Rb. Den Haag, 23-09-2020, nr. NL20.7972
ECLI:NL:RBDHA:2020:9472
- Instantie
Rechtbank Den Haag
- Datum
23-09-2020
- Zaaknummer
NL20.7972
- Vakgebied(en)
Vreemdelingenrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBDHA:2020:9472, Uitspraak, Rechtbank Den Haag, 23‑09‑2020; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
Uitspraak 23‑09‑2020
Inhoudsindicatie
verzoek dwangsom ex 4:17 ingelezen, beroep op niet-ontvankelijkheid niet gevolgd, geen analoge toepassing artikel 5:34 Awb, beroep op overmacht 4:15 Awb niet gehonoreerd onder verwijzing naar MvT.
Partij(en)
RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: NL20.7972
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiseres] , eiseres
V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. M. Issa),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder
(gemachtigde: J. de Volder).
Procesverloop
Eiseres heeft op 29 augustus 2019 asiel gevraagd.
Op 1 april 2020 heeft eiseres beroep ingesteld tegen het uitblijven van een beslissing op haar aanvraag.
Verweerder heeft de stukken overgelegd en verweer gevoerd.
Op 11 augustus 2020 is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.
2. Ingevolge artikel 6:12, tweede lid, van de Awb, kan het beroepschrift worden ingediend zodra:
a. het bestuursorgaan in gebreke is tijdig een besluit te nemen, en
b. twee weken zijn verstreken na de dag waarop belanghebbende het bestuursorgaan schriftelijk heeft medegedeeld dat het in gebreke is.
3. De rechtbank stelt vast dat eiseres op 29 augustus 2019 een aanvraag heeft ingediend om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Ingevolge artikel 42 van de Vw 2000 beloopt de beslistermijn voor deze aanvraag zes maanden. De beslistermijn is door verweerder in deze zaak niet verlengd. De ingebrekestelling dateert van 2 maart 2020. Op dat moment was verweerder in gebreke tijdig een besluit te nemen. Nu het beroep is ingediend meer dan twee weken na de ingebrekestelling is het beroep ontvankelijk. De rechtbank volgt verweerder niet in zijn standpunt dat het beroep niet-ontvankelijk zou moeten worden verklaard vanwege de onzekere situatie rondom het coronavirus. Dat zijn namelijk geen omstandigheden die relevant zijn voor de ontvankelijkheid van het beroep.
4. Er is nog niet op de aanvraag beslist. Dat betekent dat het beroep wegens het niet tijdig beslissen ook gegrond is.
5. Hoewel eiseres dit niet met zoveel woorden in het petitum heeft opgenomen, gaat de rechtbank er gezien de gronden van uit dat zij aanspraak maakt op de bestuurlijke dwangsom op grond van artikel 4:17 van de Awb. Verweerder heeft in dit verband aangevoerd dat er met ingang van 16 maart 2020 een overmachtssituatie bestond, waardoor hij niet in staat was om te beslissen op de aanvraag van eiseres. Alle gehoren konden namelijk niet meer doorgaan. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de bestuurlijke dwangsom niet verschuldigd is gedurende deze overmachtssituatie. Daarbij stelt verweerder dat de Awb niet voorziet in een bepaling die het een bestuursorgaan mogelijk maakt een dwangsom te verminderen of op te schorten vanwege een overmachtssituatie. Verweerder bepleit echter een analoge toepassing van artikel 5:34, eerste lid van de Awb, op grond waarvan een bestuursorgaan aan een burger opgelegde verplichtingen kan opschorten in geval van blijvende of tijdelijke gehele of gedeeltelijke onmogelijkheid om aan die verplichtingen te voldoen. Verder stelt verweerder dat uit de wetsgeschiedenis bij de Wet dwangsom en beroep bij niet tijdig beslissen (Kamerstukken II, 2005–2006, 30 435, nr. 3, p. 24) blijkt dat de wetgever niet bedoeld heeft om dwangsommen toe te kennen daar waar het bestuursorgaan wegens overmacht niet in staat is om te beslissen, en dat uit bestendige Afdelingsjurisprudentie is af te leiden dat de toepassing van de dwangsommenregeling redelijk moet zijn.
6. De rechtbank heeft begrip voor de problemen waarvoor verweerder zich gesteld heeft gezien. Met het instellen van maatregelen ter bestrijding van het coronavirus is het maatschappelijk leven op allerlei manieren beïnvloed, zo ook ten aanzien van de mogelijkheid om vreemdelingen te horen. Dat het enige tijd heeft gekost om een en ander in aangepaste (en veilige) vorm weer op te starten wekt dan ook geen verbazing. De vraag die voorligt is of verweerder gelet daarop een beroep op overmacht toekomt.Anders dan verweerder in het verweerschrift opmerkt, voorziet de Awb in het kader van de regeling omtrent niet tijdig beslissen wel degelijk in de opschorting van de verbeurte van bestuurlijke dwangsommen. Meer precies, artikel 4:15, tweede lid, aanhef en onder c, van de Awb voorziet erin dat de beslistermijn wordt opgeschort zo lang het bestuursorgaan wegens overmacht niet in staat is een beschikking te geven. Gedurende deze overmacht is het bestuursorgaan dus niet in gebreke en kan ingevolge artikel 4:17 van de Awb geen dwangsom verbeurd worden. Voor een analoge toepassing van artikel 5:34 van de Awb, als dat al mogelijk is, ziet de rechtbank daarom geen reden.Aan een geslaagd beroep op artikel 4:15, tweede lid, aanhef en onder c, van de Awb door verweerder staat naar het oordeel van de rechtbank echter in de weg dat verweerder geen mededeling heeft gedaan van deze overmacht aan eiser. Dit is voorgeschreven in artikel 4:15, derde lid, van de Awb. Zonder zo’n mededeling kan de aanvrager niet weten dat het bestuursorgaan niet in staat is te beslissen en dat hij geen beschikking kan verwachten. De rechtbank verwijst in dit verband naar de Memorie van Toelichting bij de Wet dwangsom bij niet tijdig beslissen (Kamerstukken II, 2005–2006, 30 435, nr. 3), waarin de regering het volgende heeft opgemerkt:“De opschorting op grond van het tweede lid, onderdeel c, en het derde lid werkt pas als het bestuursorgaan daarvan mededeling gedaan. De mededeling moet voor het verstrijken van de beslistermijn worden verzonden. Doet een bestuursorgaan dat niet, dan is de beschikking niet tijdig gegeven en kan bezwaar of beroep worden ingesteld bij de rechtbank. Indien een bestuursorgaan na afloop van de beslistermijn in gebreke wordt gesteld en binnen twee weken na de ingebrekestelling een mededeling van opschorting verzendt, is het bestuursorgaan te laat. De belanghebbende kan dan twee weken na de ingebrekestelling beroep instellen bij de rechtbank.De mededeling van opschorting is een beschikking. Tegen de mededeling kan echter niet afzonderlijk bezwaar en beroep worden ingesteld, omdat het een voorbereidingshandeling betreft in de zin van artikel 6:3 Awb.”
Dat de toepassing van de dwangsommenregeling redelijk moet zijn, zoals volgens verweerder blijkt uit bestendige Afdelingsjurisprudentie, kan de rechtbank zonder meer volgen en de rechtbank begrijpt ook dat verweerder de toekenning van een bestuurlijke dwangsom als onredelijk kan ervaren. Maar de rechtbank ziet geen reden of ruimte om met een beroep op wat de rechtbank redelijk voorkomt voorbij te gaan aan artikel 4:15, tweede en derde lid, van de Awb zoals de wetgever deze bedoeld heeft. Het beroep op overmacht faalt derhalve. Gezien het tijdsverloop sinds de ingebrekestelling heeft verweerder de maximaal te verbeuren dwangsommen op grond van dit artikel verbeurd, ten bedrage van€ 1.442,00.
7. De rechtbank zal overeenkomstig artikel 8:55d van de Awb bepalen dat verweerder alsnog een besluit bekend dient te maken. Daarbij ziet de rechtbank aanleiding om met toepassing van artikel 8:55d, derde lid, van de Awb een van het eerste artikellid afwijkende termijn vast te stellen. Deze termijn is twee weken, maar dat is gelet op de aard van de procedure niet reëel.
8. Uit het dossier blijkt dat eiseres nog op haar asielmotieven moet worden gehoord. De rechtbank zal een nadere termijn stellen om te beslissen. Onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 7 juli 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:1560) bepaalt de rechtbank deze termijn op 16 weken; 8 weken voor het houden van een gehoor en 8 weken voor de daaropvolgende besluitvorming.
9. De rechtbank ziet aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Deze proceskosten worden begroot op € 262,50 (1 punt voor het indienen van een beroepschrift, met een waarde per punt van € 525,00 en wegingsfactor ½).
Beslissing
De rechtbank:
- -
verklaart het beroep gegrond;
- -
vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
- -
bepaalt dat verweerden een dwangsom als bedoeld in artikel 4:17 van de Awb heeft verbeurd van € 1.442,00;
- -
draagt verweerder op om uiterlijk binnen 16 weken na verzending van deze uitspraak een besluit op de aanvraag bekend te maken;
- -
bepaalt dat verweerder een dwangsom van € 100,00 verbeurt voor iedere dag dat deze beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,00;
- -
veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 262,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.T.C. Wijsman, rechter, in aanwezigheid vanM. Verbeek, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op: 23 september 2020
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan verzet worden ingesteld bij deze rechtbank binnen zes weken na de dag van bekendmaking. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord.