CRvB, 25-10-2016, nr. 16/1338 WWB
ECLI:NL:CRVB:2016:4088
- Instantie
Centrale Raad van Beroep
- Datum
25-10-2016
- Zaaknummer
16/1338 WWB
- Vakgebied(en)
Sociale zekerheid algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:CRVB:2016:4088, Uitspraak, Centrale Raad van Beroep, 25‑10‑2016; (Hoger beroep)
Uitspraak 25‑10‑2016
Inhoudsindicatie
Geen dringende redenen om van terugvordering af te zien.
16/1338 WWB
Datum uitspraak: 25 oktober 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
19 januari 2016, 15/2112 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Diemen (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. A.C. Mens, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 september 2016. Partijen zijn, met bericht, niet verschenen.
OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante heeft op 8 oktober 2009 en aanvraag om bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) ingediend.
1.2.
Bij besluit van 5 november 2009 heeft het college appellante een voorschot van € 1.000,- verleend.
1.3.
Tijdens een gesprek op 8 december 2009 heeft appellante te kennen gegeven dat zij haar aanvraag om bijstand wil intrekken. Bij brief van 10 december 2009 heeft het college aan appellante bericht dat zij haar aanvraag om bijstand op 8 december 2009 heeft ingetrokken en dat het verstrekte voorschot van € 1.000,- van haar zal worden teruggevorderd. Bij brief van 17 september 2014 is appellante verzocht het aan haar verstrekte voorschot van € 1.000,- terug te betalen aan het college.
1.4.
Bij besluit van 28 oktober 2014, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 19 februari 2015 (bestreden besluit), heeft het college het verstrekte voorschot van € 1.000,- van appellante teruggevorderd.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellante zich tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Daarbij heeft zij zich op het standpunt gesteld dat er dringende redenen zijn om van terugvordering af te zien, omdat de terugvordering zal leiden tot onaanvaardbare financiële consequenties. Appellante heeft betoogd dat zij door een laag inkomen en hoge schulden niet meer in staat is in haar primaire levensbehoeften te voorzien. Indien appellante ook de onderhavige schuld moet voldoen, kan zij haar huur en huurschuld niet meer betalen en loopt zij het risico uit haar huis gezet te worden. Ter onderbouwing van haar standpunt heeft appellante een overzicht van haar inkomsten en schulden overgelegd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De gemachtigde van appellant heeft bij brief van 8 september 2016 enkele stukken ingezonden. De Raad stelt vast dat deze stukken buiten de in artikel 8:58, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht gestelde termijn zijn ingediend. De Raad zal deze stukken met inachtneming van deze bepaling buiten beschouwing laten. Het college heeft zich ter zitting van de Raad niet laten vertegenwoordigen, en zich daarover dus niet kunnen uitlaten. Niet valt in te zien dat deze stukken niet tijdig ingediend hadden kunnen worden.
4.2.
Tussen partijen is in hoger beroep alleen nog in geschil het antwoord op de vraag of dringende redenen bestonden op grond waarvan het college van terugvordering had moeten afzien.
4.3.
Van dringende redenen is volgens vaste rechtspraak (uitspraak van 15 maart 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:952) slechts sprake als deze zijn gelegen in onaanvaardbare sociale of financiële gevolgen van een terugvordering voor de betrokkene. Het moet dan gaan om incidentele gevallen, waarin iets uitzonderlijks aan de hand is en waarin een individuele afweging van alle relevante omstandigheden plaatsvindt. Degene die zich beroept op dringende redenen om geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien, zal het bestaan van de gestelde dringende redenen in de hiervoor bedoelde zin aannemelijk moeten maken.
4.4.
Wat appellante heeft aangevoerd over haar financiële situatie brengt op zichzelf niet mee dat de financiële gevolgen van de terugvordering voor haar onaanvaardbaar zijn. Appellante heeft weliswaar een overzicht van haar schulden overgelegd, maar daaruit blijkt niet dat zij als gevolg van de terugvordering komt te verkeren in een financiële noodsituatie. Dat appellante door de terugvordering uit haar huis zal worden gezet, heeft zij niet met stukken onderbouwd. Verder doen de financiële gevolgen van een besluit tot terugvordering zich in het algemeen pas voor indien daadwerkelijk tot invordering wordt overgegaan. In dat kader heeft de betrokkene als schuldenaar de bescherming, of kan hij deze zo nodig inroepen, van de regels over de beslagvrije voet als neergelegd in de artikelen 475b tot en met 475e van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Ten slotte heeft het college appellante meermaals uitgenodigd een voorstel tot terugbetaling te doen, wat appellante heeft nagelaten. De beroepsgrond dat er dringende redenen bestaan op grond waarvan van terugvordering dient te worden afgezien, slaagt daarom niet.
4.5.
Uit 4.2 tot en met 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal daarom worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.T.H. Zimmerman, in tegenwoordigheid van J. Tuit als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 25 oktober 2016.
(getekend) J.T.H. Zimmerman
(getekend) J. Tuit
HD