CRvB, 12-12-2014, nr. 12-1193 WAO
ECLI:NL:CRVB:2014:4215
- Instantie
Centrale Raad van Beroep
- Datum
12-12-2014
- Zaaknummer
12-1193 WAO
- Vakgebied(en)
Sociale zekerheid algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:CRVB:2014:4215, Uitspraak, Centrale Raad van Beroep, 12‑12‑2014; (Hoger beroep)
- Wetingang
- Vindplaatsen
USZ 2015/4
Uitspraak 12‑12‑2014
Inhoudsindicatie
Intrekking en heropening van uitkering. Beleidsregels.
12/1193 WAO
Datum uitspraak: 12 december 2014
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
25 januari 2012, 11/4543 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats], Spanje (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft J.E. Eshuis hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 juli 2014. Appellante is verschenen bij gemachtigde J.E. Eshuis. Namens het Uwv is verschenen A. Anandbahadoer.
OVERWEGINGEN
1.1.
Appellante heeft met ingang van 6 september1988 een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) ontvangen, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Het Uwv heeft bij besluit van 31 augustus 2006 de uitkering, nadat deze eerst bij besluit van 2 september 2005 was geschorst, per 1 september 2005 ingetrokken. Daaraan ligt ten grondslag dat het Uwv niet heeft kunnen vaststellen of appellante nog recht heeft op de uitkering nu appellante niet heeft gereageerd op een oproep van de verzekeringsarts om op het spreekuur van 30 augustus 2005 te verschijnen.
1.2.
Bij besluit van 13 mei 2011 heeft het Uwv per 2 maart 2011 de WAO-uitkering heropend omdat appellante per die datum alsnog aan haar verplichtingen heeft voldaan en kon worden vastgesteld dat appellante voldeed aan de voorwaarden voor het recht op een uitkering. Het door appellante tegen dit besluit gemaakte bezwaar inhoudende dat de uitkering per
1 september 2005 heropend dient te worden, is door het Uwv bij besluit van 12 augustus 2011 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Nu het Uwv het Besluit Beleidsregels schorsing, opschorting, intrekking en herziening uitkeringen 2006 van 17 oktober 2006, Stcrt. 2006, 230 (Beleidsregels) op consistente wijze heeft toegepast, heeft de rechtbank geen aanleiding gezien te oordelen dat de uitkering eerder dient te worden heropend dan per 2 maart 2011.
3. In hoger beroep is gesteld dat appellante de oproep voor een herkeuring, alsmede het schorsings- en het intrekkingsbesluit niet heeft ontvangen. Zij verkeerde voorts door mededelingen van de zijde van het Uwv in de veronderstelling in Spanje geen recht op een WAO-uitkering te hebben.
4. De Raad overweegt als volgt.
4.1.
De Raad stelt vast dat het Uwv bij besluit van 31 augustus 2006 de WAO-uitkering van appellante per 1 september 2005 heeft ingetrokken op grond van artikel 36a van de WAO. In dat artikel is onder meer bepaald, dat het Uwv een beschikking tot toekenning van arbeidsongeschiktheidsuitkering herziet of intrekt indien niet kan worden vastgesteld of nog recht op uitkering bestaat vanwege het niet behoorlijk nakomen van de verplichtingen, genoemd in de artikelen 25, 28 of 80 van de WAO.
4.2.
Met betrekking tot de datum waarop de uitkering dient te worden hervat, regelt artikel 6 van de Beleidsregels het volgende. Indien de verzekerde alsnog aan zijn verplichtingen voldoet en om toekenning (hervatting) van uitkering vraagt, wordt dit opgevat als een verzoek om terug te komen van de intrekkings- of herzieningsbeschikking. De uitkering wordt niet eerder hervat dan met ingang van de dag waarop de verzekerde alsnog aan zijn verplichtingen heeft voldaan. Als de verzekerde echter alsnog aan zijn verplichtingen voldoet voordat de termijn van bezwaar tegen de intrekking of herziening is verlopen, of voordat op het bezwaar is beslist, wordt de betaling met terugwerkende kracht tot en met de datum met ingang waarvan zijn uitkering is ingetrokken of herzien hervat, voor zover alsnog het recht kan worden vastgesteld en aan alle overige voorwaarden voor betaling is voldaan.
4.3.
In de WAO is geen regeling opgenomen voor de heropening van de uitkering in de situatie dat deze uitkering is ingetrokken op grond van artikel 36a, eerste lid, aanhef en
onder d. Ook artikel 48 van de WAO heeft geen betrekking op deze situatie, want dit artikel regelt door wie en op welke wijze de uitkering wordt heropend doch niet dat in onderhavige situatie kan worden heropend. De Beleidsregels merkt de Raad daarom - evenals de rechtbank - aan als buitenwettelijk, begunstigend beleid. Naar vaste rechtspraak van de Raad dient, zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, een dergelijk beleid door de bestuursrechter terughoudend te worden getoetst. Dit houdt in dat de aanwezigheid en de toepassing van dat beleid als een gegeven wordt aanvaard met dien verstande dat wordt getoetst of een zodanig beleid op consistente wijze is toegepast (CRvB 26 juni 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BJ2393).
4.4.
Appellante heeft zich op het standpunt gesteld dat zij het besluit van 31 augustus 2006 tot intrekking van de uitkering niet heeft ontvangen. De vraag rijst daarom of de bezwaartermijn is verlopen, in de zin van de Beleidsregels. Appellante heeft gesteld dat zij de oproep van
19 augustus 2005 van het Uwv voor een herkeuring op het spreekuur van 30 augustus 2005, het besluit van 2 september 2005 tot schorsing van de uitkering vanwege het zonder bericht niet verschijnen op 30 augustus 2005 en het besluit van 31 augustus 2006 niet heeft ontvangen. Tijdens de hoorzitting en in haar beroepschrift heeft appellante daarover het volgende verklaard. Zij is in 2003 naar Spanje verhuisd, zij het dat zij daar niet voortdurend was. Haar moeder woonde ook in Spanje maar heeft tot in 2009 haar woning in de Edisonstraat 14 in Amsterdam aangehouden. Dit is ook het adres dat appellante aan het Uwv heeft opgegeven. Bij afwezigheid van appellante en haar moeder was er weliswaar iemand die voor de post zorgde, maar die was er niet voortdurend en dagelijks. Zo was er ruimschoots gelegenheid voor anderen, waaronder haar ex-echtgenoot, om de post weg te halen. Zij heeft voorts gesteld in de veronderstelling te hebben verkeerd geen recht op een WAO-uitkering te hebben in Spanje. Dat heeft een verzekeringsarts haar in 2003 verteld en daar is zij op afgegaan. Daarom is zij niet in actie gekomen toen haar uitkering niet meer werd betaald.
4.5.
Niet in geschil is dat appellante aan het Uwv niet haar werkelijke woonadres heeft opgegeven maar een postadres van een niet voortdurend door haar moeder bewoonde woning. Voorts is niet in geschil dat het Uwv voor de in 4.4 genoemde post het opgegeven postadres heeft gebruikt. Appellante heeft wel maatregelen getroffen teneinde de ontvangst in Spanje van aan haar gerichte post veilig te stellen, maar zij heeft uiteengezet dat deze maatregelen niet afdoende waren. Appellante ontkent dan ook niet de verzending door het Uwv; zij stelt dat de post na bezorging moet zijn zoekgeraakt, mogelijk door toedoen van haar ex-partner. Niet in geschil is dat appellante bekend was met het feit dat betaling van haar WAO-uitkering in 2005 was beëindigd en dat zij daartegen geen rechtsmiddelen heeft aangewend, ook niet nadat zij in het kader van deze procedure kennis heeft genomen van het bestaan van het besluit van 31 augustus 2006. Bovenstaande feiten en omstandigheden leiden tot de conclusie dat het (mogelijk) niet ontvangen van dit besluit voor rekening en risico van appellante komt en dat de bezwaartermijn is aangevangen en geëindigd, zonder dat appellante bezwaar heeft gemaakt. Het besluit van 31 augustus 2006 is in rechte onaantastbaar geworden, en daarmee de intrekking van de WAO-uitkering van appellante per 1 september 2005. Appellante valt dus niet onder dat deel van de Beleidsregel dat ziet op gevallen waarin gedurende de bezwaartermijn om hervatting van de uitkering wordt gevraagd.
4.6.
Met betrekking tot de hervatting van uitkering per 2 maart 2011 wordt als volgt overwogen. Ingevolge artikel 6 van Beleidsregels wordt, indien de verzekerde alsnog aan zijn verplichtingen voldoet en om toekenning (hervatting) van uitkering vraagt, dit verzoek opgevat als een verzoek om terug te komen van de intrekkings- of herzieningsbeschikking. Overeenkomstig hetgeen voor herhaalde aanvragen is bepaald in artikel 4:6, eerste lid, van de Awb, mag van degene die een bestuursorgaan verzoekt van een eerder genomen besluit terug te komen, worden verlangd dat bij dit verzoek nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden vermeld die zulk een terugkomen kunnen rechtvaardigen. Worden geen nieuw gebleken feiten of omstandigheden vermeld dan kan het bestuursorgaan het verzoek met toepassing van artikel 4:6, tweede lid, van de Awb zonder nader onderzoek afwijzen. Niet in geschil is dat geen sprake is van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden als bedoeld in artikel 4:6 van de Awb. Daarmee ontstaat voor het Uwv de bevoegdheid het verzoek om de uitkering te heropenen, af te wijzen. Dat hoeft evenwel niet. In de Beleidsregels heeft het Uwv geregeld hoe van deze bevoegdheid gebruik wordt gemaakt: de uitkering wordt behoudens de hier, gelet op overweging 4.5, niet van toepassing zijnde uitzondering, vermeld in artikel 6 van de Beleidsregels in geval de verzekerde hangende de bezwaartermijn of voordat op het bezwaar is beslist, voldoet aan zijn verplichtingen - niet eerder hervat dan met ingang van de dag waarop de verzekerde alsnog aan zijn verplichtingen heeft voldaan. Op 2 maart 2011 heeft appellante zich bij het Uwv gemeld en daarmee voldaan aan haar verplichting. Evenals de rechtbank is de Raad van oordeel dat het beleid in dat geval op consistente wijze is toegepast.
4.7.
Met betrekking tot appellantes stelling dat zij is afgegaan op een onjuiste mededeling van een verzekeringsarts wordt het volgende overwogen. Niet is gebleken dat van de zijde van het Uwv schriftelijke mededelingen of toezeggingen aan appellante zijn gedaan waaraan deze het gerechtvaardigde vertrouwen heeft mogen ontlenen dat zij in Spanje geen recht op een
WAO-uitkering zou hebben. Reeds om die reden behoeft geen bespreking wat de gevolgen van een dergelijke mededeling aan appellante zouden moeten zijn.
5.1.
Uit de overwegingen 4.1 tot en met 4.7 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5.2.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.M. van der Kade als voorzitter en E.E.V. Lenos en
C.W.J. Schoor als leden, in tegenwoordigheid van H.J. Dekker als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 december 2014.
(getekend) M.M. van der Kade
(getekend) H.J. Dekker