JWB 2009/52
Procesrecht
HR 13-02-2009, ECLI:NL:PHR:2009:BG5256
- Instantie
Hoge Raad (Civiele kamer)
- Datum
13 februari 2009
- Zaaknummer
C07/159HR
- LJN
BG5256
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht / Algemeen
Burgerlijk procesrecht / Beslag en executie
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:2009:BG5256, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 13‑02‑2009
ECLI:NL:PHR:2009:BG5256, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 13‑02‑2009
Beroepschrift, Hoge Raad, 14‑03‑2007
- Wetingang
Art. 475h Rv; art. 476a lid 2 Rv; art. 476b lid 2 Rv; art. 477a lid 2 Rv
Essentie
Procesrecht
Samenvatting
Casus
Deze zaak betreft een betwistingsprocedure waarbij de derde-beslagene (eiser tot cassatie) de in art. 476a Rv bedoelde verklaring heeft afgelegd dat de schuldenaar geen vordering jegens hem heeft en hij aan de schuldenaar niets verschuldigd is. De beslaglegger (Ontvanger) kan zich niet verenigen met deze verklaring en heeft eiser ingevolge artikel 477 lid 2 gedagvaard voor de rechtbank tot betaling van hetgeen volgens de vaststelling door de rechter aan de Ontvanger als executant zal blijken toe te komen. De Ontvanger heeft, na wijziging van eis, gevorderd dat eiser -kort gezegd- het bedrag waarvoor het derdenbeslag is ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.