Hof Den Haag, 02-10-2014, nr. 22-001055-13
ECLI:NL:GHDHA:2014:3129
- Instantie
Hof Den Haag
- Datum
02-10-2014
- Zaaknummer
22-001055-13
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHDHA:2014:3129, Uitspraak, Hof Den Haag, 02‑10‑2014; (Hoger beroep)
Uitspraak 02‑10‑2014
Inhoudsindicatie
Het hof veroordeelt de verdachte tot vijf jaren gevangenisstraf, alsmede tot TBS met dwangverpleging ter zake van doodslag en poging tot wegmaken van het lijk
Rolnummer: 22-001055-13
Parketnummer: 10-730441-11
Datum uitspraak: 2 oktober 2014
TEGENSPRAAK
Gerechtshof Den Haag
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 26 februari 2013 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Sierra Leone) op [geboortedatum],
thans gedetineerd in P.I. Ter Apel, gevangenis te Ter Apel.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek
op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van
18 september 2014.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte van het onder1 impliciet primair ten laste gelegde vrijgesproken en ter zake van het onder 1 impliciet subsidiair en 2 ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaren met aftrek van voorarrest, waarbij tevens is gelast dat de verdachte ter beschikking wordt gesteld, met bevel tot verpleging van overheidswege.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1:hij in of omstreeks de periode van 19 december 2011 tot en met 21 december 2011 te Rotterdam opzettelijk en met voorbedachten rade, althans opzettelijk, een persoon genaamd [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte opzettelijk en na kalm beraad en rustig overleg, althans opzettelijk, (met veel kracht) meermalen, althans eenmaal, met één of meer hamer(s), althans één of meer harde en/of scherpe voorwerpen op/tegen/in de schedel/het hoofd van die [slachtoffer] geslagen/gestoten, althans (excessief) uitwendig stomp en/of botsend geweld op/tegen/in de schedel en/of het hoofd van die [slachtoffer] uitgeoefend, tengevolge waarvan die [slachtoffer] is overleden;
2:hij in of omstreeks de periode van 19 december 2011 tot en met 21 december 2011 te Rotterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om een lijk, te weten het dode lichaam van [slachtoffer], te begraven en/of te verbranden en/of te vernietigen en/of te verbergen en/of weg te voeren en/of weg te maken met het oogmerk om het feit en/of de oorzaak van het overlijden te verhelen,- het dode lichaam van die [slachtoffer] heeft bedekt met een of meer deken(s)/doek(en) en/of (vervolgens)- het dode lichaam van die [slachtoffer] in een koffer heeft gestopt en/of (vervolgens)- met een haakseslijper/slijptol, althans een scherp voorwerp het/een (rechter)onderbeen van het dode lichaam van die [slachtoffer] heeft afgezaagd en/of (vervolgens)- met een haakseslijper/slijptol, althans een scherp voorwerp heeft getracht het dode lichaam van die [slachtoffer] in stukken te zagen/hakken, althans op één of meer plaatsen op/in het lichaam van die [slachtoffer] heeft gehakt en/of gezaagd en/of gesneden,terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Vrijspraak
Naar het oordeel van het hof is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder1 impliciet primair is ten laste gelegd, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 impliciet subsidiair en 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1: hij in de periode van 19 december 2011 tot en met 21 december 2011 te Rotterdam opzettelijk een persoon genaamd [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte opzettelijk met veel kracht met een hardvoorwerp op het hoofd van die [slachtoffer] geslagen althans excessief uitwendig botsend geweld op het hoofd van die [slachtoffer] uitgeoefend, ten gevolge waarvan die [slachtoffer] is overleden;
2: hij in de periode van 19 december 2011 tot en met 21 december 2011 te Rotterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om een lijk, te weten het dode lichaam van [slachtoffer], te begraven en te verbergen en weg te voeren en weg te maken met het oogmerk om het feit en de oorzaak van het overlijden te verhelen, - het dode lichaam van die [slachtoffer] in een koffer heeft gestopt en vervolgens - met een haakse slijper/slijptol het rechteronderbeen van het dode lichaam van die [slachtoffer] heeft afgezaagd en vervolgens - met een haakse slijper/slijptol heeft getracht het dode lichaam van die [slachtoffer] in stukken te slijpen terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
doodslag.
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
poging tot een lijk begraven, verbergen, wegvoeren en wegmaken met het oogmerk om het feit en de oorzaak van het overlijden te verhelen.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat het hof, opnieuw rechtdoende, de verdachte van het onder1 impliciet primair ten laste gelegde zal vrijspreken en ter zake van het onder 1 impliciet subsidiair en 2 ten laste gelegde zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaren, met aftrek van voorarrest, alsmede zal gelasten dat de verdachte ter beschikking wordt gesteld en zal bevelen dat hij van overheidswege wordt verpleegd.
Motivering van de op te leggen straf en maatregel
Het hof heeft de op te leggen straf en maatregel bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zijn buurman [slachtoffer] met opzet en op gewelddadige wijze van het leven beroofd, waarna hij – in een poging om ontdekking van dit door hem gepleegde misdrijf te voorkomen - het lichaam van zijn slachtoffer op gruwelijke wijze heeft verminkt. De verdachte heeft het slachtoffer aldus niet alleen het meest fundamentele recht, namelijk het recht op leven, ontnomen, maar hem na diens overlijden ook nog op respectloze en volstrekt mensonwaardige wijze behandeld en daarmee de nabestaanden groot en onherstelbaar leed aangedaan. Daarenboven dragen de door de verdachte gepleegde misdrijven - waaronder één van de zwaarste delicten die onze samenleving kent – een voor de Nederlandse rechtsorde buitengewoon schokkend karakter en dragen dergelijke misdrijven bij aan de in onze maatschappij levende gevoelens van angst en onveiligheid.
De verdachte heeft gedurende de periode van 5 april 2012 tot 24 mei 2012 ter observatie in het Pieter Baan Centrum (PBC) verbleven. Blijkens het ter zake opgemaakte rapport d.d. 10 juli 2012, ondertekend door psychiater T. den Boer en psycholoog P.E. Geurkink, heeft de verdachte zich in het PBC zeer beperkt onderzoekbaar opgesteld en is er tijdens de klinische observatie onvoldoende zicht op zijn persoonlijkheidskenmerken verkregen om tot een afgeronde diagnostiek te komen. Daarenboven is er op basis van het door het PBC verrichte onderzoek ook slechts een beperkt zicht op de periode van en voorafgaand aan de thans bewezen verklaarde feiten verkregen.
De voornoemde gedragsdeskundigen hebben desondanks wel kunnen vaststellen dat de verdachte lijdt aan een ziekelijke stoornis van de geestvermogens, in de vorm van een posttraumatische stressstoornis (PTSS). Daarnaast is er sprake van cannabisafhankelijkheid en misbruik van alcohol, cocaïne, xtc en heroïne. Voorts is er een scheefgroei in de ontwikkeling en daarmee een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens geconstateerd.
Hoewel voornoemde gedragsdeskundigen tot de conclusie zijn gekomen dat de door hen geconstateerde stoornis minstens in beperkte mate een rol bij deze feiten heeft gespeeld en om die reden hebben geadviseerd de verdachte niet volledig toerekeningsvatbaar te achten, hebben zij, gegeven de beperkingen van hun onderzoek, geen uitspraken kunnen doen over de mate van verminderde toerekeningsvatbaarheid en de kans op recidive vanuit de geconstateerde stoornis, noch antwoord kunnen geven op de vraag of met het oog op die stoornis binnen een strafrechtelijk kader een interventie ter beperking van recidivegevaar aangewezen is. Opgemerkt is wel dat de verdachte voor deze stoornis, met name de PTSS, zorg behoeft, waaraan is toegevoegd dat een traumabehandeling, aldus het rapport, stellig wordt aanbevolen.
Nadat de rechtbank Rotterdam in de onderhavige strafzaak op 26 februari 2013 vonnis had gewezen en daartegen hoger beroep was ingesteld, heeft de verdachte alsnog zijn medewerking aan zowel een psychologisch als een psychiatrisch onderzoek verleend. Deze onderzoeken zijn verricht door de klinisch psycholoog W.J.L. Lander en de psychiater R. Thomassen. Deze beide gedragsdeskundigen zijn blijkens de door hen ondertekende, op 30 april 2014 respectievelijk 2 mei 2014 uitgebrachte rapporten tot de conclusie gekomen dat er bij de verdachte sprake is, en ten tijde van het thans bewezen verklaarde sprake was, van zowel een ziekelijke stoornis van de geestvermogens in de zin van een PTSS als een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de zin van een persoonlijkheidsstoornis NAO. Daarenboven is en was er ten tijde van het bewezen verklaarde sprake van een afhankelijkheid van verschillende middelen (alcohol, cocaïne, heroïne, xtc en cannabis).
Beide gedragsdeskundigen zijn tot de conclusie gekomen dat de door hen geconstateerde stoornissen de gedragskeuzes en de gedragingen van de verdachte ten tijde van het bewezen verklaarde hebben beïnvloed, op grond waarvan zij hebben geadviseerd de verdachte als zijnde verminderd toerekeningsvatbaar te beschouwen. In dit verband valt in het rapport van voornoemde psychiater meer in het bijzonder het navolgende te lezen:
“De gedragingen ten tijde van de ten laste gelegde feiten konden plaatsvinden vanwege de ernstig geïntoxiceerde toestand met alcohol en drugs. Zijn gebruik van deze middelen en dientengevolge de verslaving en het gedrag wat hieruit voortkomt, moeten gezien worden tegen een achtergrond van een zeer traumatisch verlopen jeugd. Hierdoor is er een persoonlijkheidsstoornis ontstaan met een actueel onvermogen om te gaan met de traumatische ervaringen uit het verleden. Tevens kan hij vanuit de persoonlijkheidspathologie niet omgaan met stressoren in het dagelijkse leven en sociale interacties. Zijn coping en stresssituatie uit zich in een primitieve manier van overleven. Als hij zich bedreigd voelt dan valt hij terug op wat hij geleerd heeft als kindsoldaat: drugs en alcohol gebruiken om vervolgens over te kunnen gaan op agressie. Dit tegen een achtergrond van een sterk verwrongen mensbeeld en basaal wantrouwen (…) Daarnaast heeft hij alcohol en drugs nodig om zich met deze beperkingen min of meer staande te houden in de samenleving buiten een extern opgelegde structuur zoals de huidige detentie.”
De psycholoog Lander en de psychiater Thomassen hebben geadviseerd tot een terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege. De psycholoog heeft ter zake onder meer het navolgende opgemerkt:
“De kans op recidive wordt als hoog beoordeeld en het is noodzakelijk dat betrokkene intensief en langdurig behandeld wordt (…) Gezien de zwakke innerlijke structuur van betrokkene en de agressieproblematiek, is een behandeling in een strak juridisch behandelkader met een duidelijke structuur noodzakelijk. Een behandelverplichting als bijzondere voorwaarde bij een voorwaardelijk strafdeel zal onvoldoende kader en structuur bieden. Het behandelkader van TBS zal naar verwachting het meeste effect sorteren. De behandelmodaliteit TBS met voorwaarden heeft hierbij niet de voorkeur; betrokkene heeft een beperkt probleembesef, hij heeft weinig zelfinzicht en hij zal de implicaties en de noodzaak van de voorwaarden niet inzien. Naar verwachting zal TBS met voorwaarden onvermijdelijk omgezet worden in een TBS met dwangverpleging.”
De psychiater heeft bedoeld advies als volgt beargumenteerd:
“Een behandeling voor de persoonlijkheidspathologie en PTSS is noodzakelijk waarbij het zwaartepunt moet liggen op gedrag in voor hem als stresserend ervaren situaties. Bij betrokkene zijn dit ook al gewone sociale interacties (…) Complicerend is dat in zijn verwrongen mensbeeld nuanceringen ontbreken. Dit naast het ontbreken van empathische vermogens en uiterst gebrekkige copingsmechanismen (…) Een behandeling komt nagenoeg neer op een volledige herziening van zijn mensbeeld en verandering van gedragspatronen waaraan hij vanaf (zijn) vroege jeugd gewend is geraakt. Dit samen met een behandeling voor de PTSS en zijn neiging alcohol en drugs te gebruiken waaraan hij verslaafd raakt. Een tbs met dwangverpleging is (…) de enige mogelijkheid om voldoende lang een klinische structuur aan te brengen van waaruit een behandeling veilig geboden kan worden en op een veilige manier geresocialiseerd kan worden.”
Naar het oordeel van het hof worden de conclusies en adviezen, die in beide laatstbedoelde rapporten zijn vervat, gedragen door de bevindingen van het psychologisch en psychiatrisch onderzoek en de beschouwingen die de gedragsdeskundigen Lander en Thomassen naar aanleiding daarvan aan deze conclusies en adviezen ten grondslag hebben gelegd. Op basis daarvan is het hof dan ook van oordeel dat bij de verdachte tijdens het begaan van de bewezen verklaarde feiten zowel een ziekelijke stoornis als een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens bestond op grond waarvan die feiten hem in verminderde mate kunnen worden toegerekend.
Het onder 1 bewezen verklaarde feit betreft een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van meer dan vier jaren – te weten vijftien jaren – is gesteld en dat daarenboven gericht is tegen de onaantastbaarheid van het lichaam van een persoon. Gelet op de ernst van dat feit en gegeven al hetgeen hiervoor inzake de door de gedragsdeskundigen Lander en Thomassen uitgebrachte rapporten is overwogen, kan er naar het oordeel van het hof geen twijfel over bestaan dat de algemene veiligheid van personen niet alleen eist dat de verdachte ter beschikking wordt gesteld, doch ook dat hij van overheidswege wordt verpleegd.
De raadsvrouw heeft bij pleidooi naar voren gebracht dat een terbeschikkingstelling tot gevolg heeft dat de verdachte nooit meer vrijkomt; immers, hij kan geen resocialisatieprogramma doorlopen gelet op zijn verblijfsstatus. Zij heeft in dat verband gesteld dat de verblijfsvergunning van de verdachte inmiddels is ingetrokken en dat hem een inreisverbod voor de duur van 10 jaren is opgelegd. Het komt de raadsvrouw voorts onwenselijk voor dat de verdachte een behandeling zou moeten ondergaan met het oog op een toekomstig verblijf in de Nederlandse samenleving, terwijl de verdachte anderzijds geacht wordt zich in de toekomst te kunnen handhaven in zijn land van herkomst, hetgeen volgens haar volstrekt andere vaardigheden met zich mee brengt.
Het hof overweegt dienaangaande dat op basis van de processtukken en het onderzoek ter terechtzitting thans onvoldoende duidelijkheid omtrent de verblijfsstatus van de verdachte bestaat en daarmee geenszins vaststaat dat resocialisatie onmogelijk zal zijn. In het rapport van de psychiater Thomassen is vermeld dat de verblijfsvergunning van de verdachte is ingetrokken en dat hem een inreisverbod voor de duur van 10 jaren is opgelegd, maar uit dat rapport blijkt niet waarop die informatie is gebaseerd. Dat de verblijfsvergunning is ingetrokken lijkt weliswaar te worden bevestigd door de vermelding “geen verblijfstitel (meer)” op de zogeheten ID-staat SKDB d.d. 30 juli 2014, doch een op een dergelijk besluit betrekking hebbend stuk is niet overgelegd, evenmin als een op een inreisverbod betrekking hebbend stuk. Overigens kan thans, zelfs indien ervan wordt uitgegaan dat de verblijfsvergunning is ingetrokken en dat er een inreisverbod is opgelegd, nog niet als definitief vaststaand worden aangenomen dat de verdachte, indien hem slechts, zoals door de raadsvrouw bepleit, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf wordt opgelegd, na ommekomst van zijn detentie Nederland dient te verlaten dan wel naar zijn land van herkomst kan worden uitgezet. Het hof, van oordeel zijnde dat de algemene veiligheid van personen de maatregel van terbeschikkingstelling met een bevel tot verpleging van overheidswege eist, acht het dan ook niet verantwoord het opleggen van die maatregel in dezen achterwege te laten.
Daarbij wordt tenslotte nog overwogen dat - ook indien komt vast te staan dat de verdachte als vreemdeling geen rechtmatig verblijf in Nederland heeft in de zin van artikel 8 van de Vreemdelingenwet 2000 - het hof, gezien de artikelen 38la en 38lb van het Wetboek van Strafrecht, het standpunt van de raadsvrouw, inhoudende dat met die maatregel aan de verdachte in wezen een levenslange detentie wordt opgelegd, niet deelt. Gelet op de mogelijkheid die meer in het bijzonder door artikel 38la van het Wetboek van Strafrecht wordt geopend om de terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege ten aanzien van een dergelijke vreemdeling te beëindigen, acht het hof het ook niet noodzakelijk onderzoek te laten verrichten naar de mogelijkheid van overname van de executie van deze maatregel door Sierra Leone. Het daartoe strekkende verzoek van de raadsvrouw wordt mitsdien afgewezen.
Gelet op al hetgeen hiervoor is overwogen, zal het hof derhalve gelasten dat de verdachte ter beschikking wordt gesteld en bevelen dat hij van overheidswege wordt verpleegd.
Het vorenstaande impliceert dat het hof niet de noodzaak is gebleken “een nieuw rapport uit te laten brengen door de reclassering Nederland, dan wel een andere instantie, die onderzoek doet naar de mogelijkheid van het opleggen van een TBS met voorwaarden en tevens de te formuleren voorwaarden nader onderzoekt en omschrijft”, zoals door de raadsvrouw verzocht. Dit verzoek – dat overigens reeds in de appelschriftuur was vervat, doch na het ter beschikking komen van de door de gedragsdeskundigen Lander en Thomassen opgestelde rapporten niet nader is gemotiveerd – wordt derhalve eveneens afgewezen.
Naast een terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege acht het hof, gelet op de ernst van de bewezen verklaarde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, alsmede gelet op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vijf jaren een passende en geboden strafrechtelijke reactie.
Volledigheidshalve wordt nog overwogen dat het hof heeft geconstateerd dat de redelijke termijn, als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, is overschreden, aangezien het hoger beroep op 1 maart 2013 is ingesteld en de stukken van het geding eerst op 18 september 2013 – mitsdien niet binnen zes maanden - ter griffie van het hof zijn ontvangen. Gelet op de geringe mate van overschrijding en de totale duur van de procedure in eerste aanleg en in hoger beroep, zal het hof hieraan evenwel geen gevolgen verbinden en volstaan met de constatering dat de redelijke termijn is overschreden.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder1 impliciet primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 impliciet subsidiair en 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezen verklaarde strafbaar en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 (vijf) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast dat de verdachte ter beschikking wordt gesteld en beveelt dat hij van overheidswege wordt verpleegd.
Dit arrest is gewezen door mr. M.P.J.G. Göbbels,mr. L.A.J.M. van Dijk en mr. P.J. Wurzer, in bijzijn van de griffier mr. I. Kluiter.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 2 oktober 2014.
Mr. P.J. Wurzer is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.