A.J.A. van Dorst, Cassatie in strafzaken, zesde druk, 2009, p. 265–266.
HR, 05-07-2011, nr. 10/01213
ECLI:NL:HR:2011:BQ4276
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
05-07-2011
- Zaaknummer
10/01213
- Conclusie
Mr. Hofstee
- LJN
BQ4276
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2011:BQ4276, Uitspraak, Hoge Raad, 05‑07‑2011; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2011:BQ4276
ECLI:NL:PHR:2011:BQ4276, Conclusie, Hoge Raad (Parket), 19‑04‑2011
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2011:BQ4276
- Vindplaatsen
Uitspraak 05‑07‑2011
Inhoudsindicatie
Strafoplegging. Klaarblijkelijk is het Hof ervan uitgegaan dat het OM verdachte niet meer zal vervolgen tzv de overige zich in het dossier bevindende soortgelijke onjuiste aangiften. Het Hof heeft dit kunnen aannemen o.g.v. de omstandigheid, dat het OM, hoewel het aanleiding had kunnen vinden verdachte mede ter zake van evenbedoelde soortgelijke feiten te vervolgen, niettemin heeft volstaan met de tenlastelegging van een beperkt aantal feiten.
5 juli 2011
Strafkame
rnr. 10/01213
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem van 27 oktober 2009, nummer 21/003121-06, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1961, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben mr. F.G.L. van Ardenne en mr. N. Flikkenschild, beiden advocaat te Rotterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Hofstee heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van het eerste middel
2.1. Het middel behelst onder meer de klacht dat het Hof bij de strafoplegging rekening heeft gehouden met andere feiten dan de feiten die bewezen zijn verklaard.
2.2. Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
"[A] BV en/of [B] BV, in of omstreeks de periode van 9 februari 2001 tot en met 28 oktober 2003 dan wel in of omstreeks het/de ja(a)r(en) 2001, 2002, 2003 te Putten en/of Rotterdam en/of Ridderkerk en/of Scherpenzeel en/of Hoofddorp en/of Cuijk en/of (elders) in Nederland, meermalen, althans eenmaal, (telkens) een ingevolge wettelijke bepalingen inzake de Douane vereiste aangifte, te weten na te noemen aangifte(n) ten invoer met betrekking tot spaarlampen, opzettelijk onjuist en/of onvolledig heeft gedaan en/of heeft laten- doen, terwijl het feit er toe strekte dat te weinig rechten bij invoer werden en/of zouden worden geheven, immers heeft [A] BV en/of [B] BV op die aangifte(n) ten invoer een onjuiste goederencode voor spaarlampen (juiste GN-code 8539.3190) vermeld en/of doen vermelden, althans een onjuiste goederencode vermeld en/of doen vermelden, tot welk feit hij, verdachte, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opdracht heeft gegeven en/of aan welke verboden gedraging hij, verdachte, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, feitelijk leiding heeft gegeven;
(het betreft de navolgende aangiften ten invoer)
- invoeraangifte 00003911 d.d. 11 oktober 2001, betreffende 100.000 stuks spaarlampen van Chinese oorsprong met GN-code 8539 2998 90 0000 0000 00 00 (l/D.60.01);
- invoeraangifte 00006391 d.d. 16 januari 2002, betreffende 60.138 stuks spaarlampen van Chinese oorsprong met GN-code 8539 3900 0000 0000 00 00 (l/D.61.01);
- invoeraangifte 0201214144 d.d. 10 oktober 2002, betreffende 15000 stuks andere halogeenlampen van Chinese oorsprong met GN-code 8539 2992 90 0000 0000 00 00 (1/D.62.01);
- invoeraangifte 000 12821 d.d. 22 november 2002, betreffende 116000 stuks spaarlampen van Chinese oorsprong met GN-code 8539.3900 90 0000 0000 00 00 (l/D.63.01);
- invoeraangifte 02 01232155 d.d. 23 december 2002, betreffende 47000 stuks andere halogeenlampen van Chinese oorsprong met GN-code 8539 2992 90 0000 0000 00 00 (1/D.64.01);
- invoeraangifte 02102872 d.d. 24 december 2002, betreffende 38056 stuks spaarlampen van Chinese oorsprong met GN-code 8539 2192 90 0000 0000 00 00 (l/D.65.01);
- invoeraangifte 02102875 d.d. 27 december 2002, betreffende 59532 stuks andere lampen van Chinese oorsprong met GN-code 8539 2192 90 0000 0000 00 00 (l/D.66.01);
- invoeraangifte 03000043 d.d. 15 januari 2003, betreffende 49290 stuks andere halogeenlampen van Chinese oorsprong en 02000044 d.d. 15 januari 2003 betreffende 77290 stuks andere halogeenlampen van Chinese oorsprong, met GN-code 8539 2192 90 0000 0000 00 00 (l/D.67.01 en l/D.67.03);
- invoeraangifte 000 15526 d.d. 18 maart 2003, betreffende 91000 stuks spaarlampen van Chinese oorsprong met GN-code 8539.3900 90 0000 0000 00 00 (l/D.68.01);
- invoeraangifte 000 17059 d.d. 14 mei 2003, betreffende 214250 stuks energy saving lamps van Chinese oorsprong met GN-code 8539.3900 90 0000 0000 00 00 (l/D.69.01);
- invoeraangifte 03001020 d.d. 19 augustus 2003, betreffende 910000 stuks andere gloeilampen en -buizen van Chinese oorsprong met GN-code 8539 2992 900000 0000 00 00 (1/D.70.01);
- invoeraangifte 03-0836 d.d. 17 september 2003, betreffende 1905 stuks andere elektrische gloeilampen van Chinese oorsprong met GN-code 8539 3900 90 0000 0000 00 00 (1/D.71.01)."
2.3. Daarvan is bewezenverklaard dat:
"[A] BV en/of [B] BV, in de periode van 9 februari 2001 tot en met 28 oktober 2003 te Putten en/of Rotterdam en/of Ridderkerk en/of Scherpenzeel en/of Hoofddorp en/of Cuijk en/of (elders) in Nederland, telkens een ingevolge wettelijke bepalingen inzake de Douane vereiste aangifte, te weten na te noemen aangiften ten invoer met betrekking tot spaarlampen, opzettelijk onjuist heeft laten doen, terwijl het feit er toe strekte dat te weinig rechten bij invoer werden en/of zouden worden geheven, immers heeft [A] BV en/of [B] BV op die aangiften ten invoer een onjuiste goederencode doen vermelden,aan welk feit hij, verdachte feitelijk leiding heeft gegeven;
(het betreft de navolgende aangiften ten invoer)
- invoeraangifte 00006391 d.d. 16 januari 2002, betreffende 60.138 stuks spaarlampen van Chinese oorsprong met GN-code 8539 3900 0000 0000 00 00
- invoeraangifte 0201214144 d.d. 10 oktober 2002, betreffende 15000 stuks andere halogeenlampen van Chinese oorsprong met GN-code 8539 2992 90 0000 0000 00 00
- invoeraangifte 000 12821 d.d. 22 november 2002, betreffende 116000 stuks spaarlampen van Chinese oorsprong met GN-code 8539.3900 90 0000 0000 00 00
- invoeraangifte 02 01232155 d.d. 23 december 2002, betreffende 47000 stuks andere halogeenlampen van Chinese oorsprong met GN-code 8539 2992 90 0000 0000 00 00
- invoeraangifte 02102872 d.d. 24 december 2002, betreffende 38056 stuks spaarlampen van Chinese oorsprong met GN-code 8539 2192 90 0000 0000 00 00
- invoeraangifte 02102875 d.d. 27 december 2002, betreffende 59532 stuks andere lampen van Chinese oorsprong met GN-code 8539 2192 90 0000 0000 00 00
- invoeraangifte 03000043 d.d. 15 januari 2003, betreffende 49290 stuks andere halogeenlampen van Chinese oorsprong en 02000044 d.d. 15 januari 2003 betreffende 77290 stuks andere halogeenlampen van Chinese oorsprong, met GN-code 8539 2192 90 0000 0000 00 00
- invoeraangifte 000 15526 d.d. 18 maart 2003, betreffende 91000 stuks spaarlampen van Chinese oorsprong met GN-code 8539.3900 90 0000 0000 00 00
- invoeraangifte 000 17059 d.d. 14 mei 2003, betreffende 214250 stuks energy saving lamps van Chinese oorsprong met GN-code 8539.3900 90 0000 0000 00 00
- invoeraangifte 03001020 d.d. 19 augustus 2003, betreffende 910000 stuks andere gloeilampen en -buizen van Chinese oorsprong met GN-code 8539 2992 90 0000 0000 00 00
- invoeraangifte 03-0836 d.d. 17 september 2003, betreffende 1905 stuks andere elektrische gloeilampen van Chinese oorsprong met GN-code 8539 3900 90 0000 0000 00."
2.4. Het proces-verbaal van de terechtzitting in eerste aanleg houdt onder meer in:
"De officier van justitie voert het woord en leest - het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen achtend - zijn vordering voor, te weten: een gevangenisstraf van twee jaar en legt vervolgens deze vordering over.
Hij deelt daarbij mede, zakelijk weergegeven:
Er is voor 3,3 miljoen euro ontdoken aan invoerrechten door het niet voldoen van de anti dumpingheffing. De dagvaarding is niet helemaal juist. Volgens mij moet de periode zijn van 1 januari 2002 tot en met 28 oktober 2003 en dienen de eerste drie aangiftes te vervallen. Uit het dossier komt naar voren dat verdachte wist dat er een anti dumpingheffing op spaarlampen uit China kwam. Er zijn diverse verklaringen dat hij wilde zoeken naar andere wegen om de anti dumpingheffing te ontlopen.
Twijfelachtig is of het telefoongesprek met de douane heeft plaatsgevonden. Voor zover moet worden aangenomen dat dit wel heeft plaatsgevonden, dan is de door verdachte gestelde gespreksinhoud niet controleerbaar en onaannemelijk. In de EU-Publicatie is de tariefcode duidelijk aangegeven. Met betrekking tot de controle door de douane merk ik op dat er mogelijk op andere dingen is gecontroleerd. Als een zending passeert, betekent dat niet dat alles in orde is. Hoewel het proces-verbaal spreekt van 87 onjuiste aangiftes, is in de tenlastelegging een beperkt aantal hiervan uitgewerkt.
Bij de straftoemeting neem ik in aanmerking dat de bedoeling van een anti dumpingheffing is om de interne markt te beschermen. Naar aanleiding van klachten over lampen uit China met afbraakprijzen, is besloten tot een anti dumpingheffing. Verdachte is ook verantwoordelijk hiervoor en heeft deze afbraakprijzen in stand gehouden door de anti dumpingheffing te ontduiken voor 3,3 miljoen euro. Verder houd ik rekening met het feit dat verdachte geen justitieel verleden heeft."
2.5. Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 13 oktober 2009 houdt onder meer in:
"De verdachte verklaart op vragen van de voorzitter als volgt:
Door [A] BV en [B] BV werden in de periode van 9 februari 2001 tot en met 28 oktober 2003 vanuit China spaarlampen ingevoerd.
(...)
De verdachte verklaart:
Wij waren maar een kleine leverancier voor Sacom. Vanaf 2001-2002 hebben wij veel lampen aan ze geleverd. Wij hadden in die tijd een groeimarkt in partytenten en spaarlampen. Het ging om - denk ik - een miljoen spaarlampen. De lampen werden van 1993 tot 2001 op de naam [C] en vanaf 1 januari 2002 onder de naam [A] doorverkocht.
De voorzitter houdt de verdachte voor:
In het dossier bevindt zich een berekening waaruit kan blijken dat er meer dan 3 miljoen euro aan heffingen ontdoken is. Indien wij u schuldig zouden vinden aan opzettelijke ontduiking dan ligt de milde straf als door de rechtbank opgelegd niet in de rede. Wat vindt u daarvan?
De verdachte reageert:
Wij verdienden op spaarlampen slechts l dollarcent per lamp. We zijn op verzoek van Sacom spaarlampen gaan importeren. Als het ons om het geld te doen was, had ik liever miljarden spaarlampen ingevoerd."
2.6. Het Hof heeft de verdachte ter zake van het bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf van twaalf maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Het heeft de strafoplegging als volgt gemotiveerd:
"De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Het hof heeft bij de straftoemeting in het bijzonder in aanmerking genomen - en vindt daarin de redenen die tot de keuze van een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van de hierna aan te geven duur leiden - dat verdachte een groot bedrag aan anti dumpingrecht heeft ontdoken. Door zijn handelen heeft verdachte mogelijk een hogere omzet heeft behaald dan indien hij aan zijn heffingsverplichtingen had voldaan, waardoor bonafide bedrijven, die wel aan de verplichtingen voldoen, oneerlijke concurrentie is aangedaan. Daarnaast werkt een handelwijze als die van verdachte ontwrichtend op het systeem van een gemeenschappelijke economische ordening die in Europees verband wordt nagestreefd.
In de tenlastelegging is slechts een beperkt aantal aangiften uit een groot aantal soortgelijke onjuiste aangiften opgenomen. Met al deze aangiften tezamen is volgens de belastingdienst voor meer dan 3 miljoen euro aan antidumpingrecht ontdoken. Dat het antidumpingrecht op spaarlampen sinds oktober 2008 niet meer van toepassing zou zijn, acht het hof anders dan de raadsman geen reden tot strafvermindering. Gelet op het vorenoverwogene is het hof van oordeel dat de door de rechtbank opgelegde straf onvoldoende recht doet aan de ernst van het bewezenverklaarde. Het hof acht in beginsel een gevangenisstraf als door de advocaat-generaal is gevorderd op zijn plaats.
Ten voordele van de verdachte neemt het hof echter in aanmerking - en ziet daarin aanleiding om een lagere gevangenisstraf op te leggen dan door de advocaat-generaal is gevorderd dat:
- uit het uittreksel uit het algemeen justitieel documentatieregister blijkt dat verdachte niet eerder ter zake van een strafbaar feit is veroordeeld;
- dat verdachte door deze strafzaak persoonlijk fors is getroffen (zijn bedrijven zijn failliet gegaan, hij heeft zijn huis moeten verkopen en hij is thans aangewezen op een bijstandsuitkering);
- dat tussen het tijdstip van het plegen van de bewezenverklaarde feiten en het tijdstip van behandeling van de zaak in hoger beroep een aanmerkelijk tijdsverloop ligt."
2.7. Klaarblijkelijk is het Hof ervan uitgegaan dat het Openbaar Ministerie de verdachte niet meer zal vervolgen ter zake van de overige zich in het dossier bevindende soortgelijke onjuiste aangiften. Het Hof heeft dit kunnen aannemen op grond van de omstandigheid, dat het Openbaar Ministerie, hoewel het aanleiding had kunnen vinden de verdachte mede ter zake van evenbedoelde soortgelijke feiten te vervolgen, niettemin heeft volstaan met de tenlastelegging van een beperkt aantal feiten. In zoverre faalt het middel.
3. Beoordeling van de middelen voor het overige
De middelen kunnen ook voor het overige niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de middelen in zoverre niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan en M.A. Loth, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken op 5 juli 2011.
Conclusie 19‑04‑2011
Mr. Hofstee
Partij(en)
Conclusie inzake:
[Verzoeker = verdachte]
1.
Verzoeker is bij arrest van 27 oktober 2009 door het Gerechtshof te Arnhem wegens ‘Opzettelijk een ingevolge wettelijke bepalingen vereiste aangifte onjuist doen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig rechten bij invoer worden geheven, begaan door een rechtspersoon, terwijl hij feitelijke leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging, meermalen gepleegd’, veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk.
2.
Namens verzoeker hebben mr. F.G.L. van Ardenne en mr. N. Flikkenschild, beiden advocaat te Rotterdam, twee middelen van cassatie voorgesteld.
3.
Het eerste middel klaagt dat het Hof de straftoemeting onjuist en/of onbegrijpelijk en/of onvoldoende heeft gemotiveerd.
4.
Het bestreden arrest houdt — voor zover hier van belang — het volgende in:
‘Oplegging van straf en/of maatregel
(…)
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Het hof heeft bij de straftoemeting in het bijzonder in aanmerking genomen —en vindt daarin de redenen die tot de keuze van een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van de hierna aan te geven duur leiden— dat verdachte een groot bedrag aan antidumpingrecht heeft ontdoken. Door zijn handelen heeft verdachte mogelijk een hogere omzet heeft behaald dan indien hij aan zijn heffingsverplichtingen had voldaan, waardoor bonafide bedrijven, die wel aan de verplichtingen voldoen, oneerlijke concurrentie is aangedaan. Daarnaast werkt een handelwijze als die van verdachte ontwrichtend op het systeem van een gemeenschappelijke economische ordening die in Europees verband wordt nagestreefd.
In de tenlastelegging is slechts een beperkt aantal aangiften uit een groot aantal soortgelijke onjuiste aangiften opgenomen. Met al deze aangiften tezamen is volgens de belastingdienst voor meer dan 3 miljoen euro aan antidumpingrecht ontdoken. Dat het antidumpingrecht op spaarlampen sinds oktober 2008 niet meer van toepassing zou zijn, acht het hof anders dan de raadsman geen reden tot strafvermindering. Gelet op het vorenoverwogene is het hof van oordeel dat de door de rechtbank opgelegde straf onvoldoende recht doet aan de ernst van het bewezenverklaarde. Het hof acht in beginsel een gevangenisstraf als door de advocaat-generaal is gevorderd op zijn plaats.
Ten voordele van de verdachte neemt het hof echter in aanmerking — en ziet daarin aanleiding om een lagere gevangenisstraf op te leggen dan door de advocaat-generaal is gevorderd dat:
- —
uit het uittreksel uit het algemeen justitieel documentatieregister blijkt dat verdachte niet eerder ter zake van een strafbaar feit is veroordeeld;
- —
dat verdachte door deze strafzaak persoonlijk fors is getroffen (zijn bedrijven zijn failliet gegaan, hij heeft zijn huis moeten verkopen en hij is thans aangewezen op een bijstandsuitkering);
- —
dat tussen het tijdstip van het plegen van de bewezenverklaarde feiten en het tijdstip van behandeling van de zaak in hoger beroep een aanmerkelijk tijdsverloop ligt.’
5.
In de toelichting op het middel wordt ter onderbouwing van de klacht het volgende aangevoerd. In de eerste plaats heeft het Hof in de motivering van zijn strafoplegging indirect rekening gehouden met andere feiten dan die welke ter beoordeling aan het Hof zijn voorgelegd, nu die andere feiten niet zijn ten laste gelegd, bewezen verklaard of ad informandum gevoegd. Het zou in strijd komen met de onschuldpresumptie als feiten die niet aan verzoeker ten laste zijn gelegd en waartegen hij zich niet kan (noch behoort te) verdedigen, op een wijze als de onderhavige in de straftoemeting ten nadele van verzoeker worden gebracht. In de tweede plaats is de motivering van het Hof, dat verzoeker door zijn handelen ‘mogelijk een hogere omzet heeft behaald dan indien hij aan zijn heffingsverplichtingen had voldaan’ niet deugdelijk, nu de mogelijkheid bestaat dat verzoeker geen hogere omzet heeft behaald.
6.
Bij de beoordeling van het middel dient te worden vooropgesteld dat volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad de waardering van de factoren die voor de strafoplegging van belang zijn, is voorbehouden aan de feitenrechter. Dit oordeel behoeft geen nadere motivering. In cassatie zal dus terughoudend worden getoetst of de strafmotivering van het Hof aan de daaraan te stellen eisen voldoet.1.
7.
De rechter kan de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde feit is begaan, zoals deze uit het onderzoek ter terechtzitting blijken, meewegen in de strafoplegging. In de onderhavige zaak heeft het Hof meegewogen dat verzoeker meer onjuiste aangiften heeft ingediend dan het aantal dat ten laste is gelegd. Deze overige (niet ten laste gelegde) onjuiste aangiften kon het Hof meewegen in de opgelegde straf, nu zij in nauw verband staan met het bewezenverklaarde feitencomplex. De overige onjuiste aangiften zijn immers op dezelfde wijze ingevuld als de bewezenverklaarde aangiften. Bovendien is verzoeker, anders dan in de toelichting op het middel wordt gesteld, in de gelegenheid geweest om een uitleg te geven over de overige onjuiste aangiften. Zo kan men in het proces-verbaal terechtzitting van het Hof van 13 oktober 2009 (blad 3) onder meer het volgende lezen:
‘De voorzitter houdt de verdachte voor:
In het dossier bevindt zich een berekening waaruit kan blijken dat er meer dan 3 miljoen euro aan heffingen ontdoken is. Indien wij u schuldig zouden vinden aan opzettelijke ontduiking dan ligt de milde straf als door de rechtbank opgelegd niet in de rede. Wat vindt u daarvan?’
8.
In zoverre is de strafoplegging noch onjuist of onbegrijpelijk, noch ontoereikend gemotiveerd.
9.
Voor zover in de toelichting op het middel in de tweede plaats wordt gesteld dat het Hof in zijn strafoplegging de mogelijk behaalde hogere omzet niet mocht meewegen, merk ik het volgende op. Het Hof heeft in dit verband overwogen dat verzoeker door zijn handelen ‘mogelijk een hogere omzet heeft behaald dan indien hij aan zijn heffingsverplichtingen had voldaan, waardoor bonafide bedrijven, die wel aan de verplichtingen voldoen, oneerlijke concurrentie is aangedaan.’ Weliswaar kan daaruit niet worden afgeleid dat de omzet daadwerkelijk hoger was, maar wel geeft deze overweging voldoende grondslag aan het oordeel dat door het handelen van verzoeker oneerlijke concurrentie heeft plaatsgevonden. Verzoeker heeft immers, anders dan zijn bonafide concurrenten, minder heffingen hoeven betalen, waardoor hij de lampen voor een lagere prijs kon verkopen en meer omzet heeft kunnen maken. Dat het Hof deze factor in de straftoemeting heeft meegewogen is niet onjuist en niet onbegrijpelijk. Voorts is dit oordeel toereikend gemotiveerd.
10.
Het middel faalt.
11.
Het tweede middel klaagt dat het Hof het voorwaardelijk verzoek van de verdediging tot het opmaken van een nadere rapportage ten onrechte en/of ontoereikend gemotiveerd en/of onbegrijpelijk heeft verworpen.
12.
Blijkens de aan het proces-verbaal terechtzitting van het Hof van 13 oktober 2009 gehechte pleitnota heeft de raadsman het volgende (handgeschreven) voorwaardelijk verzoek aan zijn verweer toegevoegd:
‘Indien uw hof zou toekomen aan strafmotivering gezien opmerking van uw voorzitter inz. strafmotiv. rechtbank. Verdediging verzoekt u alsdan winstberekening te laten opstellen door OM als door voorzitter bedoeld.’
13.
In zijn bestreden arrest heeft het Hof dit voorwaardelijk verzoek als volgt afgewezen:
‘Het hof acht het niet noodzakelijk voor de beoordeling van de ernst van de feiten om, zoals door de raadsman is gevraagd indien het hof tot een bewezenverklaring van het aan verdachte tenlastegelegde zou komen, door het Openbaar Ministerie een berekening van het door verdachte wederrechtelijk genoten voordeel te laten opstellen. Het hof acht zich in deze voldoende voorgelicht.’
14.
In de toelichting op het middel wordt geklaagd dat het Hof, door in de strafmotivering te overwegen dat verzoeker door zijn handelen mogelijk een hogere omzet heeft behaald dan wanneer hij aan zijn heffingsverplichtingen had voldaan, kennelijk niet voldoende is voorgelicht, waardoor de afwijzing van het voorwaardelijk verzoek ten onrechte en/of onbegrijpelijk en/of onvoldoende gemotiveerd verworpen is.
15.
Blijkens de hierboven onder 13 geciteerde overweging vindt het Hof het voor de beoordeling van de ernst van de feiten niet noodzakelijk een berekening van het wederrechtelijk genoten voordeel te laten opstellen, omdat het zich daarover voldoende voorgelicht acht. Op basis van de processtukken heeft het Hof hiervan immers een beeld kunnen krijgen, hetgeen het heeft uitgedrukt in de motivering van de strafoplegging: volgens de belastingdienst heeft verzoeker voor meer dan drie miljoen euro aan antidumpingrecht ontdoken. Aldus getuigt de afwijzing van het voorwaardelijk verzoek niet van een onjuiste rechtsopvatting. Voorts is de afwijzing niet onbegrijpelijk en toereikend gemotiveerd.
16.
Het middel faalt.
17.
Beide middelen falen en kunnen worden afgedaan met de in art. 81 RO bedoelde motivering.
18.
Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen heb ik niet aangetroffen.
19.
Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 19‑04‑2011