een individueel Wob-verzoek geen belang te worden gesteld, maar dat neemt niet weg dat het voorshands ontbreken daarvan bij de beoordeling van de vraag of sprake is van misbruik van bevoegdheid een belangrijke rol kan spelen.
4.7.
Geconcludeerd wordt dat voldoende aannemelijk is dat de handelwijze van [gedaagde] niet was gericht op het (tijdig) verkrijgen van informatie, maar op het ontwrichten van de gang van zaken bij de Gemeente.
4.8.
Het voorgaande betekent dat toewijzing van de vordering van de Gemeente om het aantal door [gedaagde] in te dienen verzoeken te limiteren in beginsel gerechtvaardigd is. In de gegeven omstandigheden komt het redelijk voor dat [gedaagde] wordt geboden, gedurende in ieder geval de komende drie jaar, de Wob-verzoeken te beperken tot 10 verzoeken per jaar, waarbij een dergelijk Wob-verzoek niet meer dan één gespecificeerd verzoek dient te behelzen. Daarmee wordt [gedaagde] zijn bevoegdheid ex artikel 3 Wob niet ontnomen en resteert hem – naar moet worden aangenomen – nog een reële en voldoende mogelijkheid om van die bevoegdheid gebruik te maken. In het geval [gedaagde] nadat hij het maximum aantal verzoeken heeft ingediend van mening is dat zwaarwegende omstandigheden ertoe nopen dit maximum te overschrijden staat het hem vrij om daartoe een gemotiveerd verzoek in te dienen bij de Gemeente, zoals de Gemeente zelf ook heeft kenbaar gemaakt. Ook het aantal in te dienen klachten – waarvoor datzelfde geldt – dient tot tien klachten per jaar te worden beperkt, met dien verstande dat daarbij natuurlijk geldt dat het indienen van klachten sowieso alleen aan de orde zou moeten zijn, indien daartoe voldoende grond bestaat.
4.9.
Voor de vordering van de Gemeente om [gedaagde] te verplichten een Wob-verzoek weer in te trekken, indien de Gemeente inschat voor de afhandeling daarvan meer dan 10 uur nodig te hebben, bestaat onvoldoende grond, te minder nu de Gemeente daarop, door meer of minder efficiënt te werken, zelf invloed kan uitoefenen. Dit onderdeel van de vordering wordt daarom afgewezen.
4.10.
De dwangsom zal worden gematigd en gemaximeerd, zoals hierna vermeld.
4.11.
Partijen wordt nogmaals in overweging gegeven om voor de achterliggende problematiek door middel van gesprekken, al dan niet onder leiding van een mediator, bij voorkeur zonder voorwaarden vooraf, in onderling overleg een minnelijke oplossing te vinden.
4.12.
Als de op het belangrijkste punt in het ongelijk gestelde partij zal [gedaagde] worden veroordeeld in de proceskosten.
4.13.
De nakosten zullen op de navolgende wijze worden toegewezen.
5. De beslissing
De voorzieningenrechter
5.1.
verbiedt [gedaagde] , gedurende drie jaren na heden, om namens zichzelf, dan wel namens derden dan wel via een derde (bijvoorbeeld de [werkgroep] ) in totaal meer dan tien (10) Wob-verzoeken per kalenderjaar in te dienen bij de Gemeente Uithoorn en/of haar diensten en organen, en bepaalt dat de in te dienen Wob-verzoeken niet meer dan één gespecificeerd verzoek dienen te behelzen;
5.2.
verbiedt [gedaagde] , gedurende drie jaren na heden, om namens zichzelf, dan wel namens derden dan wel via een derde (bijvoorbeeld de [werkgroep] ) in totaal meer dan tien (10) klachten per kalenderjaar in te dienen bij de Gemeente Uithoorn en/of haar diensten en organen;
5.3.
bepaalt dat [gedaagde] een aan de Gemeente te betalen dwangsom verbeurt van € 500,- voor iedere keer dat hij in strijd handelt met (één van de) hiervoor vermelde verboden en bepalingen, met een maximum van € 10.000,-;
5.4.
veroordeelt [gedaagde] in de kosten van dit geding, tot heden aan de zijde van de Gemeente begroot op:
– € 81,99 € 81,99 aan explootkosten,
– € 81,99 € 618,- aan griffierecht en
– € 81,99 € 816,- aan salaris advocaat;
5.5.
veroordeelt [gedaagde] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 131,- aan salaris advocaat, te vermeerderen met € 68,- en de kosten van het betekeningsexploot ingeval betekening van dit vonnis plaatsvindt;
5.6.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.7.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.W. van der Veen, voorzieningenrechter, bijgestaan door mr. M. Balk, griffier, en in het openbaar uitgesproken op
14 juli 2017.
coll: MV