Einde inhoudsopgave
Richtsnoeren 2013/C 25/01 voor de toepassing van de staatssteunregels in het kader van de snelle uitrol van breedbandnetwerken
Bijlage II Verklarende lijst van technische termen
Geldend
Geldend vanaf 27-01-2013
- Bronpublicatie:
26-01-2013, PbEU 2013, C 25 (uitgifte: 26-01-2013, regelingnummer: 2013/C 25/01)
- Inwerkingtreding
27-01-2013
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
26-01-2013, PbEU 2013, C 25 (uitgifte: 26-01-2013, regelingnummer: 2013/C 25/01)
- Vakgebied(en)
Mededingingsrecht / EU-mededingingsrecht
Staatssteun (V)
Informatierecht / ICT
Voor de toepassing van deze richtsnoeren zijn de hierna volgende definities van toepassing. De definities laten verdere veranderingen op de markt, wijzigingen op het gebied van technologie en regulering onverlet.
Backhaulnetwerk: het deel van het breedbandnetwerk dat de tussenschakel vormt tussen het backbonenetwerk en het aansluitnetwerk en dat data van en naar het wereldwijde netwerk brengt.
Bitstroomtoegang: de aanbieder van wholesaletoegang installeert een snelle-toegangsverbinding met de locaties van de klant en stelt deze toegangsverbinding ter beschikking van derden.
Buis: ondergrondse pijp of doorvoer die wordt gebruikt om (vezel-, koper- of coax-)kabels van een breedbandnetwerk in onder te brengen.
Dark fibre: onverlichte vezel waarop geen transmissiesystemen zijn aangesloten.
FFTH (Fibre to the Home): een netwerk waarmee de glasvezel tot bij de locatie van de eindgebruiker komt, d.w.z. een aansluitnetwerk dat zowel in het feeder- als in het dropsegment van het aansluitnetwerk (met inbegrip van binnenhuisbekabeling) uit glasvezellijnen bestaat.
FTTB (Fibre to the Building): de glasvezel wordt uitgerold tot aan de locatie van de eindgebruiker, maar binnen het gebouw worden koper-, coax- of LAN-kabels gebruikt.
FTTN (Fibre to the Nodes): de glasvezel eindigt in een straatkast op verschillende kilometers van de locatie van de klant, waarbij het laatste deel van de verbinding bestaat uit koperen kabels (bij Fibre to the Cabinet (FFTC)/VDSL-netwerken) of coaxkabels (bij kabel/DOCSIS 3-netwerken). FTTN wordt vaak als een (tijdelijke) tussenstap naar een volwaardig FTTH-netwerk gezien.
Neutrale netwerken: netwerken die alle soorten netwerktypologieën kunnen ondersteunen. In geval van FTTH-netwerken moet de infrastructuur zowel point-to-point- als point-to-multipoint-topologieën kunnen ondersteunen.
Next Generation Access (NGA) netwerken: aansluitnetwerken die volledig of gedeeltelijk gebruikmaken van optische elementen en die breedbandtoegangsdiensten kunnen leveren met betere kenmerken dan bestaande basisbreedbandnetwerken.
Passief netwerk: breedbandnetwerk zonder enige actieve component. Het omvat gewoonlijk civieltechnische infrastructuur, buizen, dark fibre en straatkasten.
Passieve wholesaletoegang: toegang tot een transmissiemedium zonder elektronische component.
Point-to-Multipoint (PMP): een netwerktopologie met eigen individuele klantenlijnen naar een tussenliggend passief knooppunt (bijv. een straatkast) waar deze lijnen worden geaggregeerd op een gedeelde lijn. Het aggregeren kan passief plaatsvinden (met splitters zoals in een PON-architectuur) of actief (zoals FTTC).
Point-to-Point: netwerktopologie waarbij de klantenlijnen vanaf de klant tot aan het Metropolitan Point of Presence (MPoP) volledig dedicated blijven.
Toegangssegment: ‘laatste kilometer’ segment dat het backhaulnetwerk verbindt met de locatie van de eindgebruiker.
Volledige ontbundeling: fysieke ontbundeling verleent toegang tot de aansluitlijn van de eindgebruiker, en de eigen transmissiesystemen van de concurrent kunnen hierlangs rechtstreeks data doorgeven. In bepaalde omstandigheden kan virtuele ontbundeling als gelijkwaardig gelden met fysieke ontbundeling.
Wholesaletoegangsproducten: toegang waarmee een exploitant de faciliteiten van een andere exploitant kan gebruiken. De volgende wholesaletoegangsproducten kunnen via het gesubsidieerde netwerk worden aangeboden:
- —
FTTH/FTTB-netwerk: toegang tot buizen, toegang tot dark fibre, ontbundelde toegang tot de local loop (WDM-PON of Optical Distribution Frame (ODF) ontbundeling), en bitstroomtoegang;
- —
kabelnetwerken: toegang tot buizen en bitstroomtoegang;
- —
FFTC (Fibre to the Cabinet) netwerken: toegang tot buizen, subloopontbundeling (SLU) en bitstroomtoegang;
- —
passieve netwerkinfrastructuur: toegang tot buizen, toegang tot dark fibre en/of ontbundelde toegang tot de local loop. In geval van een geïntegreerde exploitant: de verplichtingen toegang te verlenen (die verschillen van de toegang tot de passieve infrastructuur) worden opgelegd overeenkomstig de bepalingen van de NGA-aanbeveling;
- —
ADSL-gebaseerde breedbandnetwerken: ontbundelde toegang tot de local loop, bitstroomtoegang;
- —
mobiele of draadloze netwerken: bitstroom, medegebruik van fysieke masten en toegang tot de backhaulnetwerken;
- —
satellietplatform: bitstroomtoegang.