Richtlijn 2006/115/EG betreffende het verhuurrecht, het uitleenrecht en bepaalde naburige rechten op het gebied van intellectuele eigendom
Aanhef
Geldend
Geldend vanaf 16-01-2007
- Bronpublicatie:
12-12-2006, PbEU 2006, L 376 (uitgifte: 27-12-2006, regelingnummer: 2006/115/EG)
- Inwerkingtreding
16-01-2007
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
12-12-2006, PbEU 2006, L 376 (uitgifte: 27-12-2006, regelingnummer: 2006/115/EG)
- Vakgebied(en)
Intellectuele-eigendomsrecht / Auteursrecht
Intellectuele-eigendomsrecht / Naburige rechten
Intellectuele-eigendomsrecht / Europees intellectuele-eigendomsrecht
Richtlijn van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 betreffende het verhuurrecht, het uitleenrecht en bepaalde naburige rechten op het gebied van intellectuele eigendom
HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 47, lid 2, en op de artikelen 55 en 95,
Gezien het voorstel van de Commissie,
Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité,
Handelend volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag (1),
Overwegende hetgeen volgt:
- (1)
Richtlijn 92/100/EEG van de Raad van 19 november 1992 betreffende het verhuurrecht, het uitleenrecht en bepaalde naburige rechten op het gebied van intellectuele eigendom (2) is herhaaldelijk en ingrijpend gewijzigd (3). Ter wille van de duidelijkheid en een rationele ordening van de tekst dient tot codificatie van deze richtlijn te worden overgegaan.
- (2)
De verhuur en uitlening van auteursrechtelijk beschermde werken en van door naburige rechten beschermde zaken spelen steeds een belangrijker rol, met name voor auteurs, kunstenaars en producenten van fonogrammen en films. Piraterij vormt een steeds ernstiger bedreiging.
- (3)
De doeltreffende bescherming, door middel van verhuur- en uitleenrechten, van auteursrechtelijk beschermde werken en van door naburige rechten beschermde zaken, alsook de bescherming van door naburige rechten beschermde zaken door middel van het vastleggingsrecht, het distributierecht en het recht tot uitzending en mededeling aan het publiek kunnen bijgevolg voor de economische en culturele ontwikkeling van de Gemeenschap van fundamenteel belang worden geacht.
- (4)
Het auteursrecht en de bescherming door naburige rechten moeten worden aangepast aan de nieuwe economische ontwikkelingen, zoals nieuwe exploitatievormen.
- (5)
Het creatieve en artistieke werk van auteurs en uitvoerende kunstenaars maakt een passend inkomen noodzakelijk als basis voor verder creatief en artistiek werk en de investeringen die met name voor de productie van fonogrammen en films vereist zijn, zijn bijzonder hoog en riskant en de mogelijkheid om dit inkomen veilig te stellen en deze investering terug te verdienen, kan alleen daadwerkelijk worden gegarandeerd door een passende juridische bescherming van de betrokken rechthebbenden.
- (6)
Deze scheppende, artistieke en ondernemersactiviteiten worden grotendeels door zelfstandigen verricht; het verrichten van dergelijke activiteiten moet worden vergemakkelijkt door een geharmoniseerde rechtsbescherming in de Gemeenschap. In zoverre het bij deze activiteiten in hoofdzaak om diensten gaat, dient het verrichten hiervan evenzeer te worden vergemakkelijkt door in de Gemeenschap een geharmoniseerd wettelijk kader tot stand te brengen.
- (7)
De wetgeving van de lidstaten moet zodanig worden geharmoniseerd, dat zij niet in strijd komt met internationale verdragen waarop de wetten betreffende het auteursrecht en de naburige rechten van vele lidstaten zijn gebaseerd.
- (8)
Men behoeft in de communautaire regelgeving betreffende het verhuur- en uitleenrecht en betreffende bepaalde naburige rechten slechts vast te stellen dat de lidstaten aan bepaalde groepen van rechthebbenden rechten met betrekking tot verhuur en uitlening moeten toekennen, en moet voorts alleen bepalen dat voor bepaalde groepen van rechthebbenden op bescherming door naburige rechten dient te worden voorzien in vastleggings-, verspreidings-, uitzendings- en openbare-mededelingsrechten.
- (9)
De begrippen ‘verhuur’ en ‘uitlening’ moeten worden gedefinieerd.
- (10)
Het is duidelijkheidshalve wenselijk bepaalde vormen van ter beschikking stellen, zoals het ter beschikking stellen van fonogrammen of films voor publieke vertoning of uitzending, het ter beschikking stellen voor tentoonstelling of het ter beschikking stellen voor raadpleging ter plaatse, niet te beschouwen als ‘verhuur’ of ‘uitlening’ in de zin van deze richtlijn. ‘Uitlening’ in de zin van deze richtlijn dient niet het ter beschikking stellen tussen voor het publiek toegankelijke instellingen onderling te omvatten.
- (11)
Wanneer de door een voor het publiek toegankelijke instelling verrichte uitlening aanleiding geeft tot een betaling waarvan het bedrag niet hoger is dan hetgeen noodzakelijk is om de huishoudelijke kosten van de instelling te dekken, is er geen sprake van direct of indirect economisch of commercieel voordeel in de zin van deze richtlijn.
- (12)
Een regeling moet worden ingevoerd die een niet voor afstand vatbaar recht op een billijke vergoeding waarborgt aan auteurs en uitvoerende kunstenaars, die de mogelijkheid moeten behouden om het beheer van dit recht toe te vertrouwen aan maatschappijen voor collectieve belangenbehartiging die hen vertegenwoordigen.
- (13)
Deze billijke vergoeding kan uitgekeerd worden op basis van een of meer betalingen op ongeacht welk moment, bij het sluiten van het contract of later. Rekening dient te worden gehouden met het belang van de bijdrage van de betrokken auteurs en uitvoerende kunstenaars aan de productie en de exploitatie van het fonogram of de film.
- (14)
Ook de rechten van ten minste de auteurs ten aanzien van openbare uitlening moeten worden beschermd door een bijzondere regeling in te voeren. Evenwel moet elke in afwijking van het uitsluitende openbare uitleenrecht genomen maatregel met name overeenstemmen met artikel 12 van het Verdrag.
- (15)
De bepalingen van deze richtlijn betreffende het auteursrecht dienen de lidstaten niet te beletten het in deze richtlijn bedoelde vermoeden ten aanzien van contracten die uitvoerende kunstenaars individueel of collectief voor de productie van een film hebben gesloten met een filmproducent uit te breiden tot de bovengenoemde uitsluitende rechten. Die bepalingen dienen de lidstaten bovendien niet te beletten te voorzien in een weerlegbaar vermoeden dat de exploitatie is toegestaan op grond van de in de relevante bepalingen van deze richtlijn neergelegde uitsluitende rechten van uitvoerende kunstenaars, mits dat vermoeden verenigbaar is met het Internationaal Verdrag inzake de bescherming van uitvoerende kunstenaars, producenten van fonogrammen en omroeporganisaties (hierna het ‘Verdrag van Rome’ te noemen).
- (16)
De lidstaten moeten kunnen voorzien in een verderreikende bescherming van houders van naburige rechten dan op grond van de bepalingen van deze richtlijn betreffende uitzending en mededeling aan het publiek vereist is.
- (17)
De geharmoniseerde verhuur- en uitleenrechten mogen niet worden uitgeoefend op een dusdanige wijze en de geharmoniseerde bescherming op het gebied van naburige rechten mag niet in praktijk worden gebracht op een dusdanige wijze, dat dit een verkapte beperking van de handel tussen lidstaten vormt, dan wel op een wijze die in strijd is met de chronologie voor de exploitatie door de media, zoals erkend in het arrest Cinéthèque tegen FNCF (4).
- (18)
Deze richtlijn dient de verplichtingen van de lidstaten met betrekking tot de in bijlage I, deel B, genoemde termijnen voor omzetting in nationaal recht van de aldaar genoemde richtlijnen onverlet te laten,
HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:
Voetnoten
Advies van het Europees Parlement van 12 oktober 2006 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).
PB L 346 van 27.11.1992, blz. 61. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2001/29/EG van het Europees Parlement en de Raad (PB L 167 van 22.6.2001, blz. 10).
Zaken 60/84 en 61/84, Jurisprudentie 1985, blz. 2 605.