ABRvS, 10-07-2013, nr. 201208548/1/R2
ECLI:NL:RVS:2013:210
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
10-07-2013
- Zaaknummer
201208548/1/R2
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2013:210, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 10‑07‑2013; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
- Wetingang
- Vindplaatsen
JOM 2014/28
Uitspraak 10‑07‑2013
Inhoudsindicatie
Bij besluit van 23 april 2012 heeft het college van burgemeester en wethouders aan [appellant] een dwangsom toegekend als bedoeld in de wet dwangsom en beroep bij niet tijdig beslissen.
201208548/1/R2.
Datum uitspraak: 10 juli 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te Lochem,
en
de raad van de gemeente Lochem,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 23 april 2012 heeft het college van burgemeester en wethouders aan [appellant] een dwangsom toegekend als bedoeld in de wet dwangsom en beroep bij niet tijdig beslissen.
Bij besluit van 21 mei 2012 heeft de raad het verzoek van [appellant] om het bestemmingsplan "Lochem West II" gedeeltelijk te herzien ten behoeve van woningbouw op het perceel kadastraal bekend Lochem E […], afgewezen.
Tegen deze besluiten heeft [appellant] bezwaar gemaakt. Daarbij heeft hij de raad verzocht om met toepassing van artikel 7:1a van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) in te stemmen met rechtstreeks beroep bij de administratieve rechter. De raad heeft ingestemd met het verzoek en het bezwaarschrift ter behandeling als beroepschrift doorgezonden naar de rechtbank Zutphen. De rechtbank Zutphen heeft het beroep doorgezonden naar de Afdeling.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 14 februari 2013, waar [appellant] is verschenen.
Na het sluiten van het onderzoek ter zitting heeft de Afdeling het onderzoek heropend met toepassing van artikel 8:68 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) en de raad om een nadere toelichting gevraagd. Bij brief van 18 maart 2013 heeft de raad aan dit verzoek voldaan. Daartoe in de gelegenheid gesteld, heeft [appellant] daarop een reactie ingediend.
De Afdeling heeft de zaak op een tweede zitting behandeld op 23 mei 2013, waar [appellant] is verschenen.
Overwegingen
Het besluit van 23 april 2012
1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 4 mei 2010 in zaak nr. 201001808/1/R3) is het nemen van een besluit omtrent de vaststelling van een bestemmingsplan, ook in het geval daaraan een aanvraag ten grondslag ligt, niet het nemen van een beschikking op aanvraag als bedoeld in artikel 4:17 gelezen in samenhang met artikel 1:3, tweede lid, van de Awb. Dit betekent dat de artikelen 4:17 tot en met 4:20 van de Awb niet van toepassing zijn.
1.1. Het vorenstaande heeft tot gevolg dat [appellant] niet kan bewerkstelligen wat hij met het beroep heeft beoogd, te weten een verhoging van het bedrag van de dwangsom, zodat het beroep tegen het besluit van 23 april 2012 reeds daarom ongegrond is.
Het besluit van 21 mei 2012
2. Het verzoek tot herziening van het bestemmingsplan "Lochem West II" ziet op een wijziging van de bestemming "Openbaar Groen" in "Wonen" voor het perceel aan de Oude Enkweg, kadastraal bekend Lochem E […], te Lochem, zodat woningbouw kan worden gerealiseerd.
3. De raad heeft geweigerd mee te werken aan de verzochte herziening omdat het perceel in de Structuurvisie Wonen en Werken 2007-2015 (hierna: de Structuurvisie) niet is opgenomen als potentiële locatie voor woningbouwontwikkeling. Daarbij heeft de raad overwogen dat over het maximum aantal woningen in de gemeente afspraken zijn gemaakt op regionaal niveau die zijn neergelegd in het Kwalitatief Woonprogramma 3 (hierna: KWP 3). Gezien deze afspraken wordt slechts medewerking verleend aan woningbouw op andere locaties dan die zijn genoemd in de Structuurvisie indien dit een meerwaarde heeft, bijvoorbeeld in de vorm van herstructurering. De raad heeft geoordeeld dat in dit geval geen meerwaarde optreedt. Ten aanzien van de door [appellant] genoemde andere woningbouwlocaties heeft de raad gesteld dat deze niet vergelijkbaar zijn met het perceel van [appellant].
4. [appellant] kan zich niet verenigen met het besluit van de raad tot weigering medewerking te verlenen aan de verzochte herziening van het bestemmingsplan. Hiertoe voert hij in de eerste plaats aan dat dit bestemmingsplan dateert uit 1974 en dat de termijn van 10 jaar om een bestemmingsplan te herzien derhalve ruimschoots is overschreden. Daarnaast stelt hij dat inbreiding een betere optie is dan uitbreiding en dat dit ook blijkt uit twee inbreidingsplannen in de directe nabijheid van zijn perceel. [appellant] noemt in dit verband onder andere het perceel van de manege aan de Koedijk en het perceel van Polsvoort. Dat zijn perceel niet als inbreidingslocatie is genoemd in de Structuurvisie is volgens [appellant] onvoldoende motivering voor de weigering, nu het hierin wel had kunnen worden opgenomen en hiervan bovendien kan worden afgeweken. [appellant] voert tot slot aan dat zijn perceel is omgeven door woningen en dat een invulling van zijn perceel voor woningbouw de groene omgeving ten goede komt.
5. Ten tijde van het verzoek van [appellant] gold voor zijn perceel het bestemmingsplan "Lochem West II". Aan het perceel van [appellant] was hierin de bestemming "Openbaar Groen" toegekend. Ingevolge artikel 3.2, eerste lid, van de planregels van dit plan, voor zover thans van belang, waren de voor "Openbaar Groen" aangewezen gronden bestemd voor de aanleg van en het gebruik als openbare groenvoorzieningen, plantsoenen, bermen of taluds met de daarbij behorende andere bouwwerken en anderen werken.
6. De Afdeling stelt voorop dat aan de raad bij het al dan niet vaststellen van een bestemmingsplan beleidsvrijheid toekomt. Die vrijheid vindt haar begrenzing in een goede ruimtelijke ordening en het recht.
6.1. Bij besluit van 8 oktober 2012 heeft de raad het bestemmingsplan "Lochem-West 2010" vastgesteld. Voor het perceel van [appellant] is in dit bestemmingsplan het plandeel met de bestemming "Bos" opgenomen. [appellant] heeft tegen dit besluit beroep ingesteld bij de Afdeling. Ten aanzien van dit beroep heeft de Afdeling in haar uitspraak van heden in zaak nr. 201210661/1/T1/R2, het volgende overwogen:
"6.4. Niet in geschil is dat het perceel van [appellant] in de Structuurvisie niet is aangewezen voor woningbouw. De raad stelt zich derhalve terecht op het standpunt dat het verzoek strijdig is met de Structuurvisie. De Afdeling acht niet onredelijk dat de raad in de specifieke omstandigheden van het geval geen aanleiding heeft gezien af te wijken van zijn beleid en overweegt hiertoe als volgt. Hoewel [appellant] terecht stelt dat het bestemmingsplan "Lochem West II" op het moment van zijn verzoek ouder was dan 10 jaar betekent dit niet dat de raad reeds daarom aan zijn verzoek diende mee te werken. Dat een bestemming reeds lange tijd ongewijzigd is betekent immers niet dat deze reeds daarom niet meer in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. Voorts wordt overwogen dat de enkele omstandigheid dat de raad een voorkeur heeft voor woningbouw op zogenoemde inbreidingslocaties niet betekent dat op elke locatie die geschikt zou kunnen zijn voor inbreiding woningbouw dient te worden toegestaan. Hiervoor is ook van belang dat, naar de raad onweersproken stelt, niet meer woningen worden gebouwd in de gemeente dan dat is afgesproken op regionaal niveau in de vorm van het KWP 3.
Wat betreft de vergelijking die [appellant] maakt met het perceel van de manege aan de Koedijk, het perceel van Polsvoort, het woningbouwproject Etalage van de Toekomst, woningbouw in de kern van Barchem en woningbouw in het zogenoemde Grote Veld is allereerst van belang dat woningbouw wordt toegestaan op het perceel Koedijk en het perceel Polsvoort in verband met herstructurering. De raad heeft hieromtrent toegelicht dat de locatie van Polsvoort voor woningbouw in aanmerking komt in verband met de beëindiging van bedrijfsactiviteiten aan de Zutphenseweg. Op het perceel aan de Koedijk zal een manege plaatsmaken voor woningbouw, aldus de raad. Voor het woningbouwproject Etalage van de Toekomst geldt volgens de raad dat dit een grote binnenstedelijke herstructereringslocatie betreft die qua ligging en afmeting niet vergelijkbaar is met de woningbouwwens van [appellant]. De raad heeft voorts bij brief van 18 maart 2013 verduidelijkt dat de woningbouwlocaties in Barchem zijn opgenomen in de Structuurvisie omdat de ruimtelijke structuur en kwaliteit van Barchem zich leent voor woningbouwlocaties op andere locaties dan bestaande bebouwde locaties en de directe omgeving hiervan. Volgens de raad is behoud van open plekken en groenstructuren binnen een grote kern als Lochem, anders dan in Barchem, belangrijk voor de ruimtelijke kwaliteit, zodat in Lochem wordt ingezet op woningbouw op bestaande bebouwde locaties. In verband met het beroep van [appellant] op het gelijkheidsbeginsel is van betekenis dat de woningen in het Grote Veld recreatiewoningen betreffen. De Afdeling ziet gelet op het vorenstaande geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de door [appellant] genoemde situaties niet overeenkomen met zijn situatie, waardoor het beroep op het gelijkheidsbeginsel faalt.
Tot slot is van betekenis dat [appellant] niet aannemelijk heeft gemaakt dat de ligging van het perceel in een groene omgeving dusdanig bijzonder is dat afgeweken dient te worden van de Structuurvisie. Het betoog faalt."
7. Uit de hierboven vermelde uitspraak van de Afdeling van heden volgt dat de strekking van het beroep van [appellant] en de door hem aangevoerde beroepsgronden tegen het voorliggende besluit grotendeels overeenkomen met de strekking van zijn beroep tegen het besluit van 8 oktober 2012 en de door hem daartegen aangevoerde beroepsgronden. Uit voornoemde uitspraak volgt dat de raad in redelijkheid heeft kunnen afzien van het mogelijk maken van woningbouw op het perceel van [appellant] aan de Oude Enkweg, kadastraal bekend Lochem E […]. De Afdeling ziet geen aanleiding ten aanzien van het voorliggende besluit anders te oordelen.
8. Gelet op het voorgaande is het beroep tegen het besluit van 21 mei 2012 ongegrond.
Proceskosten
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het beroep tegen het besluit van 23 april 2012 ongegrond;
II. verklaart het beroep tegen het besluit van 21 mei 2012 ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.C. Kranenburg, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R. van Baaren, ambtenaar van staat.
w.g. Kranenburg w.g. Van Baaren
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 10 juli 2013
647.