Hof Arnhem-Leeuwarden, 17-05-2016, nr. 21-005664-14
ECLI:NL:GHARL:2016:3793
- Instantie
Hof Arnhem-Leeuwarden
- Datum
17-05-2016
- Zaaknummer
21-005664-14
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARL:2016:3793, Uitspraak, Hof Arnhem-Leeuwarden, 17‑05‑2016; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2017:1216, Bekrachtiging/bevestiging
Uitspraak 17‑05‑2016
Inhoudsindicatie
Anders dan de rechtbank, die verdachte van het ten laste gelegde heeft vrijgesproken, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan seksueel misbruik van zijn stiefdochter en zijn dochter. Oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van vijf jaren en toewijzing van de vordering tot schadevergoeding die de stiefdochter als benadeelde partij heeft ingediend.
Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-005664-14
Uitspraak d.d.: 17 mei 2016
TEGENSPRAAK
Promis
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 22 september 2014 met parketnummer 18-830203-14 in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum 1] 1970,
wonende te [woonplaats] , [woonadres] .
Het hoger beroep
De officier van justitie heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 5 november 2015 en 3 mei 2016 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot vernietiging van het vonnis van de rechtbank, bewezenverklaring van het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde en veroordeling van verdachte tot gevangenisstraf voor de duur van vijf jaren, met aftrek van de tijd die door verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht. Voorts heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof de vordering van de benadeelde partij zal toewijzen, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsvrouw,
mr. M.R.M. Schaap, naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen en opnieuw rechtdoen.
De tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.hij (op verschillende data en/of tijdstippen) in of omstreeks de periode van 8 oktober 2003 tot en met 7 oktober 2009 te [plaats 1] , (althans) in de gemeente [gemeente 1] en/of te [gemeente 2] en/of te [gemeente 3] , (beide) in de gemeente [gemeente 2] , in elk geval in Nederland, meermalen, met [slachtoffer1] (geboren [geboortedatum slachtoffer1] 1997), die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, een of meer handeling(en) heeft gepleegd, die bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer1] , hebbende verdachte
- zijn (stijve) penis aan die [slachtoffer1] getoond en/of
- zijn (stijve) penis laten vastpakken door die [slachtoffer1] en/of
- zich door die [slachtoffer1] laten aftrekken en/of
- zijn (stijve) penis in de vagina van die [slachtoffer1] geduwd/gebracht en/of
- zijn (stijve) penis in de mond van die [slachtoffer1] geduwd/gebracht en/of
- een of meer vinger(s) in de vagina van die [slachtoffer1] geduwd/gebracht;
2.hij (op verschillende data en/of tijdstippen) in of omstreeks de periode van 27 maart 1995 tot en met 26 maart 1998 te [plaats 2] , (althans) in de gemeente [gemeente 4] en/of te [plaats 1] , (althans) in de gemeente [gemeente 1] , in elk geval in Nederland, meermalen, met [slachtoffer2] (geboren [geboortedatum slachtoffer2] 1986), die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, een of meer handeling(en) heeft gepleegd, die bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer2] , hebbende verdachte
- zijn tong in de mond van die [slachtoffer2] gestopt/geduwd, althans die [slachtoffer2]
getongzoend en/of
- zijn (stijve) penis aan die [slachtoffer2] getoond en/of
- zijn (stijve) penis laten vastpakken door die [slachtoffer2] en/of
- zich door die [slachtoffer2] laten aftrekken en/of
- zijn (stijve) penis in de vagina van die [slachtoffer2] geduwd/gebracht en/of
- zijn (stijve) penis in de mond van die [slachtoffer2] geduwd/gebracht en/of
- (over) de clitoris van die [slachtoffer2] gewreven/aangeraakt en/of
- een of meer vinger(s) in de vagina van die [slachtoffer2] geduwd/gebracht en/of
- met zijn tong aan de vagina van die [slachtoffer2] gelikt;
3.
hij (op verschillende data en/of tijdstippen) in of omstreeks de periode van 27 maart 1998 tot en met 26 maart 2002 te [plaats 1] , (althans) in de gemeente [gemeente 1] en/of te [gemeente 2] en/of te [gemeente 3] , (beide) in de gemeente [gemeente 2] , in elk geval in Nederland, meermalen, met [slachtoffer2] (geboren [geboortedatum slachtoffer2] 1986), die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, die bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer2] , hebbende verdachte
- zijn (stijve) penis aan die [slachtoffer2] getoond en/of
- zijn (stijve) penis laten vastpakken door die [slachtoffer2] en/of
- zich door die [slachtoffer2] laten aftrekken en/of
- zijn (stijve) penis in de vagina van die [slachtoffer2] geduwd/gebracht en/of
- zijn (stijve) penis in de mond van die [slachtoffer2] geduwd/gebracht en/of
- geëjaculeerd en/of geplast in de mond en/of de vagina van die [slachtoffer2] en/of
- een of meer vinger(s) in de vagina van die [slachtoffer2] geduwd/gebracht en/of
- die [slachtoffer2] (in opdracht van verdachte) een bierflesje in haar vagina laten
duwen/brengen en/of
- met zijn tong aan de vagina van die [slachtoffer2] gelikt.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Overwegingen omtrent het bewijs voor het ten laste gelegde
Aan verdachte is ten laste gelegd dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan - kort gezegd - seksueel misbruik van zijn stiefdochter [slachtoffer2] (hierna te noemen: [slachtoffer2] ) en zijn dochter [slachtoffer1] (hierna te noemen: [slachtoffer1] ), zoals nader is gepreciseerd in de hiervoor opgenomen tenlastelegging. Verdachte heeft dit misbruik van meet af aan ontkend. Na een vordering van de officier van justitie tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde en verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van vijf jaren, en een verzoek tot vrijspraak zijdens de verdediging wegens het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs, heeft de rechtbank verdachte bij vonnis van 22 september 2014 vrijgesproken van de gehele tenlastelegging. In genoemd vonnis wordt uiteengezet dat er weliswaar geen aanleiding is om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de (getuigen)verklaring van [slachtoffer1] en de aangifte van [slachtoffer2] , maar dat er onvoldoende steunbewijs is om tot een bewezenverklaring te komen. De rechtbank heeft daarbij met name gelet op het bepaalde in artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, waarin wordt bepaald dat het bewijs dat een ten laste gelegd feit is begaan niet uitsluitend kan worden aangenomen op de verklaring van één getuige. De officier van justitie is van dat vonnis in hoger beroep gekomen, welk appel nader is onderbouwd bij schriftuur van
10 oktober 2014.
Ter terechtzitting van het hof van 5 november 2015 is de zaak inhoudelijk behandeld. De advocaat-generaal heeft op die zitting gerequireerd conform de vordering in eerste aanleg. De raadsvrouw heeft het woord ter verdediging gevoerd en andermaal om vrijspraak verzocht wegens het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs.
Het hof heeft het onderzoek gesloten, maar bij tussenarrest van 19 november 2015 heropend. Op grond van de betwisting zijdens de verdediging van de betrouwbaarheid van de aangifte van [slachtoffer2] en de verklaring van [slachtoffer1] achtte het hof het wenselijk dat zij beiden onder ede door een gedelegeerd raadsheer-commissaris zouden worden gehoord. Deze verhoren hebben op 18 februari 2016 plaatsgevonden. Zowel [slachtoffer2] als [slachtoffer1] hebben hun ten overstaan van verbalisanten afgelegde verklaringen bij die gelegenheid bevestigd. [slachtoffer1] heeft aangegeven haar eerder afgelegde getuigenverklaring alsnog te willen aanmerken als een aangifte van het jegens haar door haar vader begane misbruik.
De betrouwbaarheid van de verklaringen van [slachtoffer2] en [slachtoffer1]
De beantwoording van de vraag of de aangiftes van [slachtoffer2] en [slachtoffer1] als betrouwbaar kunnen worden aangemerkt is van cruciaal belang in de onderhavige procedure, temeer daar de inhoud van die aangiftes diametraal staat tegenover de stellige ontkenning van de zijde van verdachte.
Volledigheidshalve stelt het hof vast dat de raadsvrouw haar ter terechtzitting van
5 november 2015 gedane (subsidiaire) verzoek om een deskundigenonderzoek te gelasten naar de betrouwbaarheid van de verklaringen van [slachtoffer2] en [slachtoffer1] ter terechtzitting van
3 mei 2016 niet heeft herhaald. Gelet hierop en op de afwijzing van het betreffende verzoek bij tussenarrest van 19 november 2015, houdt het hof het ervoor dat de raadsvrouw haar eerdere verzoek niet handhaaft. Ook ambtshalve ziet het hof geen aanleiding of noodzaak tot een dergelijk onderzoek.
Verdachte kwalificeert de verklaringen van aangeefsters als een 'opeenstapeling van leugens', waarmee ze hem kapot willen maken. Desgevraagd kan verdachte geen verklaring of motief bedenken voor de in zijn ogen valse beschuldigingen. Hij zegt een goede vader te zijn geweest en zijn kinderen netjes te hebben opgevoed. Hij heeft zijn best gedaan en hen nooit geslagen of mishandeld. Verdachte zegt er stellig van overtuigd te zijn dat [slachtoffer1] , uit loyaliteit met haar oudere zus, is meegegaan in de valse aangifte van [slachtoffer2] .
De raadsvrouw heeft - onder meer - aangevoerd dat de gedetailleerde aangifte van [slachtoffer2] niets zegt over het waarheidsgehalte ervan. De raadsvrouw verwijst voorts naar de aan het dossier toegevoegde brief van [slachtoffer2] aan haar ouders - vermoedelijk geschreven in 2006, in elk geval geruime tijd nadat zij de ouderlijke woning had verlaten - waarin zij haar ouders bedankt voor de haar gegeven opvoeding en haar spijt betuigt over haar gedrag. Bij [slachtoffer1] is kennelijk sprake van diverse soorten problematiek, tot uiting komend in het meermalen weglopen van huis, loverboy-connecties, geheugentekorten en een gesloten plaatsing in jeugdinrichting Het Poortje, hetgeen - zo suggereert de raadsvrouw - een zeker licht werpt op de betrouwbaarheid van haar verklaringen. Voorts is [slachtoffer1] - zij het tijdelijk - teruggekomen op haar bewering seksueel misbruikt te zijn door haar vader.
De raadsvrouw stelt zich voorts op het standpunt dat de verhoren van [slachtoffer2] en [slachtoffer1] door de raadsheer-commissaris de betrouwbaarheid van hun verklaringen verder heeft ondermijnd, nu deze hetzij afwijken van hetgeen zij ten overstaan van verbalisanten hebben verklaard, hetzij ongeloofwaardig dan wel onduidelijk of oppervlakkig zijn. Ook in de visie van de raadsvrouw heeft [slachtoffer1] een verklaring afgelegd om 'haar zus er niet mee te laten zitten', waarbij wordt aangetekend dat ook de aangifte van [slachtoffer2] - opnieuw - onbetrouwbaar moet worden geacht. Het hof verwijst in dit verband naar de pleitnota's, zoals die door de raadsvrouw zijn overgelegd ter terechtzittingen van 5 november 2015 en
3 mei 2016.
Het hof overweegt hierover het navolgende.
In alle strafzaken dienen aangiftes kritisch, zorgvuldig en behoedzaam te worden bezien. Dit geldt temeer in zedenzaken, waarin doorgaans naast aangever en verdachte geen getuigenverklaringen voorhanden zijn. In de onderhavige zaak volgt het hof de conclusie van de rechtbank dat de verklaringen van [slachtoffer2] en [slachtoffer1] als betrouwbaar zijn aan te merken. De gedetailleerdheid van de aangifte van [slachtoffer2] brengt weliswaar op zichzelf niet zonder meer de vereiste betrouwbaarheid mee, de wijze echter waarop zij misbruikincidenten telkens verbindt met objectieve en/of erkende feiten en/of persoonlijke waarnemingen (zoals de zwangerschappen van haar moeder, de verhuizingen van het gezin, de seizoenen, de sfeer in het gezin en de rol van haar stiefvader daarin, de werkkringen en ploegendiensten van haar stiefvader, de slaapgewoontes van haar ouders) doet dat - in samenhang met de door [slachtoffer2] genoemde details van het misbruik - wel. De door de raadsvrouw genoemde brief van [slachtoffer2] aan haar ouders acht het hof niet redengevend voor de beweerlijke onbetrouwbaarheid van de aangifte, nog afgezien van de daarvoor door [slachtoffer2] gegeven verklaring.
Wat [slachtoffer1] betreft, heeft het hof gelet op de door haar telkens getoonde loyaliteits-problemen ten opzichte van, met name, haar ouders. De daarmee gepaard gaande verscheurdheid kan haar (aanvankelijke) terughoudendheid en ambivalentie verklaren. Zo zegt [slachtoffer1] nog van haar vader te houden en haar moeder en haar zusje [naam zus] hun echtgenoot en vader niet te willen ontnemen. Bovendien gaat zij er - evenals overigens [slachtoffer2] - vanuit dat haar vader het misbruik zal ontkennen en zal trachten hen te manipuleren. Voorts zijn er aanwijzingen dat haar moeder druk op [slachtoffer1] heeft uitgeoefend om haar verklaringen in te trekken. Zie proces-verbaal van bevindingen op dossierpagina 94.
De wijze waarop [slachtoffer1] de aanvang van het misbruik in de nacht, volgend op haar zesde verjaardag, heeft verwoord (bewijsmiddel 4), is authentiek. Dat zij in haar (vroege) puberteit min of meer is ontspoord ondermijnt naar het oordeel van het hof de betrouwbaarheid van haar verklaringen niet.
Het hof deelt evenmin de visie van de raadsvrouw, als zouden [slachtoffer2] en [slachtoffer1] ten overstaan van de raadsheer-commissaris een (geheel) andere verklaring hebben afgelegd. Het gaat om geringe afwijkingen van hun eerder tegenover verbalisanten afgelegde verklaringen op volledig ondergeschikte punten. Ten overstaan van verbalisanten heeft [slachtoffer1] aangegeven (zie bewijsmiddel 4) dat zij de voorkeur geeft aan het beantwoorden van vragen en moeite heeft met uit zichzelf vertellen over hetgeen er is gebeurd.
In dit verband acht het hof het van belang dat [slachtoffer1] bij de raadsheer-commissaris heeft aangegeven thans in staat te zijn haar twee jaar eerder afgelegde getuigenverklaring aan te merken als een aangifte. Dat het pijnlijke proces van 'disclosure' bij [slachtoffer1] een andere uitingsvorm en fasering heeft dan bij [slachtoffer2] dient beiden niet te worden tegengeworpen. Dat geldt evenzeer voor de niet op alle onderdelen overeenkomende seksuele handelingen van verdachte, zoals die uit de verklaringen van aangeefsters naar voren komen. Niet onaannemelijk is dat deze verschillen - sommige van de jegens [slachtoffer2] gepleegde handelingen zijn extremer dan die jegens [slachtoffer1] zijn begaan - verband houden met het feit dat verdachte bij [slachtoffer1] gestopt is met het misbruik toen zij 11 jaar oud was en zichzelf ging beschadigen en bij [slachtoffer2] pas op of omstreeks haar 17e jaar.
Door en namens verdachte is aangegeven dat de verklaringen van [slachtoffer1] louter voortkomen uit loyaliteit met [slachtoffer2] . Zij zou onder invloed staan van haar oudere zus en zich genoodzaakt voelen [slachtoffer2] te ondersteunen in haar (valse) aangifte door zelf ook een valse aangifte te doen van vermeend eigen misbruik.
Het hof ziet voor dit scenario geen enkel aanknopingspunt in de processtukken. Uit het dossier blijkt dat [slachtoffer2] in of omstreeks het jaar 2004 de ouderlijke woning heeft verlaten om zelfstandig te gaan wonen. Zij heeft toen het misbruik naar eigen zeggen 'in een potje weggestopt' en er met niemand, ook niet met haar levenspartner, met wie zij in 2006 een gezin is begonnen, over gesproken. Problemen met haar zoontje wegens seksueel grensoverschrijdend gedrag tegenover zijn zusjes en contacten daarover met het bureau Inter-Psy (bewijsmiddelen 1 en 7) hebben [slachtoffer2] in september 2013 zodanig uit haar (relatieve) evenwicht gebracht dat zij tegenover de psychologe van haar zoontje voor het eerst het haar overkomen misbruik heeft genoemd. Niet in te zien valt dat zij, reeds jarenlang uit de invloedssfeer van verdachte en op dat moment nog onkundig van het seksueel misbruik van haar zusje [slachtoffer1] , om welke beweegredenen dan ook tot een dergelijk verzinsel zou komen. Ook [slachtoffer2] heeft nadien nog enkele maanden geaarzeld of zij aangifte zou doen, gelet op alle voorzienbare en onvoorzienbare gevolgen.
Uit de stukken valt af te leiden dat [slachtoffer1] , eveneens onwetend aangaande het misbruik van [slachtoffer2] , voor het eerst gesproken heeft over het haar overkomen misbruik toen zij in verband met haar loverboycontacten een gesprek had met medewerkers van het Regionaal Uitbuiting Interventie Team (RUIT). Dat was op 12 november 2013. Zie de inleiding op het informatieve gesprek op dossierpagina 63. De moeite die ook [slachtoffer1] vervolgens heeft gehad om verder gevolg te geven aan haar 'disclosure' is reeds aan de orde geweest. In januari 2014 hebben [slachtoffer2] en [slachtoffer1] voor het eerst en uiterst globaal met elkaar gesproken over het feit dat zij beiden door hun (stief)vader seksueel waren misbruikt.
Uit het vorenstaande volgt dat aangeefsters, door de omstandigheden waarin zij zich op dat moment elk voor zich bevonden daartoe 'getriggerd', onafhankelijk van elkaar en onkundig van elkaars misbruik hun verhaal hebben gedaan. De beweerdelijke beïnvloeding van [slachtoffer2] in de richting van [slachtoffer1] is derhalve niet aan de orde. Het hof acht de verklaringen van aangeefsters voorts, ook waar het [slachtoffer1] betreft, consistent en gedetailleerd. De op het punt van de betrouwbaarheid zijdens de verdediging gevoerde verweren worden dan ook verworpen.
Het steunbewijs
Zoals gezegd is verdachte in eerste aanleg vrijgesproken vanwege onvoldoende steunbewijs voor de op zichzelf ook door de rechtbank betrouwbaar geachte aangiften. Het hof constateert, evenals de rechtbank, dat [slachtoffer2] en [slachtoffer1] niet kunnen verklaren over elkaars misbruik bij gebrek aan wetenschap destijds. De verklaringen van [getuige1] en [getuige2] , die zij op grond van hun professionele betrokkenheid bij aangeefsters hebben afgelegd (zie de bewijsmiddelen 7 en 8), bevestigen weliswaar onderdelen van de verklaringen van [slachtoffer2] en [slachtoffer1] en zijn in die zin van belang, maar eveneens onvoldoende toereikend om als steunbewijs te dienen.
De vraag of aan het bewijsminimum van artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering is voldaan, laat zich niet - zo blijkt uit op dit punt relevante jurisprudentie van de Hoge Raad - in algemene zin beantwoorden, maar vergt een beoordeling van het concrete geval.
Alle aspecten van de onderhavige strafzaak beziende is het hof, anders dan de rechtbank, van oordeel dat de aangifte van de één in dit geval zeer wel kan dienen als steunbewijs voor die van de ander. De omstandigheid dat er sprake is van twee afzonderlijke, betrouwbaar geachte aangiftes van soortgelijke, zo niet identieke delicten tegen dezelfde verdachte kan in deze zaak tot geen andere conclusie leiden dan dat deze elkaar over en weer, niet alleen in feitelijke, maar ook in bewijstechnische zin, ondersteunen. Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen en de hierna opgenomen bewijsmiddelen kan niet worden gesproken van slechts één bron. De evidente samenhang tussen beide bronnen zou daarmee ten onrechte worden miskend.
Het hof acht derhalve bewezen dat verdachte het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan en bezigt daarbij de navolgende bewijsmiddelen.
Bewijsmiddelen alleen opgenomen in originele arrest
Bewezenverklaring
Door de hiervoor opgenomen wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.hij in de periode van 8 oktober 2003 tot en met 7 oktober 2009 in de gemeente [gemeente 2] , meermalen, met [slachtoffer1] (geboren [geboortedatum slachtoffer1] 1997), die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, handelingen heeft gepleegd, die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer1] , hebbende verdachte
- zijn (stijve) penis aan die [slachtoffer1] getoond en
- zijn (stijve) penis laten vastpakken door die [slachtoffer1] en
- zich door die [slachtoffer1] laten aftrekken en
- zijn (stijve) penis in de vagina van die [slachtoffer1] geduwd/gebracht en
- zijn (stijve) penis in de mond van die [slachtoffer1] geduwd/gebracht en
- een of meer vinger(s) in de vagina van die [slachtoffer1] geduwd/gebracht;
2.hij in de periode van 27 maart 1995 tot en met 26 maart 1998 te [plaats 2] en te [plaats 1] , meermalen, met [slachtoffer2] (geboren [geboortedatum slachtoffer2] 1986), die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, handelingen heeft gepleegd, die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer2] , hebbende verdachte
- zijn tong in de mond van die [slachtoffer2] gestopt en
- zijn (stijve) penis aan die [slachtoffer2] getoond en
- zijn (stijve) penis laten vastpakken door die [slachtoffer2] en
- zich door die [slachtoffer2] laten aftrekken en
- zijn (stijve) penis in de mond van die [slachtoffer2] geduwd/gebracht en
- de clitoris van die [slachtoffer2] aangeraakt en
- een vinger in de vagina van die [slachtoffer2] geduwd/gebracht en
- met zijn tong aan de vagina van die [slachtoffer2] gelikt;
3.
hij in de periode van 27 maart 1998 tot en met 26 maart 2002 te [plaats 1] en te [gemeente 3] , meermalen, met [slachtoffer2] (geboren [geboortedatum slachtoffer2] 1986), die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer2] , hebbende verdachte
- zijn (stijve) penis aan die [slachtoffer2] getoond en
- zijn (stijve) penis laten vastpakken door die [slachtoffer2] en
- zich door die [slachtoffer2] laten aftrekken en
- zijn (stijve) penis in de vagina van die [slachtoffer2] geduwd/gebracht en
- zijn (stijve) penis in de mond van die [slachtoffer2] geduwd/gebracht en
- geëjaculeerd en geplast in de mond en de vagina van die [slachtoffer2] en
- een of meer vinger(s) in de vagina van die [slachtoffer2] geduwd/gebracht en
- die [slachtoffer2] in opdracht van verdachte een bierflesje in haar vagina laten
duwen/brengen en
- met zijn tong aan de vagina van die [slachtoffer2] gelikt.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 en 2 bewezen verklaarde levert telkens op:
met iemand beneden de leeftijd van twaalf jaren handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, meermalen gepleegd.
Het onder 3 bewezen verklaarde levert op:
met iemand die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, meermalen gepleegd.
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.
Oplegging van straf en/of maatregel
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan seksueel misbruik van zijn stiefdochter [slachtoffer2] en zijn eigen, biologische dochter [slachtoffer1] . De feiten en omstandigheden rondom dit misbruik zijn reeds uiteengezet in de overwegingen omtrent het bewijs van het ten laste gelegde en de in dit arrest opgenomen bewijsmiddelen. Het misbruik van [slachtoffer2] is aangevangen op negenjarige leeftijd en heeft voortgeduurd totdat zij de ouderlijke woning verliet op de leeftijd van ongeveer 17 jaar. Verdachte heeft zijn misbruik vervolgens voortgezet, waarbij zijn dochter [slachtoffer1] het slachtoffer werd. In de nacht volgend op haar zesde verjaardag heeft hij zich seksueel aan haar opgedrongen. Zij dacht met iets spannends en feestelijks te maken te hebben, zij het dat zij de gedragingen van verdachte niet begreep. Verdachte heeft zijn misbruik jegens haar in steeds verdergaande mate voortgezet totdat [slachtoffer1] aan het einde van haar basisschoolleeftijd zichzelf ging beschadigen en er hulpverlening werd ingeschakeld. Het hof stelt vast dat verdachte het bewezen verklaarde volledig ontkent. Deze proceshouding komt hem weliswaar toe, maar draagt niet bij aan de verwerking van het hun aangedane leed door de slachtoffers, zij het dat zij van verdachte ook niet anders hebben verwacht.
Het hof heeft voorts gelet op het de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie van 5 april 2016, waaruit blijkt dat hij niet eerder veroordeeld is voor enig strafbaar feit.
De advocaat-generaal heeft, conform de eis van de officier van justitie in eerste aanleg, oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van vijf jaren gevorderd.
Het hof neemt bij de overwegingen omtrent de strafoplegging het navolgende in aanmerking. Het gaat in deze zaak om een zwaarwegend rechtsbelang, namelijk de fysieke en seksuele integriteit van beide aangeefsters. Verdachte heeft deze integriteit, als vader en verzorger, langdurig, structureel en op welhaast ultieme wijze geschonden. Hij heeft telkens opnieuw gehandeld vanuit eigen lust- en/of machtsgevoelens en is volledig voorbijgegaan aan de ongeoorloofdheid van zijn gedragingen en de impact daarvan op zijn dochters. Intimidatie heeft hij daarbij niet geschuwd, zo blijkt uit de aangiftes. Het gaat om cruciale jeugdjaren, die [slachtoffer2] en [slachtoffer1] niet meer kunnen inhalen of uitvlakken. Zij zullen hetgeen hun is aangedaan door degene die hun gevoelens van veiligheid en vertrouwen had moeten waarborgen een leven lang op enigerlei wijze meedragen, hetgeen hun - zo blijkt uit de toelichting op de vordering van [slachtoffer2] als benadeelde partij en de wijze waarop [slachtoffer1] haar evenwicht tracht te hervinden - moeilijk valt. Het hof heeft daarnaast rekening gehouden met de jeugdige leeftijd van [slachtoffer2] en met name [slachtoffer1] , waarop het misbruik is aangevangen en de totale duur ervan. Oplegging van een gevangenisstraf van aanmerkelijke duur is daarop de enige passende reactie.
Alles afwegende acht het hof de door de advocaat-generaal gevorderde straf passend en geboden. Aan verdachte zal dan ook een gevangenisstraf worden opgelegd van na te melden, gelijke duur.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer2]
De benadeelde partij [slachtoffer2] heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 6.000,-. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard als gevolg van de in eerste aanleg gegeven vrijspraak. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 2 en 3 bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. De vordering is door de verdediging inhoudelijk niet betwist, anders dan dat opnieuw tot niet-ontvankelijkheid zou moeten worden beslist op grond van vrijspraak. Nu het hof tot een bewezenverklaring van het onder 2 en 3 ten laste gelegde is gekomen, is verdachte tot vergoeding van die schade gehouden, zodat de vordering zal worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 26 maart 2002, zijnde de einddatum van de bewezen verklaarde periode.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 36f, 57, 244 en 245 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1, 2 en 3 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 (vijf) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer2]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer2] ter zake van het onder 2 en 3 bewezen verklaarde tot het bedrag van € 6.000,- (zesduizend euro) ter zake van immateriële schade en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan immateriële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 26 maart 2002 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer2] , ter zake van het onder 2 en 3 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van € 6.000,- (zesduizend euro) als vergoeding voor immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 65 (vijfenzestig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de immateriële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 26 maart 2002 tot aan de dag der algehele voldoening.
Aldus gewezen door
mr. H.J. Deuring, voorzitter,
mr. A.J. Rietveld en mr. W.F. van Zant, raadsheren,
in tegenwoordigheid van J.B. Schwerzel, griffier,
en op 17 mei 2016 ter openbare terechtzitting uitgesproken.