HR, 12-07-2013, nr. 12/05478
ECLI:NL:HR:2013:CA0731
- Instantie
Hoge Raad (Civiele kamer)
- Datum
12-07-2013
- Zaaknummer
12/05478
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Burgerlijk procesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2013:CA0731, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 12‑07‑2013; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2013:CA0731
In cassatie op: ECLI:NL:GHSHE:2012:2947
ECLI:NL:PHR:2013:CA0731, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 17‑05‑2013
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2013:CA0731
- Vindplaatsen
JWB 2014/93
JWB 2014/93
Uitspraak 12‑07‑2013
Partij(en)
12 juli 2013
Eerste Kamer
nr. 12/05478
LZ/EE
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[eiser], handelend onder de naam [A] B.V.,wonende te [woonplaats],
EISER tot cassatie, verweerder in het incident tot zekerheidsstelling,
advocaat: mr. R.Th.R.F. Carli,
t e g e n
[verweerder], handelend onder de naam [B],wonende te [woonplaats],
VERWEERDER in cassatie, eiser in het incident tot zekerheidsstelling,
advocaat: mr. A.H.M. van den Steenhoven.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [eiser] en [verweerder].
1. Het geding in feitelijke instanties
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
de vonnissen in de zaak 223760/HA ZA 10-1609 van de rechtbank Breda van 2 februari 2011 en 3 november 2010;
de arresten in de zaak HD 200.086.468 van het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch van 10 juli 2012 en 14 juni 0211.
De arresten van het hof zijn aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof van 10 juli 2012 heeft [verweerder] beroep in cassatie ingesteld. [eiser] heeft een incidentele conclusie tot zekerheidstelling genomen. De cassatiedagvaarding en de conclusie tot zekerheidstelling zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.
[verweerder] heeft geconcludeerd tot afwijzing van de incidentele vordering.
De conclusie van de Advocaat-Generaal J. Spier strekt tot afwijzing van de vordering in het incident met veroordeling van [eiser] in de kosten van het incident.
De advocaat van [eiser] heeft bij brief van 30 mei 2013 op die conclusie gereageerd.
3. Beoordeling van de incidentele vordering
3.1
[verweerder] heeft in deze procedure kort gezegd gevorderd dat [eiser] wordt veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 59.250,--. De rechtbank heeft de vordering afgewezen en [verweerder] veroordeeld in de proceskosten aan de zijde van [eiser]. [verweerder] is in hoger beroep gegaan. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank bekrachtigd en [verweerder] veroordeeld in de proceskosten aan de zijde van [eiser]. [verweerder] heeft beroep in cassatie ingesteld.
3.2
De incidentele vordering van [eiser] strekt ertoe dat [verweerder] wordt veroordeeld tot het stellen van zekerheid voor de proceskosten in cassatie tot een bedrag van € 3.347,--.
3.3
3.4
[eiser] heeft aan de vordering ten grondslag gelegd dat [verweerder] is uitgeschreven uit de gemeentelijke basisadministratie met de vermelding "vertrokken onbekend waarheen". [verweerder] heeft de vordering betwist, een woonadres in Nederland opgegeven en een uittreksel overgelegd uit de gemeentelijke basisadministratie waarin is vermeld dat hij een geheim adres heeft. [eiser] heeft bestreden dat [verweerder] woont op het door hem opgegeven adres, waartoe hij onder meer heeft aangevoerd dat het gaat om een (beperkte) bedrijfsruimte en dat de deurwaarder [verweerder] bij herhaling niet op dat adres heeft aangetroffen. Ook dit heeft [verweerder] weersproken.
3.5
In het licht van de gemotiveerde betwisting door [verweerder] van hetgeen [eiser] aan de vordering tot zekerheidstelling ten grondslag heeft gelegd, heeft [eiser] niet aannemelijk gemaakt dat [verweerder] geen woonplaats of gewone verblijfplaats in Nederland heeft. [eiser] heeft geen bewijs van zijn stellingen aangeboden. De incidentele vordering is dan ook niet toewijsbaar.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
wijst de incidentele vordering af;
veroordeelt [eiser] in de kosten van het incident tot zekerheidstelling, tot op deze uitspraak aan de zijde van [verweerder] begroot op € 800,-- voor salaris;
verwijst de zaak naar de rol van 11 oktober 2013 voor schriftelijke toelichting.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren C.A. Streefkerk, als voorzitter, G. de Groot en M.V. Polak, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer M.A. Loth op 12 juli 2013.
Conclusie 17‑05‑2013
12/05478
mr. J. Spier
Zitting 17 mei 2013 (bij vervroeging)
Conclusie in het incident tot zekerheidstelling inzake
[eiser]
(hierna: [eiser])
tegen
[verweerder]
(hierna: [verweerder])
1. Procesverloop in het incident
1.1 [verweerder] heeft bij dagvaarding van 10 oktober 2012 cassatieberoep ingesteld tegen het arrest dat het Hof 's-Hertogenbosch op 10 juli 2012 in het geding tussen partijen heeft gewezen.
1.2 Op 22 februari 2013 heeft [eiser] het eerder tegen hem verleende verstek gezuiverd en heeft hij een incidentele vordering ingesteld tot zekerheidstelling voor de proceskosten (art. 224 jo. art. 414 Rv). [eiser] heeft daarbij gevorderd dat [verweerder] veroordeeld wordt tot het stellen van zekerheid voor de proceskosten in cassatie en om het bedrag van die zekerheid te bepalen op € 3.347 althans een zodanig bedrag als Uw Raad in goede justitie vermeent te behoren.
1.3 Ter toelichting op zijn incidentele vordering heeft [eiser] aangevoerd dat de door [verweerder] ingestelde vordering in twee instanties is afgewezen en dat [verweerder] daarbij veroordeeld is tot betaling van de proceskosten van respectievelijk € 2.976 en € 2.280 (in totaal derhalve: € 5.256). Pogingen van [eiser] om de verschuldigde bedragen bij [verweerder] te innen zouden tot dusver echter geen resultaat hebben gehad. [eiser] vermeldt in dit verband dat [verweerder] sinds 18 oktober 2010 is uitgeschreven uit de gemeentelijke basisadministratie en wel met de vermelding "vertrokken onbekend waarheen". [eiser] vreest dat [verweerder], indien [verweerder] in cassatie in het ongelijk zou worden gesteld, de proceskostenveroordeling wederom niet zal voldoen. Voorts vreest [eiser] dat hij de proceskostenveroordeling niet zal kunnen executeren in verband met het feit dat [verweerder] nog immer zonder bekende woon- of verblijfplaats is (zie de incidentele conclusie tot zekerheidstelling par. 4 en 5).
1.4 [verweerder] heeft geconcludeerd tot afwijzing van de incidentele vordering. [verweerder] stelt in dat verband onder meer dat hij woonplaats heeft aan het adres [a-straat 1] te [woonplaats] (Nederland) en dat hij aan de gemeente verzocht heeft om dit adres geheim te houden. [verweerder] stelt tevens dat hij nooit in het buitenland heeft gewoond.
1.5 Partijen hebben zich vervolgens nog bij akte uitgelaten over de in dit incident overgelegde producties.
2. Bespreking van de vordering in het incident
2.1 Ingevolge art. 224 lid 1 Rv is voor toewijzing van een incidentele vordering tot zekerheidstelling onder meer vereist dat deze vordering gericht is tegen een partij "zonder woonplaats of gewone verblijfplaats in Nederland". Er bestaat geen grond om aan te nemen dat in het onderhavige geval aan dit vereiste is voldaan. [eiser] heeft slechts aan zijn incidentele vordering ten grondslag gelegd dat [verweerder] niet beschikt over een "bekende" woon- of verblijfplaats. [eiser] heeft niet gesteld dat [verweerder] geen woonplaats of gewone verblijfplaats in Nederland heeft; een dergelijke stelling ligt ook niet in zijn betoog besloten.(1) Er bestaat ook geen andere grond om aan te nemen dat aan het genoemde vereiste is voldaan. Daarmee staat reeds vast dat de incidentele vordering van [eiser] niet voldoet aan de vereisten van art. 224 Rv (jo. art. 414 Rv). De vordering in dit incident dient derhalve afgewezen te worden.
2.2 Ten overvloede nog het volgende.
2.3.1 Gezien onder meer de wetsgeschiedenis van art. 224 Rv, kan m.i. niet worden aangenomen dat de in die bepaling bedoelde verplichting tot zekerheidstelling tevens kan gelden voor gevallen waarin een partij weliswaar een woonplaats of gewone verblijfplaats in Nederland heeft, maar die woonplaats of gewone verblijfplaats aan de wederpartij niet bekend is.(2) Daaraan doet niet af dat de huidige wettelijke regeling voorkomende gevallen wellicht minder bevredigend is.(3)
2.3.2 Ter completering van het weinig vrolijke beeld dat deze zaak oproept, zij nog aangestipt dat voor mij niet als een paal boven water vaststaat dat [verweerder] niet feitelijk zou wonen op het onder 1.4 vermelde adres. Zou hij daar inderdaad wonen, dan zou [verweerder] een [eiser] (inmiddels) bekende woonplaats in Nederland hebben.(4) [eiser] heeft op in zijn akte uitlating producties twijfel gezaaid over de vraag of [verweerder] inderdaad woont aan [a-straat 1]. De daartoe aangedragen argumenten zijn zeker niet zonder gewicht, maar behoeven niet te betekenen dat de bewering van [verweerder] omtrent zijn woonplaats onwaar is, al is hetgeen [verweerder] betoogt in de akte houdende uitlating producties in het incident m.i. niet bijster overtuigend te noemen.
2.4 Het is het goed recht van [eiser] om in cassatie te verschijnen. Of dat erg zinvol was (is), is intussen de vraag. Mede in het licht van de aangevoerde klachten, kan Uw Raad de gegrondheid van het cassatieberoep zeer wel zelfstandig beoordelen. Hulp van de advocaat van [eiser] lijkt daarvoor niet vereist. Daaraan doet niet af dat hij zich mag verweren, ook in een situatie waarin aan het niet-verschijnen geen consequenties zijn verbonden. Kort en goed: [eiser] had zich de kosten van het voeren van verweer kunnen besparen. Zou hij verstek hebben laten gaan, dan zou hij zich de kosten waarvoor thans zekerheid wordt gevraagd niet hebben behoeven te maken. Ook de kosten van het incident, waarin [eiser] thans zal moeten worden veroordeeld, waren hem dan bespaard gebleven.
Conclusie
Deze conclusie strekt tot afwijzing van de vordering in het incident met veroordeling van [eiser] in de kosten van het incident.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden,
Advocaat-Generaal
1 De stelling wordt wel, zonder enige motivering, betrokken in een e-mail van zekere [betrokkene 1] aan [betrokkene 2] (prod. 2 bij de akte uitlating producties van [eiser]).
2 Vgl. in dit verband onder meer TK 1999/2000, 26 855, nr. 5, p. 69 (NV) en TK 2000/01, 26 855, nr. 8, p. 3 (Derde NvW).
3 Zie nader W. Heemskerk, in M.L. Hendrikse en A.W. Jongbloed, De Toekomst van het Nederlands burgerlijk procesrecht p. 207 en 208. Ik teken hierbij nog aan dat er ten minste enige grond bestaat voor de gedachte dat een kostenveroordeling in cassatie niet gemakkelijk zal kunnen worden geëxecuteerd; zie cva in het incident onder 4d, intussen een onbegrijpelijk betoog nu moeilijk valt in te zien hoe iemand die kennelijk niet zonder meer in staat is enkele duizenden euro's te betalen wel zekerheid "buiten rechte" voor dat bedrag zou kunnen verstrekken. Opmerking verdient nog dat [verweerder] niet op toevoegingsbasis procedeert.
4 Daaraan doet niet af dat [verweerder] heeft aangevoerd voornemens te zijn om te gaan verhuizen; zie cva in het incident onder 2b.