ABRvS, 16-10-2013, nr. 201300837/1/R1 en 201302394/1/R1
ECLI:NL:RVS:2013:2771
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
16-10-2013
- Zaaknummer
201300837/1/R1 en 201302394/1/R1
- Roepnaam
’t Schouw
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2013:2771, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 16‑10‑2013; (Eerste aanleg - meervoudig)
- Vindplaatsen
Uitspraak 16‑10‑2013
Inhoudsindicatie
Bij besluit van 18 oktober 2012 heeft de raad het bestemmingsplan "Watergang - 't Schouw" vastgesteld.
201300837/1/R1 en 201302394/1/R1.
Datum uitspraak: 16 oktober 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant] en anderen, wonend te Watergang, gemeente Waterland,
en
1. de raad van de gemeente Waterland,
2. het college van burgemeester en wethouders van Waterland,
verweerders.
Procesverloop
Bij besluit van 18 oktober 2012 heeft de raad het bestemmingsplan "Watergang - 't Schouw" vastgesteld.
Bij besluit van 15 januari 2013 heeft het college van burgemeester en wethouders hogere waarden als bedoeld in de Wet geluidhinder (hierna: Wgh) vastgesteld ten behoeve van het bestemmingsplan "Watergang - ’t Schouw".
Tegen beide besluiten hebben [appellant] en anderen beroep ingesteld.
De raad en het college van burgemeester en wethouders hebben ieder voor het geding waarin zij verweerder zijn, een verweerschrift ingediend.
[appellant] en anderen, de raad en het college van burgemeester en wethouders hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaken ter zitting behandeld op 12 augustus 2013, waar [appellant] en anderen, vertegenwoordigd door Brandjes-Brust en mr. B.J. Meruma, advocaat te Amsterdam, de raad en het college van burgemeester en wethouders, beide vertegenwoordigd door mr. M.L. Diepenhorst, advocaat te Amsterdam, en G.H. Roerdinkveldboom, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
HET BESLUIT TOT VASTSTELLING VAN HOGERE WAARDEN
1. Het besluit tot vaststelling van hogere waarden is genomen in verband met de vaststelling van het bestemmingsplan "Watergang - ’t Schouw" dat voorziet in de bouw van 54 woningen in ’t Schouw aan de zuidrand van het dorp Watergang, gemeente Waterland. Bij het besluit tot vaststelling van hogere waarden zijn voor de te bouwen woningen waarden voor de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting vanwege de provinciale weg N235 vastgesteld.
2. Het college van burgemeester en wethouders betoogt dat het beroep van [appellant] en anderen tegen het besluit tot vaststelling van hogere waarden niet-ontvankelijk dient te worden verklaard omdat zij geen belanghebbenden zijn bij dat besluit.
2.1.
Ingevolge artikel 1:2, eerst lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
2.2.
Het besluit tot vaststelling van hogere waarden vanwege de voorgenomen bouw van 54 woningen in ’t Schouw aan de zuidrand van het dorp Watergang is een noodzakelijke voorwaarde om deze voorgenomen activiteit, eventueel na het nemen van vervolgbesluiten in het kader van de ruimtelijke ordening, te realiseren. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 27 mei 2009 in zaak nr. 200805817/1/M2) zijn bij een dergelijk besluit rechtstreeks de belangen betrokken van iedere persoon die door de realisering van de voorgenomen activiteit rechtstreeks in zijn belangen wordt geraakt. Nu [appellant] en anderen op korte afstand van de voorziene woningen wonen, worden zij rechtstreeks in hun belangen geraakt door de realisering van de woningen en derhalve eveneens door de vaststelling van hogere waarden voor deze woningen. [appellant] en anderen zijn derhalve belanghebbenden als bedoeld in artikel 1:2, eerste lid, van de Awb bij het besluit tot vaststelling van hogere waarden.
3. Het college van burgemeester en wethouders betoogt voorts dat gelet op artikel 8:69a van de Awb hetgeen [appellant] en anderen hebben aangevoerd niet kan leiden tot vernietiging van het besluit tot vaststelling van hogere waarden.
3.1.
Ingevolge artikel 8:69a van de Awb vernietigt de bestuursrechter een besluit niet op de grond dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept.
4. [appellant] en anderen voeren aan dat in het besluit tot vaststelling van hogere waarden ten onrechte niet alle toegepaste wetsartikelen zijn genoemd en dat het rapport "Akoestisch onderzoek woningbouwontwikkeling ’t Schouw te Watergang" van Goudappel Coffeng van 14 december 2012 uitgaat van onjuiste uitgangspunten. Voorts wordt er volgens hen in het bestreden besluit ten onrechte vanuit gegaan dat de voorziene woningen binnen de bebouwde kom en binnen stedelijk gebied liggen, met als gevolg dat te hoge hogere waarden zijn vastgesteld.
4.1.
Afdeling 2 van hoofdstuk VI van de Wgh bevat een regeling volgens welke bij de vaststelling van een bestemmingsplan dat betrekking heeft op gronden die behoren tot een zone langs een weg, ter zake van de geluidsbelasting vanwege de weg waarlangs die zone ligt, voor woningen gelegen binnen die zone de waarden in acht moeten worden genomen die als de ten hoogste toelaatbare worden aangemerkt. Als beschermingsniveau geldt in beginsel de waarde die voor de betrokken woningen is vastgelegd in de regeling. Indien deze waarde niet wordt gehaald, is het mogelijk om voor de betrokken woningen een ander beschermingsniveau te bepalen door middel van het bij besluit vaststellen van een hogere waarde voor die woningen.
De regeling in artikel 83 van de Wgh strekt ertoe dat bij besluit wordt vastgesteld welke geluidsbelasting - na het zo mogelijk treffen van maatregelen - bij de te bouwen woningen vanwege de weg maximaal mag optreden. Deze regeling strekt daarmee, zoals de Afdeling reeds eerder heeft overwogen (uitspraak van 13 juli 2011 in zaak nr. 201006731/1/M3), tot bescherming van de bewoners van de te bouwen woningen. [appellant] en anderen wonen thans tegenover de te bouwen woningen waarvoor bij het bestreden besluit hogere waarden zijn vastgesteld. Ter zitting heeft het college van burgemeester en wethouders aangegeven dat er nog geen toekomstige bewoners en/of eigenaren van de nieuw te bouwen woningen bekend zijn. Voorts is niet gebleken dat [appellant] en anderen concrete interesse hebben getoond in de koop en/of bewoning van deze woningen. Derhalve strekt de regeling kennelijk niet tot bescherming van de belangen van [appellant] en anderen. Dat het college van burgemeester en wethouders in 2005 zou hebben toegezegd dat bij de verkoop van de te bouwen woningen, de huidige bewoners van het gebied een voorkeurspositie zouden hebben, vormt onvoldoende aanleiding voor een ander oordeel. Hetgeen [appellant] en anderen hebben aangevoerd kan derhalve niet leiden tot vernietiging van het bestreden besluit. Daarom ziet de Afdeling af van een verdere inhoudelijke bespreking van hetgeen [appellant] en anderen ter zake hebben aangevoerd.
HET BESTEMMINGSPLAN
5. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
6. Het bestemmingsplan heeft betrekking op ’t Schouw aan de zuidrand van het dorp Watergang en maakt de bouw van 54 nieuwe woningen mogelijk. Vier van de nieuwe woningen betreffen appartementen die zullen worden gebouwd ter vervanging van de woning aan de Kanaaldijk 85.
7. [ appellant] en anderen hebben ter zitting hun betoog met betrekking tot de in artikel 6 van de planregels opgenomen voorwaardelijke verplichting wat betreft de groenzone tussen de voorziene boerenerven, ingetrokken.
8. [ appellant] en anderen hebben ter zitting betoogd dat het nadere stuk van de raad, gedateerd 1 augustus 2013, bij de Raad van State binnengekomen op 2 augustus 2013, te laat is ingediend en wegens strijd met een goede procesorde buiten beschouwing moet blijven.
8.1.
Ingevolge artikel 8:58, eerste lid, van de Awb kunnen partijen tot tien dagen voor de zitting nadere stukken indienen. Ook indien een stuk niet binnen de daarvoor gestelde termijn is ingediend, is het - zoals volgt uit eerdere uitspraken van de Afdeling (uitspraken van 27 mei 2004 in zaak nrs. 200403247/1 en 200403249/1 en van 11 juli 2007 in zaak nr. 200700299/1) - aan de rechter om te beslissen of de goede procesorde zich ertegen verzet dat het desbetreffende stuk bij de beoordeling van het bestreden besluit wordt betrokken. De Afdeling ziet geen aanleiding voor het oordeel dat door de late indiening van het nadere stuk van de raad van 1 augustus 2013 [appellant] en anderen zijn belemmerd om daarop adequaat te reageren of de goede voortgang van de procedure daardoor anderszins is belemmerd. Het nadere stuk van de raad, dat tien dagen voor de zitting bij de Raad van State is binnengekomen, wordt derhalve niet wegens strijd met een goede procesorde buiten beschouwing gelaten. Hierbij betrekt de Afdeling dat in dit nadere stuk wordt ingegaan op aspecten die reeds onderwerp van geschil waren en waaromtrent de Afdeling reeds in haar brief van 14 juni 2013 heeft aangegeven dat deze ter zitting aan de orde zouden komen, zodat [appellant] en anderen zich hierop reeds vanaf 15 juni 2013 in het bijzonder konden voorbereiden. Weliswaar is wat betreft het aspect natuur door de raad als bijlage bij het nadere stuk van 1 augustus 2013 een nadere notitie overgelegd, maar nu deze notitie slechts twee pagina’s beslaat en een toelichting vormt op twee ecologische rapporten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen, bestaat geen grond voor het oordeel dat [appellant] en anderen onvoldoende in staat zijn geweest hierop ter zitting adequaat te reageren.
9. [appellant] en anderen voeren onder meer aan dat het rapport "Akoestisch onderzoek ’t Schouw te Watergang" van Goudappel Coffeng van 7 augustus 2009 ondeugdelijk is en derhalve niet aan het bestemmingsplan ten grondslag had mogen worden gelegd. Bovendien is volgens hen uitgegaan van een te hoge maximaal vast te stellen hogere waarde en zal het bestemmingsplan leiden tot een overschrijding van de maximaal vast te stellen hogere waarden. Daarnaast voeren zij aan dat het besluit tot vaststelling van hogere waarden ten onrechte pas is genomen na de vaststelling van het bestemmingsplan. Voorts wijzen zij er op dat de verkeerstellingen waarvan in het rapport "Verkeersonderzoek vier bouwlocaties in Watergang" van Goudappel Coffeng van 28 juni 2010 is uitgegaan, ten onrechte zijn uitgevoerd in een periode waarin sprake was van onderhoudswerkzaamheden en omleidingen ter plaatse. Verder vrezen zij dat het geluid afkomstig van het verkeer op de N235 zal weerkaatsen op de gevels van de voorziene woningen met als gevolg dat hun achtergevels niet langer geluidsluw zullen zijn.
9.1.
Nu het besluit tot vaststelling van het onderhavige bestemmingsplan is vereist voor de ontwikkeling dan wel verwezenlijking van een gebied ten behoeve van de bouw van 54 woningen, is afdeling 2 van hoofdstuk 1 van de Chw van toepassing op het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan.
Ingevolge artikel 1.9 van de Chw, zoals dat luidde ten tijde van belang, mag de administratieve rechter een besluit niet vernietigen op de grond dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept.
9.2.
Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraken van 19 januari 2011 in zaak nr. 201006426/1/R2, en 13 juli 2011 in zaak nr. 201008514/1) kan een belanghebbende die een besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan aanvecht dat de oprichting van woningen mogelijk maakt, zich ten einde vernietiging van dat besluit te bewerkstelligen in beginsel niet succesvol beroepen op het niet in acht nemen van de normen van de Wet geluidhinder voor zover het betreft de geluidbelasting ter hoogte van de op te richten woningen.
9.3.
De door [appellant] en anderen genoemde hogere waarden als bedoeld in artikel 83 van de Wgh zijn vastgesteld als de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting op de gevels van de op te richten woningen vanwege de provinciale weg N235. Het onderhavige bestemmingsplan maakt niet de aanleg of verbreding van deze provinciale weg mogelijk, zodat de vaststelling van het bestemmingsplan in zoverre niet leidt tot nadelige geluidseffecten voor de woonsituatie van [appellant] en anderen. Zij kunnen zich op grond van het bepaalde in artikel 1.9 van de Chw dan ook niet succesvol beroepen op het niet in acht nemen van de normen van de Wgh voor zover het betreft de geluidbelasting vanwege de provinciale weg N235 ter hoogte van de op te richten woningen. Gelet op het vorenstaande kan hetgeen [appellant] en anderen aanvoeren met betrekking tot de ondeugdelijkheid van het akoestisch rapport van 7 augustus 2009, de juistheid van de maximaal vast te stellen hogere waarde, de overschrijding van deze waarde, het moment waarop het besluit tot vaststelling van hogere waarden is genomen en de uitgevoerde verkeerstellingen, niet leiden tot vernietiging van het bestreden besluit, zodat de Afdeling afziet van een verdere bespreking hiervan.
9.4.
Voor zover [appellant] en anderen vrezen voor nadelige geluidseffecten voor hun woonsituatie als gevolg van de weerkaatsing van het verkeersgeluid van de N235 op de gevels van de voorziene woningen, overweegt de Afdeling als volgt. De Wet geluidhinder stelt in zoverre geen normen waar [appellant] en anderen zich op kunnen beroepen. Dit laat onverlet dat zij zich in het kader van een goede ruimtelijke ordening wel kunnen beroepen op het belang van een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van hun woningen, dat mogelijk zou kunnen worden beïnvloed door de in het plan voorziene woningen. Daarom staat artikel 1.9 van de Chw niet in de weg aan vernietiging van het bestreden besluit, indien de norm van een goede ruimtelijke ordening zou zijn geschonden.
Nu [appellant] en anderen slechts hebben gesteld maar niet aannemelijk gemaakt dat de bouw van de voorziene woningen een meer dan marginaal effect zal hebben op de geluidbelasting op de achtergevels van hun woningen, heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat ter plaatse van de desbetreffende woningen een goed woon- en leefklimaat is gewaarborgd. Hierbij betrekt de Afdeling dat de raad ter zitting heeft aangegeven dat volgens de geluidsdeskundige in een worst case scenario - volledig volgebouwde bouwblokken met bebouwing bestaande uit bakstenen en de afwezigheid van tussenliggende obstakels, zoals erfafscheidingen en groen - de geluidbelasting op de achtergevels van de woningen van [appellant] en anderen met maximaal 1 of 2 dB zou toenemen maar dat dat er in geen geval toe zou leiden dat de geluidbelasting op de achtergevels meer dan 48 dB zou bedragen. Bij dit oordeel betrekt de Afdeling dat de woningen van [appellant] en anderen op een afstand van ongeveer 15 m van de Kanaaldijk liggen en dat de afstand tussen de voorziene woningen en de Kanaaldijk ongeveer 70 m bedraagt.
10. [appellant] en anderen voeren aan dat het bestemmingsplan is vastgesteld in strijd met de motie van de raad van 4 november 2010 om binnen het plangebied geen 54 maar 50 woningen mogelijk te maken.
10.1.
De raad stelt zich op het standpunt dat het bestemmingsplan in overeenstemming is met het raadsbesluit om het aantal woningen in ’t Schouw met vijf te verminderen ten opzichte van het aantal waarvan in het document "Woningbouwlocatie Watergang ’t Schouw, Stedenbouwkundig programma van eisen" van april 2010 (hierna: het stedenbouwkundig programma van eisen) werd uitgegaan. De raad heeft toegelicht dat het misverstand over het aantal woningen is ontstaan doordat in het stedenbouwkundig programma van eisen twee woningbouwaantallen worden genoemd. Ten eerste een aantal van vier sociale woningen langs de Kanaaldijk en ten tweede een aantal van 55 woningen in het achtergelegen uitbreidingsgebied ’t Schouw. In dit uitbreidingsgebied is als gevolg van het raadsbesluit het aantal woningen met vijf verminderd.
10.2.
In het stedenbouwkundig programma van eisen staat het volgende: "Langs de Kanaaldijk is de mogelijkheid opgenomen het bestaande lint te verdichten. Er wordt in eerste instantie gedacht aan vier sociale woningen, maar ook een bijzondere zorgfunctie met een ander programma is op deze plek denkbaar. In het aansluitende en achterliggende uitbreidingsgebied ‘t Schouw zijn 26 wooneenheden geprojecteerd. Binnen deze blokken bevinden zich één of meerdere woningen. In totaal zijn momenteel 55 woningen in dit deel van het plangebied opgenomen, waarvan 20 sociaal".
10.3.
In het raadsbesluit van 4 november 2010 staat dat er tegemoet wordt gekomen aan de wensen van omwonenden om het aantal woningen in het woningbouwproject ’t Schouw te Watergang met vijf te verminderen.
10.4.
Uit het stedenbouwkundig programma van eisen volgt dat daarin wordt uitgegaan van vier woningen langs de Kanaaldijk en daarnaast 55 woningen in het achterliggende uitbreidingsgebied ’t Schouw. De raad heeft blijkens het raadsbesluit vervolgens besloten het aantal van 55 woningen in het uitbreidingsgebied ’t Schouw te verminderen tot 50 woningen. Uit de verbeelding, de planregels en de plantoelichting volgt dat langs de Kanaaldijk vier woningen en in het uitbreidingsgebied ’t Schouw naast de bestaande woning die als zodanig is bestemd, 50 nieuwe woningen zijn voorzien, hetgeen de raad ter zitting heeft bevestigd. Gelet hierop bestaat geen grond voor het oordeel dat het bestemmingsplan is vastgesteld in strijd met het raadsbesluit van 4 november 2010 en derhalve met het vertrouwensbeginsel.
11. [appellant] en anderen voeren aan dat het bestemmingsplan gevolgen heeft voor het aangrenzende Natura 2000-gebied "Ilperveld, Varkensland, Oostzanerveld & Twiske", de ecologische hoofdstructuur (hierna: EHS) en de ter plaatse aanwezige soorten die zijn beschermd ingevolge de Flora- en faunawet (hierna: Ffw). Zij wijzen er op dat onvoldoende onderzoek is gedaan naar de vraag of realisatie van het onderhavige plan en het bestemmingsplan ten behoeve van de uitbreiding van het bedrijventerrein De Dollard cumulatieve effecten heeft op het Natura 2000-gebied. Verder wijzen zij er op dat ingevolge artikel 8 van de planregels evenementen zijn toegestaan binnen het plangebied en dat onduidelijk is wat voor soort evenementen de planwetgever voor ogen heeft en wat de gevolgen daarvan zijn voor het Natura 2000-gebied en de EHS. [appellant] en anderen voeren daarnaast aan dat met betrekking tot de in het rapport "Ecologisch onderzoek Het Schouw te Waterland" van Els & Linde van september 2010 (hierna: het ecologisch rapport Het Schouw) genoemde voorzorgsmaatregelen en inrichtingsmaatregelen een regeling in het plan had moeten worden opgenomen. Voorts wijzen [appellant] en anderen erop dat gelet op artikel 19, derde lid, van de Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie (hierna: PRVS) ten behoeve van het realiseren van watercompensatie een ontheffing is vereist en dat onduidelijk is of deze is aangevraagd en/of verleend. [appellant] en anderen concluderen dat het bestemmingsplan niet uitvoerbaar is noch zorgvuldig tot stand is gekomen, gelet op het aangrenzende Natura 2000-gebied, de aangrenzende EHS en de aanwezigheid van in de Ffw beschermde soorten.
11.1.
De raad stelt zich op het standpunt dat de projectontwikkelaar de in het ecologisch rapport Het Schouw genoemde voorzorgsmaatregelen in acht dient te nemen en ook zal nemen omdat hij anders een vergunning op grond van artikel 19d van de Nbw 1998 zal moeten aanvragen. Weigert hij dit dan kan het college van gedeputeerde staten, als zijnde het bevoegd gezag, overgaan tot handhaving. Voorts stelt de raad zich op het standpunt dat uit het ecologisch rapport Het Schouw volgt dat het plangebied grenst aan een uithoek van het Natura 2000-gebied en dat de soorten waarvoor het Natura 2000-gebied is aangewezen over het algemeen op grote afstand van het plangebied voorkomen waardoor de effecten van het plan op het Natura 2000-gebied marginaal zijn. De raad stelt zich voorts onder verwijzing naar het ecologisch rapport Het Schouw op het standpunt dat significante gevolgen zijn uit te sluiten zodat geen passende beoordeling behoefde te worden gemaakt. Daarnaast stelt de raad zich op het standpunt dat gelet op de inrichting van het plangebied als woonwijk een evenement geen dusdanig grote toestroom van publiek tot gevolg zal hebben dat effecten optreden op het Natura 2000-gebied en de EHS. De raad heeft er voorts niet voor gekozen de optische effecten van de tweede rij woningen te verzachten door ter plaatse een afscherming - bestaande uit zwarte els en zachte berk - te voorzien omdat juist de openheid ter plaatse een cultuurhistorische- en landschappelijke kwaliteit van het Nationaal Landschap Laag Holland is. Het plan voorziet in de realisering van het stedenbouwkundige voorkeursmodel uit het stedenbouwkundig programma van eisen waarin openheid en zichtlijnen belangrijke factoren zijn.
11.2.
Ten noorden en ten westen van het plangebied ligt het Natura 2000-gebied "Ilperveld, Varkensland, Oostzanerveld & Twiske". Dit gebied behoort eveneens tot de EHS. Tijdens het onderzoek zijn voorts soorten waargenomen die zijn beschermd op grond van de Ffw. Binnen het plangebied zijn enkele vleermuizen waargenomen, maar er is geen sprake van een kraamkolonie of andere vaste verblijfplaats. Daarnaast is binnen het plangebied - en derhalve buiten het Natura 2000-gebied - een Bruine kiekendief waargenomen. Verder zijn er geen beschermde dieren of planten waargenomen binnen het plangebied. Wel broeden er verschillende vogels, aldus het ecologisch rapport Het Schouw.
11.3.
Ingevolge artikel 19j, eerste lid, aanhef en onder a, van de Nbw 1998, houdt een bestuursorgaan bij het nemen van een besluit tot het vaststellen van een plan dat, gelet op de instandhoudingsdoelstelling, met uitzondering van de doelstellingen, bedoeld in artikel 10a, derde lid, voor een Natura 2000-gebied, de kwaliteit van de natuurlijke habitats en de habitats van soorten in dat gebied kan verslechteren of een significant verstorend effect kan hebben op de soorten waarvoor het gebied is aangewezen, ongeacht de beperkingen die ter zake in het wettelijk voorschrift waarop het berust, zijn gesteld, rekening met de gevolgen die het plan kan hebben voor het gebied.
Ingevolge het tweede lid maakt het bestuursorgaan voor plannen als bedoeld in het eerste lid, die niet direct verband houden met of nodig zijn voor het beheer van een Natura 2000-gebied, maar die afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kunnen hebben voor het desbetreffende gebied, alvorens het plan vast te stellen een passende beoordeling van de gevolgen voor het gebied waarbij rekening wordt gehouden met de instandhoudingsdoelstelling, met uitzondering van de doelstellingen, bedoeld in artikel 10a, derde lid, van dat gebied.
11.4.
Ingevolge artikel 6, lid 6.1, van de planregels zijn de voor "Wonen " aangewezen gronden bestemd voor:
a. woonhuizen, al dan niet in combinatie met ruimte voor:
1. een aan-huis-verbonden beroep;
2. kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten;
b. aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen;
c. landschappelijke inpassing in de vorm van hagen en per perceel twee fruitbomen, ter plaatse van de aanduiding 'groen'.
Ingevolge artikel 8, lid 8.2, van de planregels wordt tot een gebruik, strijdig met deze gebruiksregels, niet gerekend het tijdelijk, al dan niet periodiek gebruik van de gronden als evenemententerrein, mits de gronden niet meer dan 12 dagen per jaar worden gebruikt voor evenementen.
Ingevolge artikel 1, lid 1.19, van de planregels wordt onder evenement verstaan een publieke activiteit met een tijdelijk, plaatsgebonden en van het reguliere gebruik afwijkend karakter, plaatsvindend in de open lucht of in tijdelijke onderkomens en in het algemeen bedoeld ter ontspanning en/of vermaak, waaronder begrepen commerciële, culturele, religieuze, recreatieve en/of sportieve of daarmee gelijk te stellen activiteiten zoals markten, braderieën, beurzen, kermissen, festiviteiten, wedstrijden, bijeenkomsten, festivals, en dergelijke.
11.5.
In het ecologisch rapport Het Schouw zijn de effecten van het plan op het Natura 2000-gebied, de EHS en de soorten die zijn beschermd op grond van de Ffw beschreven. In dit rapport staat dat cumulatieve effecten van het onderhavige plan en het plan ten behoeve van de uitbreiding van het bedrijventerrein De Dollard kunnen optreden en wordt verwezen naar het rapport "Ecologisch onderzoek De Dollard te Waterland" van Els & Linde van september 2010 (hierna: het ecologisch rapport De Dollard). In het ecologisch rapport De Dollard worden bij de bespreking van de verschillende effectoorzaken de cumulatieve effecten van beide plannen meegewogen.
In de ecologische rapporten Het Schouw en De Dollard staat het volgende: "Veel van de habitattype en habitatsoorten kunnen een negatief effect ondervinden van optische effecten. In dit geval wordt een tweede rij woningen achter een bestaande rij woningen geplaatst. Het plangebied bevindt zich in een uithoek van het Natura 2000 gebied, terwijl de soorten waarvoor het Natura 2000 gebied is aangewezen over het algemeen op grote afstand van het plangebied voorkomen. De effecten zijn hierdoor marginaal en eenvoudig te verzachten door aan de zijde van het Natura 2000-gebied een afscherming (zwarte els, zachte berk) op te nemen."
In beide ecologische rapporten worden de volgende adviezen gegeven:
- starten van de werkzaamheden buiten de broedtijd (maart - juni);
- niet heien tijdens de kwetsbare perioden en bij voorkeur met gebruik van technieken die geen of zeer weinig geluid en trillingen produceren;
- geen of zeer beperkt gebruik maken van bouwlampen;
- integreer zo mogelijk een groene afscherming in het plan;
- zorgen dat er geen verspreiding van bouwmateriaal buiten de bouwplaats plaatsvindt (uitspoeling en verwaaien).
Geconcludeerd wordt dat - indien met de adviezen uit de rapporten rekening wordt gehouden - geen significante effecten op de doelstellingen van het Natura 2000-gebied zullen optreden en geen schade te verwachten is op soorten die in de Ffw zijn beschermd, zodat geen ontheffing op grond van de Ffw is vereist alsmede dat geen significante verslechtering van de EHS is te verwachten.
In het ecologisch rapport Het Schouw wordt daarnaast in verband met het functioneren van de voorziene waterberging als EHS geadviseerd voor een natuurlijke inrichting hiervan te zorgen.
In een nadere notitie van Els & Linde van 18 juli 2013 staat dat in de ecologische rapporten Het Schouw en De Dollard de groenstrook niet dwingend is voorgeschreven en dat het project ook uitvoerbaar is zonder realisering van de groenstrook. Toegelicht wordt dat de meervleermuis gevoelig is voor verlichting vanuit woningen, maar dat gelet op de locatie waar deze soort is waargenomen verlichting vanuit de voorziene woningen onmogelijk verstoring van deze soort kan veroorzaken. Voorts is toegelicht dat plaatsing van de groensingel juist leidt tot een grotere verstoring van weidevogels. Geconcludeerd wordt dat zonder groenstrook een gunstiger habitat voor weidevogels aanwezig is en een licht ongunstiger habitat voor vleermuizen, zodat een afweging moet worden gemaakt.
11.6.
De Afdeling overweegt dat in het ecologisch rapport Het Schouw, dat dateert van september 2010, staat dat de wegberm en bermsloot langs de huidige inrit van het bedrijfsterrein in het zuiden van het plangebied tot de EHS behoren. Bij de eerste partiële herziening van de PRVS, vastgesteld op 23 mei 2011 en bekendgemaakt op 29 november 2011, heeft een herijking van de EHS plaatsgevonden. Op grond daarvan behoren vanaf 30 november 2011 deze wegberm en bermsloot niet langer tot de EHS. Nu het plan is vastgesteld op 18 oktober 2012 en derhalve na deze herijking van de EHS, behoorden de wegberm en bermsloot op het moment van vaststelling van het plan niet tot de EHS. Reeds daarom bestaat geen grond voor het oordeel dat een ontheffing op grond van artikel 19, derde lid, van de PRVS had moeten worden aangevraagd en verleend ten behoeve van de in het zuiden van het plangebied te realiseren waterberging in de voormalige EHS. Eveneens bestaat reeds daarom geen grond voor het oordeel dat een voorwaardelijke verplichting in het plan had moeten worden opgenomen met betrekking tot de inrichting van de waterberging in het zuiden van het plangebied in overeenstemming met de doelstelling van de EHS.
11.7.
Wat betreft het standpunt dat bij de beoordeling van de effecten van het onderhavige bestemmingsplan op het Natura 2000-gebied en de EHS - die ter plaatse samenvalt met het Natura 2000-gebied - ten onrechte niet is betrokken het gebruik van het plangebied als evenemententerrein, zoals toegestaan in artikel 8, tweede lid, van de planregels, overweegt de Afdeling als volgt. Gelet op de beperkte omvang van de openbare ruimte in het plangebied alsmede de omvang van de afzonderlijke tuinen kunnen slechts kleinschalige evenementen, zoals markten en braderieën, worden gehouden ter plaatse. Naar het oordeel van de Afdeling wijkt het gebruik van het plangebied voor dergelijke kleinschalige evenementen niet dermate af van het normale gebruik van een woonwijk dat de raad nader onderzoek naar de gevolgen van deze specifieke vorm van gebruik op het Natura 2000-gebied en de EHS had moeten doen.
11.8.
Het standpunt van [appellant] en anderen dat ten onrechte geen onderzoek is gedaan naar de cumulatieve effecten van het onderhavige plan en het plan ten behoeve van de uitbreiding van bedrijventerrein De Dollard - bestemmingsplan "Watergang - Bedrijventerrein De Dollard" dat op 14 september 2012 in ontwerp ter inzage is gelegd - en de vraag of gelet daarop sprake is van significante effecten op de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000-gebied, mist feitelijke grondslag. In het ecologisch rapport De Dollard - waarnaar wordt verwezen in het ecologisch rapport Het Schouw - zijn bij de bespreking van de verschillende effectoorzaken de cumulatieve effecten van beide plannen meegenomen. Geconcludeerd wordt dat geen significante effecten op de doelstellingen van het Natura 2000-gebied zullen optreden.
11.9.
Met betrekking tot het standpunt van [appellant] en anderen dat in de ecologische rapporten Het Schouw en De Dollard wordt aanbevolen een groene afscherming mogelijk te maken, maar dat hieromtrent ten onrechte geen regeling in het plan is opgenomen, overweegt de Afdeling als volgt. In deze rapporten staat dat de effecten marginaal en eenvoudig te verzachten zijn door aan de zijde van het Natura 2000-gebied een groene afscherming op te nemen. Geconcludeerd wordt dat als met de adviezen - waaronder het advies om zo mogelijk een groene afscherming in het plan te integreren - rekening wordt gehouden er vanuit de aspecten van natuurbescherming geen belemmeringen bestaan voor het plan. In de nadere notitie van 18 juli 2013 wordt toegelicht dat in deze rapporten is geadviseerd om na te gaan of een groene afscherming mogelijk is omdat deze de effecten kan verzachten, maar dat de groene afscherming niet dwingend is voorgeschreven, zodat het plan ook kan worden gerealiseerd zonder groene afscherming. Toegelicht wordt dat een groene afscherming leidt tot een gunstiger habitat voor vleermuizen en een ongunstiger habitat voor weidevogels. Gelet hierop volgt uit de nadere notitie van 18 juli 2013 dat de conclusie dat er vanuit de aspecten van natuurbescherming geen belemmeringen bestaan voor het plan, ook gelden indien geen groene afscherming mogelijk wordt gemaakt. Gelet hierop wordt in het aangevoerde geen grond gevonden voor het oordeel dat in het bestemmingsplan een regeling ten behoeve van de realisering van een groene afscherming langs de zijde van het Natura 2000-gebied had moeten worden opgenomen.
11.10.
Het betoog van [appellant] en anderen dat ook met betrekking tot de overige adviezen uit het ecologisch rapport Het Schouw een regeling in het plan had moeten worden opgenomen, faalt. Deze adviezen hebben betrekking op de periode waarin en de manier waarop de werkzaamheden worden uitgevoerd, op het gebruik van bouwlampen en op de verspreiding van bouwmaterialen. Dit betreffen geen voorzieningen die noodzakelijk worden geacht met het oog op de ruimtelijke aanvaardbaarheid van het plan maar uitvoeringsaspecten die niet in een bestemmingsplan kunnen worden geregeld.
11.11. [
appellant] en anderen hebben de ecologische rapporten Het Schouw en De Dollard voor het overige niet bestreden. In het aangevoerde wordt derhalve geen grond gevonden voor het oordeel dat de raad zich bij het bestreden besluit niet mocht baseren op de conclusie in deze rapporten dat geen significante effecten op de doelstellingen van het Natura 2000-gebied zullen optreden, geen schade te verwachten is aan soorten die in de Ffw zijn beschermd zodat geen ontheffing op grond van de Ffw is vereist en dat geen significante verslechtering van de EHS is te verwachten. Gelet hierop wordt in het aangevoerde geen grond gevonden voor het oordeel dat het bestemmingsplan niet uitvoerbaar is noch zorgvuldig tot stand is gekomen, in verband met het aangrenzende Natura 2000-gebied, de aangrenzende EHS en de aanwezigheid van in de Ffw beschermde soorten.
12. Het betoog van [appellant] en anderen dat een voorwaardelijke verplichting had moeten worden opgenomen met betrekking tot de schade die ontstaat tijdens of na de realisering van het plan, faalt. Hiertoe overweegt de Afdeling dat dergelijke schade het gevolg is van de uitvoering van het bestemmingsplan en dat uitvoeringsaspecten in beginsel niet in het bestemmingsplan kunnen worden geregeld. Overigens heeft de raad ter zitting gesteld dat deskundigen er thans vanuit gaan dat de door [appellant] en anderen gevreesde damwand niet nodig is voor de realisering van het bestemmingsplan alsmede dat de gemeente de ontwikkelaar in een afgesloten overeenkomst heeft verplicht ten behoeve van mogelijke bouwschade een zogenoemde Construction All Risk-verzekering af te sluiten.
CONCLUSIE
13. De beroepen zijn ongegrond.
14. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart de beroepen ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. P.J.J. van Buuren, voorzitter, en mr. J.G.C. Wiebenga en drs. W.J. Deetman, leden, in tegenwoordigheid van mr. W.P. van Kooten-Vroegindeweij, ambtenaar van staat.
w.g. Van Buuren w.g. Van Kooten-Vroegindeweij
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 16 oktober 2013
559.