Hier overgenomen zonder de bijbehorende voetnoten.
HR, 24-05-2016, nr. 14/05109
ECLI:NL:HR:2016:960
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
24-05-2016
- Zaaknummer
14/05109
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2016:960, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 24‑05‑2016; (Artikel 81 RO-zaken, Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2016:393, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2016:393, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 29‑03‑2016
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2016:960, Gevolgd
- Vindplaatsen
Uitspraak 24‑05‑2016
Inhoudsindicatie
Medeplegen van diefstal gevolgd van geweld en bedreiging met geweld tegen een politieagent o.a. door tegen de politieauto aan te rijden. Klacht met verwijzing naar de Nijmeegse scooterzaak over het bewezenverklaarde medeplegen van (bedreiging met) geweld, nu het Hof niet heeft vastgesteld wie de bestuurder van de auto is geweest. CAG: ‘s Hofs kennelijke oordeel dat het betrekkelijk onverschillig is wie er achter het stuur heeft gezeten nu verdachten voldoende nauw en bewust met elkaar hebben samengewerkt en verdachte de aanmerkelijke kans op de koop heeft toegenomen dat de bestuurder tegen de politieauto met daarin politieagent X zou aanrijden, geeft niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting omtrent medeplegen, en is niet onbegrijpelijk. HR: art. 81.1 RO. Samenhang met 15/02438.
Partij(en)
24 mei 2016
Strafkamer
nr. S 14/05109
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam van 3 oktober 2014, nummer 23/004778-12, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1989.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft R.P. van der Graaf, advocaat te Utrecht, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal P.C. Vegter heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van de middelen
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en Y. Buruma, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 24 mei 2016.
Conclusie 29‑03‑2016
Inhoudsindicatie
Medeplegen van diefstal gevolgd van geweld en bedreiging met geweld tegen een politieagent o.a. door tegen de politieauto aan te rijden. Klacht met verwijzing naar de Nijmeegse scooterzaak over het bewezenverklaarde medeplegen van (bedreiging met) geweld, nu het Hof niet heeft vastgesteld wie de bestuurder van de auto is geweest. CAG: ‘s Hofs kennelijke oordeel dat het betrekkelijk onverschillig is wie er achter het stuur heeft gezeten nu verdachten voldoende nauw en bewust met elkaar hebben samengewerkt en verdachte de aanmerkelijke kans op de koop heeft toegenomen dat de bestuurder tegen de politieauto met daarin politieagent X zou aanrijden, geeft niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting omtrent medeplegen, en is niet onbegrijpelijk. HR: art. 81.1 RO. Samenhang met 15/02438.
Nr. 14/05109 Zitting: 29 maart 2016 | Mr. P.C. Vegter Conclusie inzake: [verdachte] |
De verdachte is bij arrest van 3 oktober 2014 door het gerechtshof Amsterdam wegens “medeplegen van opzetheling”, “opzetheling”, “diefstal door twee of meer verenigde personen” en “telkens: diefstal waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak, gevolgd van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen”, veroordeeld tot een gevangenisstraf van dertig maanden onvoorwaardelijk met aftrek als bedoeld in art. 27 Sr. Voorts heeft het hof gelast de tenuitvoerlegging van de onder parketnummer 15-710021-10 door de politierechter te Haarlem bij vonnis van 21 september 2010 voorwaardelijk opgelegde werkstraf en de onder parketnummer 09-753118-10 door de meervoudige kamer te ’s-Gravenhage bij vonnis van 7 september 2010 voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf. Tot slot heeft het hof beslist ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij, een en ander zoals bepaald in het arrest.
Er bestaat samenhang met de zaak 15/02438. In deze zaak zal ik vandaag ook concluderen.
Namens de verdachte heeft mr. R.P. van der Graaf, advocaat te Utrecht, twee middelen van cassatie voorgesteld.
Het eerste middel klaagt over het onder feit 4 en feit 5 bewezenverklaarde medeplegen van diefstal gevolgd van geweld en bedreiging met geweld op de grond dat het medeplegen van het geweld dan wel de bedreiging met geweld niet kan volgen uit de bewijsmiddelen.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
“feit 4:
hij op 06 april 2012 te Emmeloord, gemeente Noordoostpolder, tezamen en in vereniging met anderen met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een pand aan [a-straat 1] heeft weggenomen een geldbedrag van (ongeveer) 100 euro, telefoonkaarten en een telefoon, toebehorende aan [betrokkene 1] , waarbij verdachte en zijn mededaders zich de toegang tot de plaats des misdrijfs hebben verschaft door middel van braak en welke diefstal werd gevolgd van geweld en bedreiging met geweld tegen een lid van het observatieteam van de politie Flevoland/Gooi en Vechtstreek, codenummer Q118, gepleegd met het oogmerk om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en zijn mededaders de vlucht mogelijk te maken, en het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en welke bedreiging met geweld bestonden uit het navolgende:
verdachte en zijn mededaders hebben samen kort na het plegen van bovenomschreven strafbaar feit - als bestuurder en passagiers gereden in een auto (Audi). Zij kwamen met die Audi genoemd lid van het observatieteam (verder genoemd Q118) tegemoet rijden en zijn die in een auto (Volvo) rijdende Q118 voorbij gereden;
vervolgens zijn zij met die Audi gekeerd en hebben met hoge snelheid (tussen de 120 en 140 kilometer per uur of hoger) die door Q118 bestuurde Volvo achtervolgd;
toen de door verdachte of een van zijn mededaders bestuurde Audi met genoemde snelheid naast de Volvo van Q118 reed is met die Audi een slingerende beweging naar rechts gemaakt in de richting van de door Q118 bestuurde Volvo;
vervolgens is de door Q118 bestuurde Volvo door de Audi van verdachte en zijn mededaders ingehaald en is met de laatstgenoemde Audi scherp naar rechts gestuurd, waarna men (kort) voor de Volvo van die Q118 is gaan rijden;
vervolgens werd de Audi van verdachte en zijn mededaders afgeremd en moest Q118 maximaal remmen om een aanrijding met de Audi van verdachte en zijn mededaders te voorkomen; nadat beide auto's tot stilstand waren gekomen, zijn verdachte en zijn mededaders uit de Audi gestapt en in de richting van de Volvo waarin die Q118 zat afgerend;
vervolgens is Q118 in zijn Volvo achteruit gereden en zijn verdachte en zijn mededaders eveneens achteruitrijdend die Q118 gevolgd;
toen die Q118 gedeeltelijk met de door hem bestuurde Volvo was gedraaid en zich dwars op de rijbaan bevond is verdachte of een van zijn mededaders opzettelijk met aanmerkelijke snelheid met de door hem bestuurde Audi tegen de zijkant van de door Q118 bestuurde Volvo aangereden.”
en
“feit 5:
hij op 06 april 2012 te Emmeloord, gemeente Noordoostpolder, tezamen en in vereniging met anderen met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een pand aan de [b-straat 1] heeft weggenomen telefoons en tablets toebehorende aan telefoonwinkel " [A] " waarbij verdachte en zijn mededaders zich de toegang tot de plaats des misdrijfs hebben verschaft door middel van braak en welke diefstal werd gevolgd van geweld en bedreiging met geweld tegen een lid van het observatieteam van de politie Flevoland/Gooi en Vechtstreek, codenummer Q118, gepleegd met het oogmerk om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en zijn mededaders de vlucht mogelijk te maken, en het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en welke bedreiging met geweld bestonden uit het navolgende:
verdachte en zijn mededaders hebben samen na het plegen van bovenomschreven strafbaar feit - als bestuurder en passagiers gereden in een auto (Audi). Zij kwamen met die Audi genoemd lid van het observatieteam (verder genoemd Q118) tegemoet rijden en zijn die in een auto (Volvo) rijdende Q118 voorbij gereden;
vervolgens zijn zij met die Audi gekeerd en hebben met hoge snelheid (tussen de 120 en 140 kilometer per uur of hoger) die door Q118 bestuurde Volvo achtervolgd;
toen de door verdachte of een van zijn mededaders bestuurde Audi met genoemde snelheid naast de Volvo van Q118 reed is met die Audi een slingerende beweging naar rechts gemaakt in de richting van de door Q118 bestuurde Volvo;
vervolgens is de door Q118 bestuurde Volvo door de Audi van verdachte en zijn mededaders ingehaald en is met de laatstgenoemde Audi scherp naar rechts gestuurd, waarna men (kort) voor de Volvo van die Q118 is gaan rijden;
vervolgens werd de Audi van verdachte en zijn mededaders sterk afgeremd en moest Q118 maximaal remmen om een aanrijding met de Audi van verdachte en zijn mededaders te voorkomen; nadat beide auto's tot stilstand waren gekomen, zijn verdachte en zijn mededaders uit de Audi gestapt en in de richting van de Volvo waarin die Q118 zat afgerend;
vervolgens is Q118 in zijn Volvo achteruit gereden en zijn verdachte en zijn mededaders eveneens achteruitrijdend die Q118 gevolgd;
toen die Q118 gedeeltelijk met de door hem bestuurde Volvo was gedraaid en zich dwars op de rijbaan bevond is verdachte of een van zijn mededaders opzettelijk met aanmerkelijke snelheid met de door hem bestuurde Audi tegen de zijkant van de door Q118 bestuurde Volvo aangereden.”
6. Het hof heeft ten aanzien van het bewijs - met overneming van de overwegingen van de Rechtbank - voor zover hier van belang het volgende overwogen1.:
“Het hof neemt de bewijsoverwegingen van de rechtbank over met de aanvulling dat drie personen uit de Audi stappen en op Q118 af komen rennen (voetnoot 20).
In de (vroege) ochtend van 4 april 2012 wordt in een woning aan [c-straat 1] in Oostwoud ingebroken. Daarbij wordt onder meer een op het erf staande personenauto Audi RS4 met kenteken [AA-00-BB] (hierna: de Audi) weggenomen. Met behulp van een track & trace systeem traceert de politie de Audi op 5 april 2012 op de Sportveldweg in Nieuw-Vennep. De politie plaatst vervolgens een peilbaken onder de Audi en observeert de Audi vanaf 5 april 2012 om 23.15 uur. Onder de observanten bevindt zich een verbalisant, aangeduid als agent Q118, lid van het observatieteam van de politie Flevoland/Gooi en Vechtstreek, in een niet herkenbare dienstauto, een grijze Volvo (hierna: de Volvo).
Op 6 april 2012 om 01.13 uur rijdt de Audi richting Giethoorn, gemeente Steenwijkerland. Daar stopt hij om 01.16 uur ter hoogte van een pand gelegen aan de [d-straat 1] . In deze nacht wordt in dit pand ingebroken. Er worden drie portemonnees, een geldbedrag, een rijbewijs, ID-kaarten, een bankpas, een OV-kaart, andere pasjes en een Samsung fotocamera van [betrokkene 2] , [betrokkene 3] en/of [betrokkene 4] weggenomen. Om 02.13 uur zien agenten drie mannen in de Audi zitten. De Audi komt om 02.20 uur weer in beweging en rijdt in de richting van Emmeloord, gemeente Noordoostpolder. In Emmeloord aangekomen staat de Audi om 02.59 uur stil op de kruising van het Achterom en de Noordzijde. Om 03.14 uur hoort een agent harde klappen, gevolgd door een inbraakalarm in de buurt van de Noordzijde in Emmeloord. Het inbraakalarm blijkt afkomstig van telefoonwinkel [A] aan de [b-straat 1] . Daar is de toegangsdeur geforceerd en zijn telefoons en tablets weggenomen. Diezelfde nacht wordt er ingebroken in een pand aan [a-straat 1] te Emmeloord, waar ongeveer 100 euro, telefoonkaarten en een telefoon van [betrokkene 1] worden weggenomen.
Om 03.17 uur rijdt de Audi verder, waarna deze om 03.25 uur kort stilstaat op de Schokkerringweg. Op dat moment staan de deuren van de Audi open. Kort daarna, om 03.35 uur, worden op die plek onder andere visitekaartjes met de tekst “ [A] ” aangetroffen. Vervolgens zien de agenten dat de Audi met hoge snelheid richting Nagele rijdt. Agent Q118 rijdt op dat moment in de Volvo in Nagele en op de Ploegstraat passeren beide auto’s elkaar. Q118 ziet de Audi keren en vervolgens met hoge snelheid, minimaal 120 kilometer per uur, achter hem aan komen rijden. Op het moment waarop de Audi hem inhaalt, ziet Q118 drie personen in de Audi zitten. Alle drie kijken ze in zijn richting. De Audi maakt een slingerbeweging waardoor Q118 denkt dat hij geraakt wordt. Maar de Audi passeert de Volvo en maakt een scherpe beweging naar rechts en remt af. Q118 moet maximaal remmen om een aanrijding te voorkomen. Op het moment dat beide auto’s stil staan, stappen drie personen uit de Audi en komen op Q118 af rennen. Q118 rijdt daarop achteruit, waarna de Audi hem eveneens achteruitrijdend volgt.
Omdat de Audi veel sneller rijdt, probeert Q118 de Volvo in een slip te keren. Op het moment dat hij gedeeltelijk is gedraaid en de Volvo zich dwars op de rijbaan bevindt, rijdt de Audi hard tegen de door Q118 bestuurde Volvo aan. De Audi raakt de Volvo net achter de middenstijl. De Audi vervolgt zijn weg met hoge snelheid. Om 04.33 uur wordt door leden van het arrestatieteam een stopteken gegeven. Dit wordt genegeerd en om 04.55 uur rijdt de Audi de grens met België over. Daar stopt de Audi op de Donckstraat in de deelgemeente Meer.
Drie personen stappen uit de Audi en gaan te voet verder. Omstreeks 05.01 uur bevinden zij zich in de nabijheid van de kruising van de Donckstraat en de Rommenstraat en vervolgens lopen zij vanuit de Rommenstraat de N146 op. Om 05.16 uur splitst één persoon zich af van de andere twee. Een agent in een politiehelikopter blijft de twee bij elkaar gebleven personen volgen met behulp van de thermische camera en het beeldscherm in de helikopter totdat deze om 05.24 uur buiten bij een loods worden aangehouden. Dit betreft de verdachten [verdachte] en [betrokkene 5] . In het verlengde van deze zelfde loods wordt om 05.30 uur, nabij perceel [e-straat 1] , verdachte [medeverdachte] aangetroffen en aangehouden. De Audi wordt onderzocht. In de Audi worden onder meer de volgende goederen aangetroffen: een breekijzer, een Samsung fotocamera en een Nokia telefoon. De Samsung fotocamera is op 6 april 2012 gestolen uit het pand [d-straat 1] in Giethoorn. Uit onderzoek naar de Nokia telefoon komt naar voren dat deze afkomstig is van [A] , [b-straat 1] te Emmeloord. Het breekijzer is gebruikt bij de inbraak op 6 april 2012 in het pand aan de [a-straat 1] in Emmeloord, waarbij de toegangsdeur en een binnendeur zijn geforceerd.
(…)”
7. In aanvulling hierop bevat het bestreden arrest - in respons op het terzake in hoger beroep gevoerde verweer - nog de volgende bewijsoverwegingen:
“Nadere bewijsoverwegingen
Nadere bewijsoverweging ten aanzien van de feiten 3, 4 en 5.
Uit hetgeen hiervoor is omschreven onder relevante feiten en omstandigheden, volgt dat verdachte een inzittende van de Audi is geweest. Immers, de agent in de politiehelikopter heeft verdachte en zijn medeverdachte [betrokkene 5] tot aan de aanhouding niet uit het oog verloren.
Dan ligt de vraag voor of de verdachte de ten laste gelegde inbraken heeft gepleegd. Uit de peilbakengegevens en de observatie volgt dat de Audi ter plaatse was op het moment dat werd ingebroken in de panden van de feiten 3, 4 en 5. Wat betreft het vijfde feit kan dit tot op de minuut nauwkeurig worden vastgesteld, nu op dat moment het inbraakalarm is afgegaan. Daar komt bij dat gestolen goederen van zowel het derde, het vierde als het vijfde feit zijn aangetroffen in - of op een stopplaats van - de Audi en dat het breekijzer uit de Audi gebruikt is bij de inbraak van het vierde feit. Op diverse momenten in de periode van 5 april 2012 om 23.15 uur tot aan de aanhouding van de verdachten op 6 april 2012 is gezien dat steeds drie personen in de Audi zaten. Er is geen contact met anderen of een wisseling van de samenstelling van het drietal waargenomen. Verdachte zelf heeft hierover ook niets verklaard. Gelet op het voorgaande is komen vast te staan dat de aangehouden verdachten vanaf 5 april 2012 te 23.15 uur de enige inzittenden van de Audi zijn geweest en in bewuste en nauwe samenwerking de inbraken zoals onder 3, 4 en 5 ten laste gelegd hebben gepleegd.
Hoewel niet is komen vast te staan wie de bestuurder van de Audi is geweest, acht het hof het medeplegen van het geweld en de bedreiging met geweld van de feiten 4 en 5 wettig en overtuigend bewezen. De verdachte en zijn medeverdachten hebben Q118 op een dreigende wijze aangekeken, zijn vervolgens na het klemrijden door de bestuurder alle drie op hem af gerend, zijn weer in de Audi gestapt, waarna de Audi met opzet tegen de Volvo die door Q118 werd bestuurd, is aangereden. Vervolgens hebben zij gezamenlijk hun weg vervolgd. Dit maakt dat zij de bedreiging met geweld zelf hebben gepleegd en dat degenen van hen die niet de bestuurder van de Audi waren met voornoemd geweld hebben ingestemd en dat hun rollen onderling inwisselbaar zijn geweest. Aldus is sprake geweest van een nauwe en bewuste samenwerking en derhalve van medeplegen door de verdachte en zijn medeverdachten.
Het hof is voorts van oordeel dat causaal verband bestaat tussen voornoemd geweld en bedreiging met geweld en de inbraken. Op het moment waarop de verdachte en zijn medeverdachten de inbraken zoals omschreven in feiten 4 en 5 pleegden, ging bij [A] het inbraakalarm af. Op dat moment wisten de verdachte en zijn medeverdachten dat ze op heterdaad waren betrapt en vluchtten zij weg in de Audi. Deze vlucht was nog gaande op het moment dat zij Q118 in een Volvo zagen rijden. Uit hun hierboven beschreven gedrag vanaf dat moment leidt het hof af dat zij zich geobserveerd wisten door de bestuurder van de Volvo. Dat de verdachte met zijn medeverdachten na het geweld en de bedreiging met geweld de vlucht voortzette leidt tot de slotsom dat het geweld en de bedreiging tot doel hadden zich te onttrekken aan de politie en de gestolen buit te verzekeren.”
8. Het middel spitst zich toe op het bewezenverklaarde medeplegen van het geweld. In de toelichting wordt onder verwijzing naar onder meer de Nijmeegse scooterzaak betoogd dat, nu niet kan worden vastgesteld wie de bestuurder van de Audi is geweest, de verdachte niet verantwoordelijk kan worden gehouden voor het geweld dat door de bestuurder van de Audi is toegepast tegen agent C118, de bestuurder van de Volvo. De verdachte kan derhalve niet als medepleger van de geweldscomponent - naar ik begrijp: het door de bestuurder van de Audi aanrijden van de Volvo met daarin agent Q118 - worden aangemerkt, aldus het middel.2.
9. Vooropgesteld moet worden dat het bestanddeel “door twee of meer verenigde personen” als bedoeld in art. 312, tweede lid onder 2, Sr kan worden opgevat als ‘medeplegen’ in de zin van art. 47 Sr.3.Om van medeplegen te kunnen spreken is in ieder geval ‘een bewuste en nauwe samenwerking’ tussen verdachte en zijn medeverdachte(n) vereist. Aan die samenwerking kan in de praktijk op verschillende manieren invulling worden gegeven. Niet noodzakelijk is dat medeplegers een zelfde rol of dezelfde gedragingen verrichten. Sterker nog, zolang sprake blijft van voldoende nauwe en bewuste samenwerking is niet steeds vereist dat een medepleger zelf enige uitvoeringshandeling verricht. Bij het aannemen van deze ’passieve deelneming’ dient wel enige terughoudendheid te worden betracht en zal nader bewijs nodig zijn voor de vereiste nauwe samenwerking. Zo zal de enkele omstandigheid dat naast de verdachte een tweede persoon tijdens het misdrijf aanwezig is en deze persoon zich daar niet van distantieert zonder nadere motivering in het algemeen onvoldoende zijn om tot een bewezenverklaring voor medeplegen te komen. Om in de woorden van De Hullu te spreken, zal het antwoord op de vraag ‘waarom het belang van de bijdrage van een minder zichtbaar handelende medepleger voldoende substantie had’ nadere motivering behoeven.4.
10. Het hof heeft overwogen dat niet kan worden vastgesteld wie de bestuurder van de Audi is geweest op het moment dat de Audi achteruit inreed op de overdwars op de weg staande Volvo met daarin agent Q118. Wel is komen vast te staan dat de verdachte één van de drie inzittenden van de Audi was. Voorts staat in cassatie vast dat de verdachte zich samen met de andere twee verdachten schuldig heeft gemaakt aan de tenlastegelegde voorafgegane diefstallen met braak.5.Tot slot heeft het hof overwogen dat zowel het medeplegen van de bedreiging met geweld als het medeplegen van het geweld wettig en overtuigend kunnen worden bewezen. Daarbij heeft het hof de volgende feiten en omstandigheden in aanmerking genomen:
(i) de verdachte en zijn medeverdachten hebben agent Q118 op een dreigende wijze aangekeken (tijdens het inhalen van de Volvo);
(ii) de verdachte en zijn medeverdachten zijn na het klemrijden alle drie uitgestapt en op agent Q118 afgerend;
(iii) de verdachte en zijn medeverdachten zijn vervolgens alle drie weer ingestapt in de Audi;
(iv) de Audi is daarna met opzet tegen de Volvo met daarin agent Q118 aangereden;
(v) vervolgens hebben verdachte en zijn medeverdachten gezamenlijk hun weg in die Audi vervolgd.
11. Hieruit heeft het hof de gevolgtrekking gemaakt dat de verdachte in elk geval heeft deelgenomen aan de bedreiging met geweld, daar hij terzake van de bedreiging zelf uitvoeringshandelingen heeft verricht (ik begrijp: het dreigend kijken en het uitstappen en dreigend op agent Q118 afrennen). Het middel klaagt hier verder niet over (zie noot 2)6.. Voorts trekt het hof hieruit ook de conclusie dat de verdachte - voor zover hij zelf al niet de bestuurder van de Audi was7.- in elk geval als inzittende van de Audi met voornoemd geweld heeft ingestemd en dat de rollen van de bestuurder en de twee overige inzittenden onderling inwisselbaar zijn geweest. In andere woorden, het hof schaart ook de geweldshandeling gepleegd door de bestuurder van de Audi onder het medeplegen en neemt daarmee aan dat de verdachte op zijn minst voorwaardelijk opzet heeft gehad op de aanmerkelijke kans dat zijn medeverdachte op de agent in zou rijden.
12. Ik vind dat niet onbegrijpelijk. In weerwil van wat het middel kennelijk wil, is de omstandigheid dat de verdachte zich niet op enig moment heeft gedistantieerd (of kunnen distantiëren, zoals het middel nog aanvoert) van het gebeuren door uit de Audi te stappen, niet van doorslaggevend belang. Het hof betrekt immers ook de bedreiging in zijn beoordeling, iets wat de steller van het middel kennelijk zo niet leest.8.De vereiste bewuste en nauwe samenwerking tussen de bestuurder en zijn bijrijders wordt derhalve ook door andere factoren ingevuld. Dat de verdachte samen met zijn twee mededaders is uitgestapt en dreigend op de agent Q118 is afgerend duidt er mijns inziens op dat het opzet van de verdachte er mede op gericht was de agent Q118 te doen stoppen respectievelijk te intimideren teneinde de (verdere) vlucht na de gepleegde inbraken veilig te stellen. Verdachtes handelen past in het algemene beeld van drie daders die koste wat kost aan een mogelijke achtervolging en inrekening door de politie wensten te ontkomen. Hierbij mag niet onvermeld blijven dat de daders de inbraken gezamenlijk hebben gepleegd, gezamenlijk in de gestolen (!) Audi op de vlucht zijn geslagen, zelf de confrontatie met de agent Q118 hebben opgezocht door hem te gaan achtervolgen, hem klem te rijden en gezamenlijk dreigend op hem af te rennen, na de confrontatie met de agent Q118 gezamenlijk de vlucht hebben hervat, onderweg een stopteken van het arrestatieteam hebben genegeerd, doorgereden zijn naar België, daar de Audi hebben verlaten, zich lopend hebben opgesplitst waarna de drie verdachten uiteindelijk toch door de (achtervolgende) politie zijn aangehouden. Dit duidt niet op een scenario waarin de verdachte tegen wil en dank slechts als passagier in de Audi heeft gezeten.
13. Tegen deze achtergrond getuigt het kennelijke oordeel van het hof, dat het betrekkelijk onverschillig is wie er achter het stuur heeft gezeten nu de verdachten voldoende nauw en bewust met elkaar hebben samengewerkt9.en dat de verdachte de aanmerkelijke kans dat de bestuurder van de Audi de Volvo met daarin agent Q118 aan zou rijden op de koop heeft toegenomen, dan ook niet van een onjuiste rechtsopvatting omtrent medeplegen, noch is het onbegrijpelijk.10.Met name niet - en ik merk het nog maar even op - nu de bestuurder van de Audi de Volvo eerst al bijna van de weg had gereden en vervolgens heeft klemgereden door voor de Volvo te gaan rijden en vol op de rem te gaan staan met het risico dat de agent Q118 niet op tijd had kunnen remmen en - met hoge snelheid - achterop de Audi zou zijn gebotst. Door als verdachte dan weer in de Audi in te stappen neem je het zeer gevaarzettende rijgedrag met de daarbij horende risico’s en mogelijke geweldshandelingen mijns inziens op de koop toe. Het gaat dan niet aan om het één wel, en het ander niet onder het (voorwaardelijk) opzet te scharen.
14. Het middel faalt.
15. Het tweede middel klaagt over de motivering van de onder feit 2 subsidiair bewezenverklaarde opzetheling van een laptop.
16. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
“feit 2 subsidiair:
hij op 06 april 2012 in de gemeente Boskoop een laptop, merk Apple voorhanden heeft gehad terwijl hij ten tijde van het voorhanden krijgen van die laptop wist dat het een door misdrijf verkregen goed betrof.”
17. Het hof heeft ten aanzien van het bewijs - met overneming van de overwegingen van de Rechtbank - voor zover hier van belang het volgende overwogen11.:
“(…)
Na aanhouding van de verdachte wordt op 6 april 2012 een doorzoeking gedaan in zijn woning in Boskoop. Daarbij wordt in een afvalbak in de tuin een laptop van het merk Apple aangetroffen. Bij het aanzetten van deze laptop staat op het computerscherm vermeld: ‘deze MacBook is gestolen van [betrokkene 6] ’.”
18. Ter terechtzitting in hoger beroep van 19 september 2014 is door de verdediging dienaangaande het volgende verweer gevoerd12.:
“(…)
Feit 2 subsidiair
De verdediging verzoekt Uw Hof cliënt van dit feit vrij te spreken. Cliënt heeft nimmer wetenschap gehad van de aanwezigheid van de laptop in of rond de woning waar hij verbleef. Cliënt heeft niet de beschikking gehad over deze laptop, heeft niet als heer en meester over deze laptop kunnen beschikken en is zich in meerdere of mindere mate niet bewust geweest van de aanwezigheid van de laptop in de kliko achter de woning. Geen technisch bewijs (dacty, DNA) dat het tegendeel bewijst. De locatie waar de laptop wordt aangetroffen is voor meerdere personen vrij toegankelijk.”
19. Het hof heeft - in reactie op onder meer dit verweer - nog het volgende overwogen:
“Nadere bewijsoverweging ten aanzien van feit 1 en 2
De Audi is geobserveerd vanaf 5 april 2012 om 23.15 uur. Dit betekent dat de Audi enige tijd na de inbraak op 4 april 2012 uit zicht is geweest. Het bezit van de Audi op 5 en 6 april 2012 en het bezit van de laptop, die in dezelfde nacht met de Audi op 4 april 2012 is gestolen uit een woning in Oostwoud, is naar het oordeel van het hof onvoldoende om tot wettig en overtuigend bewijs te komen dat de verdachte deze goederen heeft gestolen. Het hof komt daarom tot een vrijspraak van het onder 1 primair en 2 primair ten laste gelegde.
Anders ligt dit voor de onder 1 subsidiair en 2 subsidiair ten laste gelegde heling. Uit het feit dat de Audi een kostbare personenauto betreft en dat de verdachte geen verklaring heeft willen geven voor voornoemd bezit van zowel de auto als de laptop, die beide in de nacht van 4 april 2012 waren gestolen in Oostwoud, leidt het hof af dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte ten tijde van het voorhanden krijgen van deze goederen wist dat het door misdrijf verkregen goederen betrof.”
20. In de toelichting op het middel wordt niet meer aangevoerd dan dat in het licht van het gevoerde verweer in hoger beroep een bewezenverklaring voor opzetheling van de laptop bij gebrek aan een nadere motivering - die ontbreekt - niet begrijpelijk is.
21. Ik stel vast dat het hof zich ten aanzien van de bewezenverklaring heeft bediend van een nadere bewijsmotivering. In zoverre faalt dan ook het middel. Voorts zijn de overwegingen van het hof niet onbegrijpelijk. De Audi en de laptop zijn afkomstig van dezelfde inbraak op 4 april 2012. In cassatie staat vast dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan medeplegen van opzetheling van de Audi (feit 1 subsidiair). Met die geheelde Audi zijn de verdachte en zijn medeverdachten in de nacht van 5 op 6 april 2012 op ‘strooptocht’ gegaan. Na zijn aanhouding wordt de laptop bij een doorzoeking van zijn woning ‘weggegooid’ aangetroffen in de kliko in de tuin van de verdachte. De meldtekst die verschijnt bij het opstarten van de laptop vermeldt dat de laptop gestolen is. De verdachte beroept zich zowel in eerste aanleg als in hoger beroep ten aanzien van de Audi en de laptop op zijn zwijgrecht. Tegen de achtergrond van deze bijzondere omstandigheden13.en bij gebrek aan een (plausibele) uitleg van de verdachte omtrent zijn bezit van de gestolen laptop is niet onbegrijpelijk dat het hof (ook) de opzetheling van de laptop heeft bewezenverklaard. Dat de verdachte op het moment van voorhanden krijgen wel zou hebben geweten dat de (dure) Audi gestolen was, maar op het moment van voorhanden krijgen14.niet zou hebben geweten van de criminele herkomst van de bij hem aangetroffen en van diezelfde diefstal afkomstige laptop, komt mij zeer onwaarschijnlijk voor.15.
22. Het middel faalt.
23. Beide middelen falen en kunnen worden afgedaan met de aan art. 81, eerste lid, RO ontleende motivering.
24. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
25. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 29‑03‑2016
Ik merk hier overigens op dat de steller in de aanhef van het middel tevens klaagt over het bewezenverklaarde medeplegen van bedreiging met geweld. In de toelichting wordt dit evenwel niet nader onderbouwd. Integendeel: de steller van het middel schrijft op pagina 6 van de schriftuur: “(…) Vervolgens overweegt het Hof dat nadat de bestuurder van de Audi de Volvo tot stoppen heeft gebracht de drie verdachten uit de Audi stappen en vervolgens op de Volvo afrennen. Dit zou onder omstandigheden te kwalificeren kunnen zijn als ‘bedreiging met geweld’ maar zeker niet als ‘gevolgd van geweld’ in de zin van art. 312 Sr.”
HR 17 november 1981, ECLI:NL:HR:1981:AC7387, NJ 1983/84, r.o. 8 en de conclusie van mijn ambtgenoot Hofstee voor HR 20 november 2012, ECLI:NL:HR:2012:BY0267, NJ 2012/677 (PHR:2012:BY0267).
Vgl. mijn conclusie van 13 januari 2015 voor HR 10 maart 2015, ECLI:NL:PHR:2015:178.
Immers dit wordt in cassatie niet bestreden.
Behalve dan dat de steller betoogd dat het dreigend aankijken (tijdens het inhalen van de Volvo) van agent Q118 een interpretatie van de agent zelf is en niet relevant nu het niet terugkomt in de tenlastelegging of bewezenverklaring. Wat hier ook van zij, bespreking hoeft dit onderdeel niet nu met het uitstappen en dreigend op agent Q118 afrennen voldoende overblijft om de bedreiging te constitueren.
Het hof overweegt immers: “(…) dat degenen van hen die niet de bestuurder van de Audi waren met voornoemd geweld hebben ingestemd en dat hun rollen onderling inwisselbaar zijn geweest.”
De steller van het middel isoleert de bedreiging uit het feitencomplex en stelt vervolgens dat ‘het hof ten aanzien van de verweten geweldshandelingen niet meer vaststelt dan dat de overige verdachten samen hun weg hebben vervolgd en dùs zouden hebben ingestemd met het geweld waardoor er dùs sprake zou zijn van inwisselbaarheid van rollen (…)’. In zoverre berust het middel evenwel op een verkeerde lezing van het arrest.
Dat het hof hier spreekt van ‘inwisselbaarheid van rollen’ vat ik dan ook in die zin op: het hof heeft hier kennelijk niet meer bedoeld dat dat het niet uitmaakt wie er achter het stuur heeft gezeten, nu uit andere factoren voldoende blijkt van de nauwe en bewuste samenwerking.
Vgl. ook de conclusie van mijn ambtgenoot Knigge in de Nijmeegse scooterzaak, HR 17 december 2013, ECLI:NL:HR:2013:1964, NJ 2014/514 (PHR:2013:1080) alsmede de conclusie van mijn ambtgenoot Machielse voor HR 30 maart 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL2855 (PHR:2010:BL2855).
Hier overgenomen zonder de bijbehorende voetnoten.
Zie de pleitnotities in hoger beroep van 19 september 2014, p.2.
Dit in tegenstelling tot de zaak waarin Uw Raad arrest wees op 29 maart 2011 waarin ik bij gebrek aan dergelijke bijzondere omstandigheden concludeerde tot vernietiging van de in die zaak bewezenverklaarde opzetheling: HR 29 maart 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP3955 (PHR:2011:BP3955).
Alhoewel het hof dit niet uitdrukkelijk overweegt, volgt uit de bewijsvoering dat het moment van voorhanden krijgen van de laptop heeft gelegen tussen het moment van de diefstal ervan op 4 april 2012 en het aantreffen ervan bij de doorzoeking op 6 april 2012.
Oftewel: onder die bijzondere omstandigheden kon het hof de verdachte tegenwerpen dat hij geen verklaring heeft gegeven voor de bij hem aangetroffen laptop. Vgl. hiertoe Vellinga in zijn conclusie voor HR 13 oktober 2009, ECLI:NL:HR:2009:BJ3675 (PHR:2009:BJ3675).