Hof Amsterdam, 23-03-2010, nr. 200.023.453-01
ECLI:NL:GHAMS:2010:BL9459
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
23-03-2010
- Zaaknummer
200.023.453-01
- LJN
BL9459
- Vakgebied(en)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2010:BL9459, Uitspraak, Hof Amsterdam, 23‑03‑2010; (Hoger beroep)
Uitspraak 23‑03‑2010
Inhoudsindicatie
Marokkaans recht; aanspraak van een echtgenoot op een vergoeding voor tijdens het huwelijk geleverde inspanningen die hebben bijgedragen aan de vermogensvermeerdering van de andere echtgenoot.
Partij(en)
GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
MEERVOUDIGE FAMILIEKAMER
BESCHIKKING van 23 maart 2010 in de zaak met landelijk zaaknummer 200.023.453/01 van:
[…],
wonende te […],
APPELLANT in principaal hoger beroep,
GEÏNTIMEERDE in incidenteel hoger beroep,
advocaat: mr. S. Bouddount te Amsterdam,
t e g e n
[…],
wonende te […],
GEÏNTIMEERDE in principaal hoger beroep,
APPELLANTE in incidenteel hoger beroep,
advocaat: mr. M. Kaouass te Amsterdam.
1. Het geding in hoger beroep
1.1.
Appellant in principaal hoger beroep tevens geïntimeerde in incidenteel hoger beroep, en geïntimeerde in principaal hoger beroep tevens appellante in incidenteel hoger beroep, worden hierna respectievelijk de man en de vrouw genoemd.
1.2.
Het hof verwijst naar en neemt over hetgeen hieromtrent is opgenomen in zijn tussenbeschikking van 14 mei 2009.
1.3.
Op 13 oktober 2009 is een rapport van 12 oktober 2009 van het Internationaal Juridisch Instituut (hierna: het IJI) ontvangen.
1.4.
De man heeft op 14 december 2009 een reactie op voornoemd rapport van het IJI ingediend.
1.5.
De zaak is op 6 januari 2010 opnieuw ter terechtzitting behandeld, alwaar zijn verschenen de vrouw, bijgestaan door haar advocaat, en de advocaat van de man. De man is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
2. Verdere beoordeling van het hoger beroep
In principaal en incidenteel appel
2.1.
Het hof heeft bij tussenbeschikking van 14 mei 2009 het IJI benoemd tot deskundige om onderzoek te doen naar de hieronder vermelde zin(sneden) van artikel 49 van de Mudawwana (hierna: Mud):
“De werkzaamheden van ieder van beide echtgenoten, alsmede wat is ingebracht aan inspanningen” (artikel 49 Mud, laatste zin)
1. Is over de vraag wat hieronder dient te worden verstaan sinds de inwerkingtreding van de Mudawwana in 2004 jurisprudentie? Zo ja, hoe luidt deze jurisprudentie?
2.
Vallen de werkzaamheden van de vrouw in het huishouden die ertoe hebben bijgedragen dat de man in staat is gesteld tijdens het huwelijk een vermogen te verwerven onder artikel 49 Mud?
“De verdeling van de vermogensbestanddelen welke zijn verworven gedurende het huwelijk” (artikel 49 Mud, tweede zin)
3. Wordt bij de verdeling van vermogensbestanddelen onderscheid gemaakt tussen goederen op naam en goederen niet op naam?
- 2.2.
Volgens het rapport van het IJI ontstaat in het algemeen naar Marokkaans recht door het huwelijk als zodanig geen gemeenschappelijk vermogen. Een echtgenoot kan aanspraak maken op vergoeding voor tijdens het huwelijk geleverde inspanningen die hebben bijgedragen aan de vermogensvermeerdering van de andere echtgenoot in de vorm van een deel van de vermogensaanwas. Tijdens de parlementaire behandeling van artikel 49 Mud heeft de regering erop gewezen dat dit artikel ruim geredigeerd is en hiermee de mogelijkheid geeft om allerlei vormen van inspanning van de echtgenoten een rol te laten spelen in zijn beoordeling. Mede gelet op het feit dat een waardering door de rechter uitsluitend betrekking kan hebben op hetgeen gedurende het huwelijk is verkregen, komt het het IJI voor dat de laatste zin van artikel 49 Mud uitdrukkelijk niet doelt op een concrete bijdrage tot waardevermeerdering. Werkzaamheden in de huishouding door een echtgenoot die hebben bijgedragen aan de vermogensaanwas van de andere echtgenoot, kunnen op grond van artikel 49 Mud een grondslag vormen voor een aanspraak op vergoeding jegens laatstgenoemde echtgenoot. Het is aan de rechter om een dergelijke aanspraak te beoordelen in het licht van de concrete omstandigheden van het geval. Naar het hof begrijpt is er volgens het rapport geen jurisprudentie over de vraag wat dient te worden verstaan onder “de werkzaamheden van ieder van beide echtgenoten, alsmede wat is ingebracht aan inspanningen”.
Voorts is in het IJI-rapport vermeld dat in het algemeen geen informatie is aangetroffen over enig onderscheid tussen goederen op naam en goederen niet op naam in het Marokkaanse recht betreffende de vermogens van de respectievelijke echtgenoten.
- 2.3.
De man acht het rapport van het IJI onbetrouwbaar, omdat het onderzoek dat daaraan ten grondslag heeft gelegen kwalitatief beneden de maat is. Er bestaan immers wél gerechtelijke uitspraken over de toepassing van de laatste zin van artikel 49 Mud. De man verzoekt derhalve mevrouw mr. L. Jordens-Cotran alsnog te benoemen als deskundige.
Het hof volgt de stelling van de man niet. Uit de door hem overgelegde bladzijden uit juridische handboeken en tijdschriften met de analyse van enkele uitspraken van Marokkaanse rechters kan niet worden opgemaakt dat de rechter zich daarin heeft uitgelaten over de vraag wat dient te worden verstaan onder “de werkzaamheden van ieder van beide echtgenoten, alsmede wat is ingebracht aan inspanningen”. Uit de analyse blijkt slechts dat is beslist dat gebrek aan bewijs in de weg stond aan respectievelijk ontvankelijkverklaring in en toewijzing van de op artikel 49 Mud gebaseerde verzoeken. Aangezien het hof zich door het rapport van het IJI voldoende voorgelicht acht, bestaat er geen noodzaak een nader deskundigenonderzoek naar deze vragen door mevrouw mr. L. Jordens-Cotran te gelasten, zodat het daartoe strekkend verzoek van de man wordt afgewezen.
- 2.4.
Partijen twisten over de wijze waarop de woning te Marokko is gefinancierd. Het hof volgt niet de stelling van de vrouw dat deze financiering heeft plaatsgevonden uit ontvangen kinderbijslag, nu zij deze gelet op de gemotiveerde betwisting door de man onvoldoende heeft onderbouwd. Het hof volgt de man in zijn stelling dat de woning is gefinancierd door middel van de twee geldleningen die onder 2.4 van de tussenbeschikking van 14 mei 2009 zijn vermeld. Het bestaan van beide geldleningen acht het hof gezien de overgelegde bescheiden voldoende aannemelijk. Voorts staat vast dat de man niet de beschikking heeft gehad over een hoog inkomen waaruit hij de woning heeft kunnen financieren.
- 2.5.
Blijkens de in verband met de geldleningen overgelegde verklaringen is op deze schulden het grootste gedeelte vóór de verkoop van de woning op 17 april 2007 afgelost. Deze aflossingen zijn mede mogelijk gemaakt door de bijdrage van de vrouw. Zij heeft een groot aandeel gehad in de opvoeding van de kinderen en het voeren van de huishouding en beschikte slechts over een zeer beperkt huishoudbudget. Zij heeft hierdoor bijgedragen aan de vermogensaanwas van de man. De man heeft nog gesteld dat de zuinige levenswijze van het gezin er slechts op was gericht om jaarlijks op vakantie naar Marokko te kunnen gaan, maar tegenover de gemotiveerde betwisting door de vrouw heeft hij die stelling onvoldoende onderbouwd. Gelet op de inhoud van het rapport van het IJI zoals hiervoor weergegeven heeft de vrouw op grond van artikel 49 Mud recht op vergoeding door de man van een deel van de vermeerdering van zijn vermogen in verband met de waarde van de woning. Hieraan doet niet af de stelling van de man dat de door de vrouw geleverde inspanningen nu eenmaal tot haar takenpakket behoren en evenmin dat artikel 84 Mud voorziet in een schadeloosstelling voor de door de vrouw geleverde bijdrage. De stelling van de vrouw dat dit artikel ziet op een bijdrage in het levensonderhoud komt het hof juist voor.
- 2.6.
Het hof gaat bij het bepalen van voornoemde vergoeding uit van de 780.000 dh (€ 68.717,-) waarvoor de woning volgens de koopakte van 17 april 2007 is verkocht, nu de man dit bedrag feitelijk uit de verkoop heeft ontvangen. Aangezien de man het in opdracht van de vrouw opgestelde expertiserapport van 2 april 2008 van […] voldoende gemotiveerd heeft betwist, gaat het hof voorbij aan de in dit rapport vermelde waarde. Anders dan de vrouw stelt, leest het hof niet in de koopakte dat de woning in verhuurde staat is verkocht, zodat wordt voorbijgegaan aan haar daarop gebaseerde stelling dat een hogere waarde van de woning dan € 68.717,- dient te worden gehanteerd. De vrouw heeft nog gesteld dat de man bij de verkoop naast de € 68.717,- nog bedragen “onder de tafel” heeft ontvangen, doch zij heeft deze stelling onvoldoende onderbouwd, zodat het hof daaraan voorbijgaat.
Voor de berekening van het vermogen van de man ten tijde van de huwelijksontbinding gaat het hof uit van de verkoopopbrengst van de woning ad € 68.717,- minus de aflossingen van het restant van de schulden ad € 11.306,-. Het vermogen dat als uitgangspunt van de aan de vrouw te verstrekken vergoeding dient te worden gehanteerd bedraagt derhalve € 57.411,-.
Het hof hanteert, evenals de rechtbank heeft gedaan, voor de waardering van de door de man aan de vrouw te betalen vergoeding een percentage van 40% van het door de man opgebouwde vermogen, nu hiertegen geen grieven zijn gericht. Deze vergoeding bedraagt derhalve € 22.964,-.
- 2.7.
Dit leidt tot de volgende beslissing.
- 3.
Beslissing
Het hof:
in principaal en incidenteel appel
vernietigt de beschikkingen waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en, in zoverre opnieuw rechtdoende:
veroordeelt de man tot betaling aan de vrouw van een bedrag van € 22.964,- (zegge: tweeëntwintigduizend negenhonderd vierenzestig euro);
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.G. Kleene-Eijk, M.M.A. Gerritzen-Gunst, en R.G. Kemmers in tegenwoordigheid van mr. F.L.A. Straathof als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 23 maart 2010.